6 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. „Ik heb echter gemeend, dat het goed zou zijn ze toch gescheiden te houden. „Dat vond ik meer frappantdat bijkans eentonig weer- keeren van dezelfde ervaringen in die landen, die zóó verschillen „wat het volk betreft en wat de wetgeving betreft," daar krijgen wij zoo den indruk, dat de conclusies op de meest zorgvuldige wijze uit de feiten zijn opge bouwd, wat trouwens uit de lezing ook voldoende bleek, dat herhaling van alle feiten in dit rapport inderdaad overbodig geacht kan worden. Slechts enkele hoofdpunten stippen wij dus aan. Het is wel opmerkelijk in de geschiedenis der werk- duurverkorting, bedoelende bescherming van den arbeider, dat er steeds een principieel onderscheid werd gemaakt tusschen bescherming van vrouwen en kinderen en van volwassen mannelijke arbeiders. Zwitserland. De wetgever in Zwitserland is de eerste geweest die, ook ter bescherming van den volwassen man, den arbeid en het arbeidscontract aan zekere voorschrif ten van openbare orde heeft onderworpen. Die niet buiten steun kan, moet gesteund worden onverschillig of hij man of vrouw, volwassen of onvolwassen is. Zoo was zijn redeneering, en door aanneming der wet van 23 Maart 1877, waarbij in art. 11 de arbeidstijd in fabrieken en werkplaatsen werd vastgesteld op 11 uur en op Zaterdag en dagen aan feestdagen voorafgaande op 10 uur, gaf de Bonds- regeering daarvan blijk. Voor de Zwitsers was alleen nieuw het interkanto- nale der regeling, want in de kantons Glaius, Bazel Stad en Tessino kenden zij al sinds de jaren 1864, 1869 en 1873 een wettelijk vastgestelden maximaal arbeidsdag van 12 uur. En Glarus was in 1872 overgegaan tot den 11 urendag. Bij de uitvoering der Bondswet deden zich vele be zwaren voor, waarvan een groot deel komt ten laste der bepaling, dat de uitvoering aan de kantonbesturen was opgedragen. Daardoor groote ongelijkheid van toepassing van de wet. Hierbij kwam, dat niet alleen zooals gewoon lijk de fabrikanten hun waarschuwende stem als „mannen van de praktijk" hadden doen hooren, zonder echter ook maar eenige notitie te nemen van de ervaringen elders opgedaan, maar dat in het algemeen de symphatie voor dit „nieuwe" niet al te groot bleek. Immershet in October 1877 gehouden referendum, dat door de tegen standers werd geeischtgaf aan het beslnit van den Stendenraad een betrekkelijk kleine meerderheid, 181.204 stemden vóór en 170.857 stemden tegen. 't Behoeft onder dergelijke omstandigheden dan ook niet te verwonderen, dat er in de eerste jaren vele moeie- lijkheden zich voordeden, vooral over de vraag, welke in richtingen buiten de wet zouden vallen. Verder wat hulparbeid wasomdat daarmede vele ontduikingen van de wet plaats hadden. Dit was de aanleiding, dat voor katoenspinnerijen na afloop van den fabriekstijd vergunning werd verleend een half nur te laten poetsen de Putzhalbstunde De fabrikanten vatten dit op als een doorloopende ver gunning tot overwerk. Ze poetsten maar eens in de week en lieten de andere dagen een half uur langer spinnen. Het vooibeeld van Oostenrijk bewees echter, dat die tijd in de gewone uren kon vallen en de Zwitsersche borduur- werkersvereeniging stelde in principe vast, dat de bij werkzaamheden gedurende den wettigen werkduur moesten volbracht worden. Het poets halfuurtje gaf zelfs aan een Züricher recht bank aanleiding nog wat uitbreiding aan die vergunning te geven op grond van de overweging waarom hij wel en ik niet. En de geest, die de industrieelen en de werkgevers bezielde, wasde wet ontduiken. Al zijn ze er in principe zeer vóór, voor zich zelf willen ze liever bij het oude blijven. Toch kan langzame afname der tegenwerking geconstateerd worden. Dat dit niet wat vlugger plaats greep, was ook vaak te wijten aan districtsbeambien, die de wet kwaadgezind j waren en als zoodanig niet eerlijk toepasten. Behalve het genoemde