Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
dezen weg minder juiste voorstellingen te helpen weg
nemen.
Waar eenerzijds in de commissie werd gemeend, dat
het rapport niet te uitvoerig moest zijn, daar werd er
anderzijds op gewezendat de meer of mindere uitvoe
righeid daarvan zeker afhankelijk zou zijn van de uit
breiding, welke aan het terrein van onderzoek werd gegeven,
doch dat in elk geval te groote beperking ten deze niet
gewenscht was.
In de eerste plaats niet, omdat den leden, welke de mode
dansen mogelijk op verschillende gronden hadden gestemd,
een feitenreeks van niet te kleine omvang ter beschikking
behoorde te komen, opdat der commissie door dezen, en
in het algemeen van geen enkele der raadsleden het
verwijt zou kunnen treffen, dat het ingesteld onderzoek
aan eenzijdigheid leed, maar zij kon ook onderschrijven
het gevoelen van een harer leden, waar deze te kennen
gaf, dat er volgens hem geene overwegende redenen waren
geweest, om het praeadvies van burgemeester en wethouders
te bestrijden, omdat niet ontkend konde worden, dat daarin
aan adressanten weinig werd te kort gedaandoch dat
de voorname reden, waarom hij zich voor een commisso-
raal onderzoek had verklaard vooral hierin was gelegen
dat hij daarmede hoopte te verkrijgen een rapport, dat
de raadsleden zou ontheffen van het broksgewijze ver
zamelen van gegevens omtrent deze zaakdat het rapport
door eene eventueel te benoemen commisie te bewerken,
een uit den aard der zaak wel niet al te uitgebreid, rhaar
toch een zoo volledig mogelijk overzicht van alles, wat
met de kwestie verband houdt, moest geven en wat vooral
die raadsleden ten bate kon komen, welke minder goed
met het onderwerp bekend zijn.
Mede eenigszins in dit verband werd nog door de com
missie opgemerkt dat, waar werd gezegd, dat het voorstel
van burgemeester en wethouders eigenlijk niets te kort
deed aan het verzoek van adressanten, de motie vooral
bedoeld had te bestrijden het nog maar altijd door proeven
nemenen dat eveneens was opgekomen tegen de opvat
ting
van burgemeester en wethouders, die meenden, dat
deze zaak niet bij verordening moest worden geregeld door
den Raad, maar het beste, ook in het belang der arbeiders,
bij burgemeester en wethouders in handen was.
De verschillende besprekingen der commissieleden resu-
meerende, werd in hoofdtrekken vastgesteld, dat het rap
port, behalve hetgeen hierboven reeds kort is aangestipt,
zou bevatten
a. Beknopt overzicht van de oorzaken, die de drang
bij de arbeiders deden ontstaan naar wettelijke regeling van
loon en arbeidsduur.
b. De ontwikkeling van dit vraagstuk, in verband met
de toenemende belangstelling.
c. In hoeverre de bezwaren, die tegen het maken van
bepalingen zijn opgeworpen, gegrond zijn gebleken.
d. Conclusievoorstel en
e. Ontwerp-bepalingen.
Met dit schema gewapend, kon thans de arbeid worden
aangevangen.
Hierbij worde nog opgemerkt, dat, behoudens het meer
speciale werk dat uit den aard der zaak meer bepaald
voor rekening van den aangewezen verslaggever zoude
bomen, ook was overeengekomen, dat elk commissielid
persoonlijk zich zou bezig houden met het verzamelen van
al datgene, wat als bouwstof voor het door de commissie
te behandelen onderwerp in aanmerking kon komen.
Het bleek echter zeer spoedig, dat het voor de com
missie groote moeielijkheid inhield, om met de beste adres
sen van openbare besturen en bijzondere personen bekend
te wordendie in dezen inlichtingen zouden kunnen
geven. Dit was de aanleiding, dat de commissie na zich
volkomen met de werkkring en strekking van het hier
te lande sinds enkele jaren opgerichte Centraal-Bureau
voor sociale adviezen op de hoogte te hebben gesteld
om verzekerd te zijn van het gewenscht onpartijdig karak
ter der te geven adviezende hulp inriep van dat Bureau.
Het verzoek daartoe bevatte
1. Hulp voor opgave van adressen, waar omtrent mini- I
mumloon en maximum-werktijd iets vernomen kan worden.
