10 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. kregen. Arbeidersorganisatie in Amerika is zeer lang zwak geweestvereenigingen duurden maar kort, omvat ten geen groot aantal personen, hadden meer te doen met loonregeling. Slechts de goedbeloonde arbeiders dachten om een kor- teren arbeidsdag. Zoo was het na 1873 tot ongeveer 1883. Opmerkelijk is het ook, dat een eenigszins duurzame ver korting voornamelijk werd verkregen door vereenigingen, waarvan veel Engelschen lid waren, die dat verenigings leven in Engeland hadden medegemaakt. Van 1840 af begon de tienurendag in zwang te komen, het eerst op de werven en in de werkplaatsen van den Staat, wat een merkwaardig feit is. President Maarten van Buren was de voortvarende man, die daartoe besloot. Particulieren volgden, en druppelsgewijze komen nu de afzonderlijke Staten met hun tienurenwet. De tienurenbeweging is nauwelijks geëindigd. Nog in 1888 gaf de wetgever in Maryland een tienurenwet en in Georgia zelfs nog een elfurenwet. In geheel Amerika wordt de dag van 10 uur als de gewoonte beschouwd. Men kan Amerika noemen een tienurenland. In 1866 begon daarnaast het ideaal van den achturendag zich te vertoonen. De strijd hiervoor had in den beginne al heel weinig succes. Met de oprichting in 1886, van de American Federation of Labour kwamen de strijders in een sterkere positie en werden de verkregen voordeelen duurzaam. Yran deze Federation ging een systematische agitatie uit, die ook leidde tot de bekende groote werkstaking van 1 Mei 1900, en die tot gevolg had, dat in 45 steden de achturendag burgerrecht verkreeg en dat twee-honderd- veertig steden dan toch een negenurendag als maximum aannamen. De regeering had reeds in 1868, dus twee jaar nadat de achturendag een deel was van het programma der arbeidersvereeniging in hare werkplaatsen acht uur als maximum vastgesteld. Toen door de ambtenaren, die dit besluit moesten uitvoeren, tegen de bedoeling der regeering het loon met 20 °/o wer9 verlaagdmaakte President Grant daaraan een einde en betaalde zelfs in 1872 het te weinig ontvangen loon nog na. Gelijk reeds is opgemerkt valt op de uitvoering der wetten, die den arbeidsduur regelen, vrij wat aan te merken. Van de sterkte der arbeidersorganisatieën hangt het af, of deze wetten uitgevoerd worden of niet. In New-York hebben de metselaars, de sigarenmakers, de schilders en glasblazers dat maximumin Massachusetts in enkele fabrieken, algemeen is het nog nergens. Ook in Amerika zijn de gevolgen der verkorting van den arbeidsduur voor de industrie en voor den werkman zeer gunstig geweest. Met een werkdag van tien uur heeft het de concurrentie met Europa goed kunnen volhouden, hoe dan ook velen vóór het maken der bepalingen industriëele rampen had den voorspeld. Een commissie, in Canada benoemd, om den toestand van den arbeid na te gaan, bracht in 1889 een rapport uit, waarin zij zich voorstander toonde van de reductie der arbeidsuren, daarbij haar bevinding mede deelend, dat de werkdag der arbeiders kon verkort worden tot hun voordeel en tevens zonder nadeel voor de werk gevers. Voor den staat New-York werd een onderzoek naar de loonen ingesteld, welke leerde, dat de verkorting der uren samen was gegaan met een rijzing van het loon. Nederland. Met de wet van 5 Mei 1889 heeft de wet gever in Nederland zich bemoeid met de regeling der arbeidstijden voor kinderen van den leeftijd van 12 tot 16 jaar en voor vrouwen. Deze regeling heeft ook invloed gehad op den arbeids duur van volwassen mannen, daar, waar de aard der industrie een gelijktijdige of opvolgende samenwerking vereischt. Een bepaling, die den arbeid van volwassen mannen regelt, is te vinden in art. 113 van het algemeen regle ment voor den dienst op de spoorwegen, waarvan de be doeling is, om een maximum van 16 uren aan den dage- lijkschen arbeidsduur te stellen, terwijl de nachtdienst den duur van 14 uur niet mag