Bijlage No. 13. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. Aan den Raad der gemeente Leeuwarden. Mijne Iieeren Toen aan ondergeteekende bekend werd, dat op het verzoek van de doodgravers der gemeentelijke begraaf plaats, om verhooging hunner jaarwedde, door burgemee ster en wethouders werd voorgesteld op dat verzoek gun stig te beschikken, door de thans genoten jaarwedde van 400 te verhoogen met 50 en alzoo te brengen op 450 per jaar, speet het hem inderdaad hoewel het prae-advies van burgemeester en wethouders overigens ten zeerste waardeerende - dat de 100, die daardoor jaarlijks meer zou moeten worden besteed, niet in dier voege was verdeeld, dat de oudste in dienstjaren daarvan iets meer zou genietendan de jongste doodgraverb.v. de jongste f 40 en de oudste 60 verhooging. Hij is n.l. van oordeeldat in het algemeen de met ieder jaar toenemende ervaringen eiken arbeid waardevoller makendat elk jaar vermeerdering van routine en ge schiktheid geeft, natuurlijk tot zekere grens. In verband daarmede springt in het oog, en zal het dus geen tegenspraak ontmoeten, dat de pas tot eenige werk kring geroepene zij het al niet voor het strikt mecha nische werk toch voor zeer veel, dat niet altijd met woorden omschreven kan worden, de leiding, voorlichting of opmerking zal behoeven van hemdie reeds eenige jaren nader met het meer intieme der werkking ver trouwd is geworden. Hieruit volgt van zelf, dat de billijkheid dan medebrengt, om die indirecte diensten, welke krachtens meerdere ervaring eenerzijds worden gegeven, en anderzijds worden genoten, althans eenigszins te vergoeden. Eenigszins. Want te groote verschillen in de sala rissen tusschen personendie samen moeten werkenis ongewenscht, wijl daardoor licht wangunst ontstaat, waar van de rechtmatigheid vaak zeer moeilijk op deugdelijke gronden bestreden kan wordenin ieder geval kan het voor prettige samenwerking een hinderpaal zijn. Vorenstaande overwegingen wekten bij ondergeteekende het denkbeeldom, nu door burgemeester en wethouders een voorstel was gedaan van verhooging tot 450 en hij ongaarne tot verlaging van dat cijfer zou willen mee werken voor den een, om zóó te komen tot eenig verschil met den oudste, volkomen onderschrijvende met bur gemeester en wethouders „dat de door hen te verrichten werkzaamheden hoogst onaangenaam en bezwarend zijn," om nu eenvoudig door amendement te trachten te ver krijgen, dat het salaris van den oudste in dienstjaren ge bracht werd op 475. Bij nadere overweging meende hij evenwel, dat bij der gelijk voorstel allicht de opmerking zou kunnen komen van eenigszins willekeurig te zijn, en, als te veel op zich zelf staande, minder in eene verordening paste. Daarom Heeft hij getracht eenig systeem, in zijn thans schriftelijk aan den Raad ter beoordeeling aan te bieden voorstel, neer te leggen. Hij heeft mitsdien do eer aan den raad voor te stellen te besluiten Art. 45 der verordening op de inrichting en het gebruik van de algemeene begraafplaats en de begrafenissen in de gemeente Leeuwarden (gemeenteblad no. 19 van 1888) te wijzigen en dat artikel te doen luiden: De doodgravers worden aangesteld op een aanvangssalaris van 450. Periodieke verhoogingen van dat aanvang- salaris, geschieden tot een maximum van 500 naar de volgende regeling Na vijfjarigen dienst eene verhooging van 25 tien volbrachte dienstjaren 15 vijftien 10 Tot nog eenige toelichting van die cijfergroepen diene dat de tijdruimte, waarover de periodieke verhoogingen loopen, niet groot is genomen, opdat ook de gelegenheid tot verhooging voor den jongste in dienstjaren in niet al te verwijderd tijdstip ligge. dat de geleidelijke afname der verhoogingen is gemoti veerd, 1° door het feit, dat met de toename der jaren ook in het algemeen gepaard gaat eenige vermindering der intensiteit van personen, 2° en dit is wel het voornaam ste dat daardoor het verschil tusschen de salarissen geleidelijk kleiner wordt. Verder heeft ondergeteekende nog de eer te herinneren, dat periodieke salarisverhoogingen ook worden voorgestaan, als een heilzame prikkel te zijn tot het verrichten van den dagelijks weerkeerenden arbeid met de noodige op gewektheid. Men acht het neerdrukkend, het gevoel, niet te kunnen klimmen. Ten slotte nog enkele redenen ten voordeeie van eenig salarisverschil tusschen de beide doodgravers, ontleend aan hunne Instructie. In art. I van die Instructie komt voor „burgemeester en wethouders kunnen aan een hunner de leiding der werkzaamheden opdragen," en in art 8: „Van de begravenen wordt in het daarvoor bestemd register door een hunner, daartoe door den Directeur aan te wijzen, aanteekening gehouden. Voor beide gevallen wordt niet gesproken van de oudste in dienstjaren, doch van „een hunner." Misschien is dat goed met oog op afwijkende of bijzon dere gevallen. Doch in den regel zal het toch de oudste zijn, 1° om dat hij langer in dienst is en dus beter met alles op de hoogte is, 2° omdat een tegenovergestelde handeling eigen lijk achteruitzetting voor den oudste zou moeten beteeke- nen, 3° omdat dit gevoel bij opdracht aan den oudste nimmer bij den jor.gste zal opkomen. Eindelijk herinnerende, dat met het in de Instructie neergelegde blijkbaar ook te kennen wordt gegeven, dat het niet goed is twee kapiteins op één schip te plaatsen, daar behoort de prioriteit en de daaruit altijd min of meer voortvloeiende grootere verantwoordelijkheid ook eenigszins te blijkenb.v. door eenig meerder salaris daarvoor toe te kennen. En waar nu uit het bij de stukken overgelegde staatje blijkt, dat over 10 jaren gerekend, het finantieel overzicht een gemiddeld overschot van ruim f 1800 aanwijst, kan het zeker allerminst bezwaar opleveren, om door dit voor stel van ondergeteekende, dat van burgemeester en wet houders nog iets vollediger te maken. Leeuwarden, 19 Mei 1901. S. JANSMA. Overgangsbepaling op voorstel. Aan den Raad der gemeente Leeuwarden. Mijne Iieeren In verband met het voorstel van ondergeteekende be treffende wijziging der verordening regelende onder meer de salarissen van de doodgravers van de algemeene be graafplaats in de gemeente Leeuwarden, heeft hij de eer als overgangsmaatregel nog aan den Raad voor te stellen te besluiten tot de volgende toevoeging aan die verordening: „Bij het in werking treden dezer verordening wordt aan genomen, dat, van de beide thans in functie zijnde dood gravers, de oudste in dienstjaren, röeds de vijf dienstjaren achter zich heeft, die recht geven op de eerste verhooging van f 25, terwijl de jonste gerekend wordt op dien datum in functie te zijn getreden." Verder kan volgens de voorgestelde regeling worden gehandeld. Leeuwarden, 19 Mei 1901. S. JANSMA. Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co. Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 47