2. Of de bewering van burgemeester en wethouders
waar is, dat de regeling bij hen verblijvende, beter is
met het oog op het wisselvallige der loonen dan indien
bepalingen in eene verordening door den Raad vastge
steld zijn belichaamd.
3 De opmerkingen hunnerzijds (van het Bureau) te
geven welke ons (de commissie) buitendien nog en in
het algemeen van dienst zouden kunnen zijn, en waartoe
hun meerdere wetenschap in staat zou stellen.
Eindelijk voegde de commissie daaraan nog toe, dat
ze gaarne aan het Bureau hangende het onderzoek, nog
die vragen wenschte te richten, welke buiten de gestelde,
alsnog op den voorgrond mochten dringen.
Daarmede ging vergezeld hot op de zaak betrekking
hebbende verslag der gehouden raadsvergadering, waardoor
het Bureau in staat was ook de zaak in haar geheel te
kunnen beoordeelen.
Het komt de commissie wenschelijk voor hier ter plaatse
te constateeren, dat zij het een zeer groot voordeel acht,
uitvoering te hebben gegeven aan het denkbeeld, om zich
de hulp van genoemd bureau te verzekeren.
Want daardoor is zij in het bezit gekomen van een
hoogst belangrijk rapport, dat zeker voor langen tijd waarde
zal hebben.
En een eigenaardige waarde zal het nog voor Leeuwar
den bezitten, omdat dit rapport tevens de herinnering
levendig kan houden aan den man, die zeker grootendeels
dit rapport heeft bewerkt, doch die de algehoele afdoening
niet heeft mogen volvoeren, daar hij na een schijnbaar
niet ernstige ongesteldheid van enkele weken onder dien
arbeid plotseling overleed.
De man hier bedoeld was de adjunct-directeur van het
bureau, de heer Mr. M. J. B. Bruining, in Leeuwarden
geboren, waar hij ook zijne eerste-vorming genoot.
A. Ileknopt overzicht ran de oorzakendie de. drang
bij de. arbeiders deden ontstaan naar de we.l-
tflijke regeling run loon en arbeidsduur.
Dit beknopt overzicht willende leveren, komt men eigen
lijk direct te staan in het hart dor kwestie, welke gewoon
lijk als „de arbeiderskwestie" wordt aangeduid.
t TT .1 i
Want de drang
bij de arbeiders naar regeling van
~on
hunne dagtaak en loonen, is wel als een der voornaamste
gevolgen dier kwestie te beschouwen.
Het is dus noodig hier beknopt te releveeren, wat
onder de arbeiderskwestie wordt verstaan, en wij zullen
hierbij weergeven, wat daarover door den heer Stigter,
don bewerker van het Vragenboek van het Algemeen
Ned. Werkliedenverbond is gezegd.
Op de vraag: wat is toch eigenlijk de arbeiderskwestie
luidt het antwoord
„Het droevige verschijnsel, dat de oppassende en arbeid
zame werklieden die de grootste groep vormen der
maatschappelijke samenleving over 't algemeen steeds
moeilijker zich door hun arbeid een duurzaam voldoend
bestaan kunnen verzekeren, ondanks de reusachtige ver
meerdering der voortbrenging in de laatste jaren. Do
stoffelijke behoeften van den werkman en zijn gezin blijven
daardoor onvoldaan, en zijne geestelijke en zedelijke ont
wikkeling op te laag peil."
En verder
„Als oorzaken van die reusachtige vooruitgang in het
voortbrengingsvermogen zijn in de allereerste plaats te
noemen, de in het laatste gedeelte der voorvorige eeuw
gedane uitvindingen van allerlei ingewikkelde werktuigen,
waardoor het mogelijk werd de handenarbeid gedeeltelijk
of getieel te vervangen en tevens in denzclfden tijd veel
meer opbrengst te verkrijgen, dan toen de arbeid voor
namelijk met de handen plaats had. Vooral was dit het
geval toen James Watt de drukking van den dampkring
bij de machines aangewend, door stoom wist te doen
vervangen."