overschrijden. Een onduidelijke redactie laat toe, dat men de beambten Jangeren dienst doet verrichten. „Er bestaat dus in Nederland nagenoeg onbegrensde vrijheid om in het arbeidscontract welke bepalingen ook omtrent den duur van den dagelijkschen arbeid op te nemen. Van die vrijheid wordt ruim gebruik gemaakt. Hoewel een formeel arbeidscontract gewoonlijk ont breekt, heeft het gebruik, in de meeste industriën in geen fabrieksreglement vastgelegd, een zeer langen arbeidstijd algemeen gemaakt, feitelijk slechts afhankelijk van den wil van den ondernemer. Men zegt, ook de arbeider geeft zijn toestemming en zelfs gaarne, want hij wil graag wat meer verdienen. Het is de vraag, of niet zijn lage dagloon juist een gevolg is van de onbegrensde gelegenheid tot lang werkenen dus zijn wensch tot langer werken het gevolg en niet de oor zaak van den gebruikelijken bovenmatigen arbeidsduur." Die „bovenmatige arbeidsduur", blijkt uit de gegevens bijeengegaard door de Staatscommissie voor de enquête benoemd bij K. B. 18 April 1890. en uit de verslagen van de Inspecteurs van den arbeid. De uren van stokers en machinisten aan de spoorwegen zijn dikwijls 16, 17 tot 20 uur per etmaal, van de con ducteurs 17 a 18 uur. Bij de Noord-Brabant-Duitsche spoorwegmaatschappij waren de toestanden het ergste „daar werden diensttijden gevorderd, die alle maat te buiten gingen" aldus schrijft de staatscommissie. Als voorbeeld diene, dat daar de stokers soms dagen van 24 en 36 uren arbeid hadden of aldus van 's morgens kwart voor vijf tot 's avonds half achtdan dienzelfden avond om half tien weer aantreden en dienst tot den volgenden dag 's avonds elf a 12 uur. In broodfabrieken en bakkerijen vooral in de laatsten, wordt zeer lang gewerkt. Van 14 tot 18 uur per dag is geen uitzondering, („1416 uur is regel" schreef de Heer van Löben Seis, Inspecteur van den arbeid), terwijl op Zaterdag nog een additioneele 56 uur gevorderd worden. In een bakkerij, waar gewoonlijk 12 uur per dag gewerkt wordt en 's Zaterdags 16 a 17 uur, kan men de toestand prachtig noemen. In sommige bakkerijen is de wekelijksche werkduur 114 tot 120 uur. Bekend is het door den heer Pyttersen gemaakte Wetsontwerp hou dende bepalingen tot het tegengaan oan ooermaiigen arbeid in Brood-, Beschuit- en Koekbakkerijen en in Broodfa brieken. Dit geschiedde omdat van den kant der Regeering voorloopig in deze aangelegenheid geen wetsontwerp was te verwachten terwijl toch naar verklaring van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken het bijna niet mogelijk zal zijn, als de Staat niet tusschenbeiden treedt, door socialen invloed het kwaad af te schaffen. Dit wetsontwerp is voorloopig enkel gepubliceerdopdat het oordeel van deskundigen en belanghebbenden kon vernomen worden. Later is het ingediend, doch tot dus verre niet in behandeling gekomen. Bij de bouwvakken zijn vooral in den drukken tijd bij zonder lange dagen zóó regel, dat er vaak gewerkt wordt zoo lang de zon aan den hemel staat. Volgens de gege vens door 21 vak vereenigingen overgelegd bij het voorstel GerritsenTreub in den Gemeenteraad van Amsterdam tot vaststelling van een maximum arbeidsduur en mini mum loon in de bestekken, komen te Amsterdam wel werktijden voor van 16 uur zonder schafttijd of met */a of 1 uur schaften. De architecten van Liefland en Nieukerke te 's Gravenhage gaven aan de enquête-commissie, voor namelijk met het oog op het stellen van voorwaarden in de bestekken voor gemeentewerken, te kennen, dat geen groote bezwaren aan de vaststelling van een maximum voor den dagelijkschen arbeidsduur verbonden waren. Door genomen proeven kon dit bewezen worden. Ook de Arn- sterdamsche architect, de heer Cuijpers, had bij genomen proeven gunstige resultaten verkregen, en 11 uren als maximum-werkduur gesteld. In verband met die proefnemingen zijn ook de dubbele Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 11 inschrijvingen