poetshalfuurtje waren nog mid delen voor ontduiking; om beurten schaften, en de ma chines te laten doorloopen. Soms was de fraude blijkbaar. De Inspecteur Schuier vond in eenige werkplaatsen aan geplakt het verbod, dat de machines gedurende de rusttijden stilstonden, of men gaf aan de arbeiders gelegenheid een kwartiertje vroeger in de fabriek te komen, „dan behoefden ze niet in weer en wind buiten te wachten" maar de machines werden aan den gang gezet en „uit louter ver veling begon men maar." En bij het weggaan moesten de werklui zich toch behoorlijk kleeden, ze mochten gerust een kwartiertje later uit de fabriek gaan maar de ma chines hielden niet op. In het algemeen was de gemak kelijkheid, waarmede vergunningen voor „speciale gevallen" verleend werden, een zwarte plek. De Bondsraad had geen schulddoch hij was afhankelijk van den goeden wil van al die Kantonregeeringea en plaatselijke autori teiten die er zich soms op beroemden scheutig te zijn met hun overwerk-vergunningen meenende, dat zij op die wijze zeer goed waakten voor de industrie van hun kanton of hun district. Provincialismus dus. Ondanks dit alles wordt over het algemeen de wet hoe langer hoe beter nageleefd. Langzamerhand is het volk gewonnen; het heeft het nut der wet ingezien en men is de inspecteurs gaan helpen. Vereenigingen onder de arbeiders werden opge richt om de controle mee te helpen voeren. Op bladz. 78 zegt de heer den Tex Voor hen, die groote verwachtingen hebben van een wettelijke regeling van den arbeidsduur, geeft Zwitserland een goede waarschuwingniet te spoedig schoone resul taten te willen hebben maar zij hebben ook in de ervaringen in Zwitserland opgedaan een steun tegenover hen, die meenen, dat de resultaten voor de welvaart en voor de industrie noodlottig zullen zijn. De invloed, die de wet telijke regeling van den arbeidstijd in Zwitserland gehad heeft èn op de arbeiders in hun physiek en in hun moreel èn op de productie, is gunstig in alle opzichten. Zóó gunstig, dat men in vele industrieën en in de stad Zürich reeds overgegaan is het maximum van arbeidsduur te stellen op 10 nur. Beweging voor die reductie bestaat over geheel Zwitserland. En wanneer de Bondsregeering de algemeene regeling er van ter hand neemt, zal die wet geheel anders worden ontvangen dan de wet van 1877. F.nqeland. „Korter dan in Zwitserland is de werktijd in Engeland. Vele jaren reeds is men daar bezig den arbeidsduur te beperken. Ook om het groote onderscheid met Zwitserland, is de wijze merkwaardig, waarop de verkorting is verkregen. Zeer speciaal waren de eerste wetten over dit onderwerp. Een bepaalde klasse van kinderen werd het eerst be schermd tegen te langen aibeid ik zou haast durven zeggen een zeker aantal kinderen." Het waren de kinderen uit de armen en werkhuizen van de zuidelijke graafschappen, die met karrenvrachten naar de fabrieken van 't noorden werden vervoerd, waar groote vraag was naar goedkoopen arbeid. Bepaald werd dat het maximum van hun arbeidsduur 12 uur mocht zijn. Dat was in 1802 Toen was deze vaststelling een vermindering! Bezorgheid voor de belangen van fabrikan ten in Yorkshire en Lancashire deed den wetgever zich be perken tot dit maximum en tot deze speciale kindersoort. Sir Robert Peel senior stelde deze wet voor en ook de volgende in 1819, waarmee uitbreiding werd gegeven aan de eerste. In 1833 werd de Zaterdag een halve dag en de leeftijd, tot welken de wet een kind beschermde, werd 18 jaar. Voor personen onder 21 jaar verbood men zelfs allen nachtarbeid. Dit alles was toepasselijk op de katoenindustrie alleen. „Op deze wijze uitbreidend de Staatszorg wordt een reeks wetten door het Parlement aangenomen. Na de anderen beschermde men de jongelieden, na die de vrouwen. Van de katoenindustrie ging men tot den mijnbouw en laarna tot de andere industrieën, het maximum van 12 uir werd op 10 gebracht. 