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
3
„Een andere oorzaak was, dat de inrichting der toen
maals algemeen bestaande beroepsgilden, met hunne geest-
doodende en voor de bevordering van het voortbrengings
vermogen zeer belemmerende bepalingen, niet meer vol
deed, en men zoowel bij de arbeiders zelf als bij de
patroons en groote industrieelen opkwam tegen de baat
zuchtige voorschriften der gilden. Vrijheid alom en voor
iedereen, dat werd de leus
„Vrije concurrentie niet alleen geleerden predikten dat
beginsel, maar zelfs de ondernemers, ten minste de eige
naren der pas ontluikende groote ondernemingen deelden
in 't verlangen naar volledige persoonlijke vrijheid, als het
beste middel om de algemeene en persoonlijke welvaart
te bevorderen. Men had, zoo was de meening, de steen
der wijzen gevonden."
„Arbeid is de bron van alle welvaart, riep de ontluikende
staathuishoudkundige wetenschap; laat dus alle voorschrif
ten vervallen, welke de volledige persoonlijke vrijheid be
lemmeren, en iedereen, bezield door eigen belang, zal met
een ongelooflijken ijver en stalen volharding, zooveel mo
gelijk trachten voort te brengen, en zijn aandeel in het
toenemend maatschappelijk inkomen zien vergrooten. „Vrij
heid voor allen, blijheid voor allen
„Vooral de groote industrieelen waren vurige aanhangers
van die nieuwe beginselen, omdat hunne ondernemingen
met de toepassing daarvan beter konden slagen."
„Want de meer en meer doordringende machinale arbeid
eischte minder bekwame en krachtige handen kinderen
van schier eiken leeftijd, vrouwen en de meest ongeoefende
mannen, konden het werk, dat de machine ongedaan liet,
evengoed verrichten als de meest bekwame arbeiders, en
die allen waren met veel minder loon tevreden dan deze
laatsten. Dezen maakten aanspraak op het volle loon,
omdat zij in den regel een huisgezin hadden te verzorgen."
„Belangrijk nadeel dus voor de handwerkslieden onder
vroegere wetten of gebruiken, die de verhouding van het
aantal leerlingen tot dat der gezellen regelden, zou die
schade niet te vreezen zijn geweest."
„En te laat kwam liet uit, dat, met het badwater, tevens
het kind was weggeworpen."
„Meer en meer bleek, dat ondanks de grootere en goed-
koopere voortbrengingde arbeidersgroep er slechter aan
toe werd. De toegenomene vraag naar arbeidskrachten
werd door het aanbod allengs sterker overtroffen inzon
derheid door de omstandigheid, dat vrouwen, meisjes en
knapen dezelfde diensten konden bewijzen als mannen en
vaders. Kinderen hadden tegen een klein weekgeld volop
werk maar intusschen liepen de vaders werkloos rond.
Er was volledige vrijheid gekomen voor werkgevers en
werklieden en 't gevolg hiervan wasaanvankelijk een
groot voordeel voor do niet-ambachtsliedenop kosten
van de beoefenaars der ambachten en later een groot
nadeel voor beiden. De tegenwoordige arbeiders-kwestie
was ontstaan."
„De beteekenis en de werking van het stelsel der vrije
mededinging kan reeds voldoende blijken uit de zooeven
geschetste gevolgen en „waarvoor we slechts rondom ons
hebben te zienom te constateeren, dat ondanks alle
meerdere voortbrenging en ondanks de krachtige hulp der
machines, de meeste arbeiders, als belooning voor hun
arbeid, nog slechts zoo weinig ontvangen, dat zij er niet
eens mede in hunne onmiddellijke behoefte kunnen voor
zien." Feitelijk bewijs genoeg dus, dat op het gebied der
verdeeling de mededinging niet billijk werkt
„Toch is het voor ons onderwerp van groot belang een
vluchtig overzicht te verkrijgen van de uiteenzetting dier
onbillijke verdeeling in evenredigheid tot den geleverden
arbeid."
„Als een gunstig verschijnsel voor de voortbrenging, dat
ongeveer gelijktijdig met het stelsel der vrije mededinging
op het wereldtooneel is verschenen, behoort, de aanwen
ding van den stoom met den daarmede gepaarden bloei
der groote nijverheid, genoemd te worden.
„Het op den voorgrond treden van deze beide belang
rijke verschijnselen in hetzelfde tijdvak is een voorname
oorzaak dat de arbeidersbevolking niet in evenredige mate
deel heeft erlangd aan de vermeerdering van het maat
schappelijk inkomen dank zij den stoom der groot-in
dustrie en den machinalen arbeid verkregen."