bekend, waartoe de Amsterdamsche Gemeen teraad besloot bij wijze van proef. Daar de verschillen zeer gering waren en geen bezwaren van anderen aard zich overigens hadden voorgedaan besloot men, de bij w(jze van proef in de bestekken opgenomen bepalingen daarin verder permanent op te nemen. Verder deelt de heer den Tex in zijn boek mede, dat de Haagsche Gemeenteraad aan burgemeester en wet houders opdroeg, om in bestekken, die daarvoor vatbaar waren, een dergelijke bepaling op te nemen, doch dat dit collegie zich buiten staat verklaarde aan het verlangen van den Raad gevolg te geven, omdat de meerderheid niet begreep, welke bestekken daarvoor vatbaar waren. Het verzocht den Raad voortaan zelf de bestekken op te maken en de Raad, daartegen opziende, besloot toen jnaar alles bij het oude te laten. (Economist 1894. blz. 536). De Leidsche gemeenteraad besloot in October 1892 een grondig onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid en de uitvoerbaarheid van de opname van bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidstijd in zijn bestekken. Het Dordtsche dagelijksch bestuur durfde daar niet aan en ried de aanneming van een adres der werklieden, dat om die bepaling vroeg, af, daar het gevolg zou zijn (onder meer), dat ook voor den werkman zelf nadeel zou ontstaan dit alles bewijzend met de „klassieke" econo mie (Soc. "Weekbl. 1893 blz. 256). Ook in 1899 werd dergelijk verzoek afgewezen, terwijl de in het begin van 1900 door den Dordtschen Bouw- vakbond gevraagde bepalingen aan het oordeel van de Kamer van Arbeid werden onderworpen met bet gevolg, dat ook toen de Raad besloot afwijzend te beschikken met 15 tegen 5 stemmen. Naar aanleiding van een adres van het centraalbestuur van het Alg. Nederl. Werkliedenverbond (d.d. 4 Mei 1892) aan heeren Ministers, Gedeputeerde Staten, Gemeentebe sturen enz., werd door een commissie uit den Zutfenschen gemeenteraad een rapport uitgebracht, waarin geadviseerd werd tot het nemen van een proef. Hetzelfde adres gaf de Staten van Friesland en den Leeuwarder gemeenteraad toen nog geene aanleiding tot het nemen van een soort gelijk besluitechter bleek bij de beraadslagingen, dat de denkbeelden omtrent dit onderwerp sedert 1889 waren gewijzigd. Niet als collegie burgemeester en wethouders, maar persoonlijk bleken twee wethouders niet afkeerig van be scheiden proefneming. Hier volgt een korte opsomming van de verschillende adressen of vooistellen, die dit onderwerp in den Leeu warder gemeenteraad en in de Prov. Staten van Friesland tot een punt van behandeling maakten. In het laatst van 1888 werd door de Timmerlieden- vereeniging „Ons Belang" toen als vakvereeniging aan gesloten bij de afd. Leeuwarden van het Algemeen Ned. Werkliedenverbond, het iniatief genomen voor eene adres beweging welke ten doel had minimumloonbepalingen in de gemeentebestekken te doen opnemen. Door de genoemde Werkliedenvereeniging werd toen een adres in dien zin aan den Gemeenteraad verzonden in November 1888, dat in Mei van het volgende jaar in behandeling kwam met het resultaatafwijzing op grond dat het niet is gebleken, dat de gemeentelijke aanbestedin gen en het opmaken der bestekken niet zouden geschieden op een wijze als het meest strookt met de gemeentebelan gen, en het opnemen van een minimumloon voor de werklieden in die bestekken in elk geval niet wenschelijk voorkomt.'1 Dit besluit was de aanleiding tot het beleggen eener openbare vergadering door de Werkliedenvereeniging op Zondag 24 November van dat jaar, teneinde voor een grooter publiek de strekking van hetgeen gevraagd werd uiteen te zetten, en daarna handteekeningen te verzame len voor een opnieuw aan den Raad te zenden adres. Tot deze vergadering die door circa 600 personen werd bezocht, waren speciaal uitgenoodigd het dagelijksch bestuur met de leden van den Raad benevens vele werkgevers, welke corporatiën of groepen allen waren vertegenwoor