7 Twee wetten die van 1833, en 1847 zijn merkwaar dig, omdat ze ook grooten invloed hebben op den arbeids duur van den volwassen man, en omdat in het Parlement dat gevolg uitdrukkelijk is erkend. Sedert 1847 is dat gronddenkbeeld meer uitgebreid. In 1878 werden een gantal wetten samengevoegddoch nog altijd gold het gestelde maximum voor vrouwen en kinderen. De mannen ^orgden voor zich zelf, ten eerste door voor de fabrieks- wetten te ijveren, die langs een omweg ook hunne uren verminderdenen ten tweede door directe inwerking op de werkgevers. Vooral konden zij sedert 1824, toen hun gelegenheid was gegeven zich vrijelijk in Trade-Unions te vereenigen, de zoogenaamde vakactie doen gelden. Een tien-uren beweging ontstond. Op de wet van 1847 had ze een grooten invloed en vaksgewijze werd een verkor ting van den arbeidsdag verkregenzij het ook na veel Strijd. Natuurlijk hadden verschillende vakken niet het zelfde succes, maar men mag aannemen, dat het grootste deel van de georganiseerde werkliedenvereenigingen een 10 urendag veroverd hebben omstreeks 1853. Het ligt voor de hand, dat in Engeland, waar het ver- eenigingsleven der werklieden zoo sterk ontwikkeld is die machtige organisaties een groote rol hebben gespeeld in de loon- en werktijdregeling, en hier komt vooral het verschil uit tusschen Zwitserland en Engeland. Daar is als het ware de wet opvoedend voorgegaan, hier zijn de parlementsbesluiten gewoonlijk het gevolg van de krach tige agitatie der Trade-Unions. In zekeren zin laat de de eerste wijze een vreedzamer verloop zien, doch de groote waarde van goed georganiseerde vereenigingen, om iets goeds tot stand te helpen brengen en te behou den, moet worden erkend. „Waar krachtige vereeniging ontbreekt, kan soms zelfs de welwillende werkgever niets doen. Een voorbeeld van welwillend pogen, dat op niets uitloopt, vindt men in de geschiedenis van de Early Closing Association te Londen, die een halve eeuw lang zich bezig hield met het streven naar een vroegere winkelsluiting. Herhaalde lijk was er een aanvankelijk succes. De winkeliers waren het samen eens en de luiken gingen vroeger dicht totdat het één voordeeliger scheen na het sluitingsuur een monopolie te hebben. De anderen moesten dan wel volgen. In verband met den strijd der Trade-Unions voor verkorting van den arbeidsdag, kan nog opgemerkt worden, dat er dan vooral moeielijkheden bij de oplossing zich voordoen, wanneer bij de vakvereeniging productie beperking het oogmerk is. Daartoe wil het parlement natuurlijk niet medewerken, omdat, zij het dan misschien ook een vakbelanghet dan toch een nationaal nadeel geacht moet worden. Omtrent de proeven, welke met de verkorting van den arbeidsduur in Engeland zijn genomen en de ondervin ding, die daarbij is opgedaan, zullen wij kort zijn. Zij zijn genomen door Den Staat ais werkgever. De Gemeenten en de particulieren. Van de laatsten speciaal dit Nadat de heer den Tex de ervaringen bij staat en gemeenten heeft nagegaan, zegt hij verder Yan meer belang echter voor de kwestie of en in hoe verre werkverkorting wenschelijk is, zijn de proefnemingen op dat gebied door particulieren gedaan. Door hen wor den de uitkomsten nauwkeuriger nagegaan en geboekt, en ze bewijzen ook meer. Want kost de politie aan een gemeente nu eens 25°/0 meer, daarom wordt een acht- urendag voor de agenten niet een onmogelijkheid maar, laat een fabrikant nog zooveel hart hebben voor het wel zijn van zijn personeel, met verlies werken kan hij niet. In Engeland zijn de proefnemingen met een achturigen werkdag door particuliere ondernemers vrij talrijk. Telkens leest men weer van een fabrikant die het beproefd heeft en telkens zijn de uitkomsten zoo gunstig, dat de voorloopige regeling voor goed wordt aangenomen." Wij laten de detaillering van het groote aantal proef nemingen rusten en eindigen met deze woorden van den meergenoemden schrijver: „Ik