„De groote nijverheid kan omdat zij naar evenredig
heid minder kapitaal behoeft en betere arbeids-indeeling
enz. kan toepassen, goedkooper werken dan de kleine
nijverheid. De kleine nijverheids-ondernemers worden
dientengevolge zóó zeer gedruktdat zij allengs meer
hunne zelfstandigheid moeten prijs geven. Het gevolg
hiervan isdat het aantal zelfstandige personen (waar
onder men de kleine nijverheids-ondernemers kan rang
schikken) al meer en meer afneemt en nijverheid en
handel steeds meer in handen van weinigendie over
groote kapitalen kunnen beschikkenworden samenge
trokken Overgang van de eene klasse naar de andere
wordt moeielijkor, zoo niet onmogelijk, door gemis aan
de vereischte steeds klimmende kapitalen en de wettelijke
vrijheid uit de opheffing der gilden voortgesproten om
zich als ondernemer te vestigen, baat ten slotte weinig."
„Neem tevens in aanmerking, <lal het arbeidsloon in den
regel een belangrijk gedeelte der kosten van voortbrenging
in de bedrijven vertegenwoordigt. Het streven der onder
nemers naar een laag peil der productie-kosten pleegt
zich dus ook over lat loon uit te strekken."
.„Het gevolg van een en ander is: „Eene steeds wijder
gapende kloof tusschen de groote menigte eenerzijds en
de betrekkelijk weinig talrijke groote ondernemers aan den
anderen kantsteeds meer op den voorgrond tredende,
schijnbare tegenstelling van belangen, eene vijandelijke
verhouding, als nimmer onder eenig vorig stelsel van
volks-huishouding heeft bestaan. De aangroeiende massa
geheel afhankelijke loondieoaars, wier arbeid minder ge
vraagd wordt, naarmate er meer machinale kracht en meer
vrouwen en kinderen in de groote nijverheid gebruikt
worden beoorlogen elkander door tegen laag loon, elkaar
vliegen af te vangen. De maatschappelijke voortbrenging
regelt zich meer naar de eischen van het grillige pracht
vertoon der rijken, waardoor overproductie (d. i. productie
in de verkeerde richting) en crisis, d. i. storing in de
nijverheid en den handel veroorzaakt worden. De werk
lieden worden tengevolge daarvan van den eenen naar
den anderen nijverheidstak geslingerd met tusschenruimten
van werkeloosheid en dus gemis van loon. Eene
scherpe tegenstelling tusschen leden van dezelfde huis
houding, wien allen gelijkheid voor de wet wordt toege
roepen, maar wier economische toestand huivering wekt."
Zoo ziet men, het vrije concurrentie-systeera moge op
lichtzijden kunnen wijzen, waar het betrefttoename van
het voortbrengingsvermogen, groote schaduwen vallen hier
naast op te merken, en daarom is noodig, dat het stelsel
zoodanig gekortwiekt wordt, dat het niet met het algemeen
belang in botsing kome.
Ook in het belang der zedelijkheid, is het zeer wen
schelijk perken te stellen aan de onbeperkte vrijheid.
De heer Stigter zegt daarover
„Tegen de zedelijkheid wordt bij het „in 't geniep vlie
gen vangen" o zooveel gezondigd.
Wie weet dat niet uit eigen omgeving wie zijne oogen
goed gebruikt, ziet dagelijks zoovéél onzedelijkheid plegen.
Meer en meer wordt liet spreekwoord
„Vriendschap is 't bedrieglijkst woord
Ooit uit 's menschen mond gehoord."
van toepassing. Welke onzedelijke middelen het onder
kruipen van den vakgenoot ook eischt, toch wordt er niet
tegen opgezien, wanneer men zich slechts buiten het bereik
der strafwet kan houden. De minder algemeene zedelijk
heid is niet de oorzaakmaar gevolg van 't stelselmen
moet, anders gaat men onder in den strijd. Bedroevend
is het te ontwaren, hoe weinige banden de leden der
samenleving meer omvatten, hoe de groote menigte steeds
loopt, draaft, snuift en stuift en er voor ware vriendschap
en waarachtig zedelijk leven geen tijd of plaats meer is,
hoe het groote lichaam uiteenspat in atomen, welke elkaar
ontvlieden."