digd. O a. het dagelijksch bestuur door den toenmaligen burgemeester P. A. Lycklama a Nijeholt en den wethouder J. Troelstra. Zeker mag hier als eene bijzonderheid wor den vermeld, dat twee leden van de commissie, welke thans in opdracht heeft om een onderzoek naar den stand dei- kwestie omtrent minimum-loon en maximum-werktijd in te stellen, in genoemde vergadering fungeerden als voor zitter en inleider. Yan deze zeer belangrijke vergadering komt een uit voerig verslag voor in de nommers 49 en 50 van de Werkmansbode Jaargang 1889. In een ingezonden stuk voorkomende in de Leeuwarder Courant van 19 Dec. 1889, geteekend S. Jansma, worden, ter ondersteuning van het inmiddels verzonden adres, nog enkele punten, op gemelde vergadering ter sprake gekomen, nader uit gewerkt, en ook melding gemaakt van opmerkingen, welke op eene gehouden bijeenkomst met patroons waren gemaakt, o.a. dat door de patroons vrij eenstemmig werd erkend, dat werkgevers, welke gewoon zijn een behoorlijk loon te geven, gewoonlijk bij publieke bestedingen niet mee kunnen komen. Voorts werd in dat stuk gepoogd de mogelijkheid der controle aan te toonen. Intusschen deelde dit tweede adres een gelijk lot met het vorige, op welk gevolg zeker van invloed is geweest de korte tijdruimte, die tusschen beide lag, en dat dezelfde leden die het vorige besluit namen, ook thans moesten oordeelen. Hierop volgde 24 Nov. 1891 een adres aan den Raad van de Timmerlieden met verzoek geen werk te gunnen aan bazen, die minder dan 14 ets per uur werkloon betalen. Gesteld in handen van burgemeester en wethouders ten fine van beschikking. 8 Mei 14 Juni en 28 Juni 1892 kwam achtereenvolgens aan de orde de reeds genoemde circulaire van het Algem. Ned. Werkl. verbond. Ook boven werd reeds met een enkel woord er op gewezen, dat de opinie in den Raad ten opzichte van dit vraagstuk was gewij zigd ten gunste er van, zoo als bij de behandeling van die circulaire bleek, zij het dan ook, dat alleen persoon lijke sympatien merkbaar werden. Opgemerkt worde hier, dat in de eerste adressen all een sprake was van een minimum-loon, terwijl de circulaire van het A. N. W. B. ook een maximalen arbeidsdag vroeg. 23 Januari 1894 kwam onder punt 6 op de agenda voor Voorstel van burgemeester en wethouders, naar aanleiding van een verzoek van A. Braaksma en andere timmerlieden, om in de bestekken van gemeentewege een minimum-loon en maximum-werktijd te willen bepalen. Burgemeester en wethouders wijzen er op, dat groote bouwwerken, waarbij deze maatregel wellicht zou kunnen worden toegepast, in deze gemeente zelden voorkomen. Bij onderhoudswerken kan het geen doel treffen, omdat daaraan door werklieden vaak enkele uren wordt gewerkt. Wel is in bestekken van verfwerken en vernieuwing van bestrating de gewenschte bepaling omtrent minimum-loon en maximum-werktijd opgenomen, maar het resultaat kan niet strekken tot aanbeveling. Laatste besteding nog lager aangenomen dan vroeger. Op deze gronden stellen burge meester en wethouders voor het gevraagde te wijzen van de hand. In deze vergadering werd dat besluit niet zonder tegen spraak aangenomen. Een lid wenschte met het oog op de meerdere ervaringen, die op dit gebied reeds waren verkregen, eene commissie benoemd te zien om rapport omtrent het voor en tegen uit te brengen, terwijl een ander lid niet voor het benoemen van dergelijke commis sie was, maar daarentegen hoopte, dat spoedig de dag mocht aanbreken, waarop in Nederland Kamers van Arbeid worden ingesteld om de belangen van den Arbeid na te gaan en voor te staan. 12 Juni 1894 weder een adres van soortgelijke strek king van S. Talsma en anderen, dat om bericht en raad in handen wordt gesteld van burgemeester en wethouders, die 26 Juni d.a.v. adviseeren, afwijzend te beschikken, en welke beschikking de 10de Juli 1894 in behandeling komt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1901 | | pagina 56