zou deze lange reeks voorbeelden nog kunnen voort zetten ik meen door het geven dezer meest frappante gevallen genoeg gedaan te hebben, om aan te toonen, hoe het in Engeland met het experiment staat. Nauwkeurig en intelligent gedurende een aantal jaren heeft men op geschreven en gecontroleerd de waarnemingen, die men deed en die waarnemingen stemmen gunstig. Zij, die tegenhouden, redeneeren alleen maar, zij zijn theoretici en dan nog. Zij die een verkorting van den werktijd bepleiten, staan op „the rock bottom of fact." Duitschland. Een ander begin dan in Engeland, heeft de beweging voor een korteren werkduur in Duitschland. Daar was de 10 en 9 urendag reeds verkregen, toen, pas omstreeks 1870, de agitatie voor den „normaalarbeidsdag" van acht uren in Duitschland begon hier ziet men dien eisch opkomen zonder eenige practische voorbereiding. Twee voorstellen in den Rijksdag gedaan in 1869 voor 10 en 12 urigen werkdag in grootindustrieonderne- rniugen of fabrieken werd met groote meerderheid ver worpen. Vooral ook omdat men principieel tegen staats inmenging was. Ook arbeiders waren er niet voor; later veranderde dit weldoch in den Rijksdag bleef de stemming gelijk. Bismarck wilde er niets van weten. Keizer Wilhelm II meende het goed met de sociale wetgeving. „Het is een der plichten van den staat zei hij regels te stellen voor den tijdden duur en den aard van het werk, om te bevorderen de gezondheid en de moraliteit der werklieden" en hij riep samen te Berlijn een inter nationaal congres ter bespreking der arbeiders-belangen. Merkwaardig dat Frankrijk en Engeland aan hun afge vaardigden verboden te spreken over een wettelijke be grenzing van den arbeidstijd. Toch heeft ook daarvoor het congres goed gedaan. Op initiatief des Keizers voor namelijk werd de tijd in de staatsmijnen verkort. Een novelle op de fabriekswet, waarin wat duidelijker uitkwam dan in de oude wet, dat onder de maatregelen, die de bondsraad nemen kon in omstandigheden, waar de gezond heid der arbeiders gevaar liep, ook behoorde de verkorting van den arbeidstijd, trad April 1892 in werking. Het motief tot verkorting van den arbeidsduur moet zijn de bezorgdheid voor de gezondheid der arbeiders. Andere beweegredenen kent de wet niet. Naar dit grondbeginsel zijn de artikelen gesteld. Het voorgaande is alles wat bepaald is in het Duitsche rijk over arbeidsduur voor volwassenen. Toch is men aldaar op den goeden weg. Werd eenige jaren geleden een voorstel afgestemd om een statistisch onderzoek te laten doen naar de omstandigheden der arbeiders in de verschillende bedrijvennu wordt dat onderzoek van staatswege gehouden. Het brengt aan het licht, dat er in Duitschland lang gewerkt wordt. Evenals in Engeland heeft ook hier de beperking van de arbeidsduur der kin deren vaak geleid tot verkorting van den werktijd der volwassenen en volgens een jaarverslag van een arbeids inspecteur was daar bij gebleken, dat de productiviteit der gezamentlijke arbeiders was gestegen. Veel gegevens omtrent den afloop van genomen proeven met een verkorten werkdag biedt Duitschland niet. Eenige particuliere ondernemers, hebben door hun proef getoond, dat ook daar dezelfde resultaten bereikbaar zijn als elders. Genoemd zijn de katoenfabrikant Dollfus te Miihlhausen en de heer Freese, jalouzieën fabrikant te Berlijn en te Hamburg. Sommige fabrikanten, hoewel erkennende dat geen na deel te wachten was gingen toch niet tot invoering over, omdat dan ook hun concurrenten hetzelfde zouden doen In 1888 meldden de inspecteurs, dat de fabrikanten zelf wel geen verandering in de uren maken wilden, maar zich toch niet zouden verzettentogen een wettelijke vaststelling van het maximum op 11 uur. Frankrijk. Een wettelijk maximum van twaalf uur voor den werktijd van volwassen arbeiders werd reeds j in 1848 in Frankrijk vastgesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 54