16
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
Arnhem werden door den gemeenteraad ook bepalingen
opgenomen omtrent arbeidsduur en loon. Door den archi
tect werden deze bepalingen beschouwd als geen veran
dering brengend in den normalen toestand. Bij den heer
van Marken deed zich de moeielijkheid voor, dat de
aannemer de bepalingen trachtte te ontduiken, door buiten
het fabrieksterrein te doen arbeiden meer uren voor min
der loon.
De Fabrieksbode van 6 Juni 1891 merkt daaromtrent
op: „Ten opzichte van de bepalingen omtrent arbeidsduur
eu loon zal men moeten zoeken naar zoodanige formu
leering in bestekken en slechts de ervaring zal deze
doen vinden dat de letter der bepalingen voor patroons,
die het met de verplichtingen jegens hun werklieden niet
te nauw nemen, geen ruimte laat om haar geest te ont
duiken."
In zeer veel steen- en pannenbakkerijen zijn de uren
12 7, 15 uur per dag.
Opmerkelijk, dat in Gelderland geen steenfabriek langer
werkt (afdeeling verslag staatscommissie „Gelderland")
dan 11uur per dag, een er zelfs van 8 uren. De
Firma E. en H. Post te Winschoten ziet geen bezwaar in
verkorten werkduur. Bij hem wordt 12 uur gewerkt,
maar dat vindt hij nog te lang.
Wat de textiel-industrie betreft, daarin zijn niet zulke
lange werkdagen in zwang. Gewoonlijk niet langer dan
11 uren. Toch wordt er veel over de verkorting van den
arbeidsduur gesproken en de meeningen, hoewel verschil
lend, zijn voor het meerendeel ten gunste van eene ver
korting.
Tot staving worden uitspraken aangehaald van de heeren
C. J. Stork uit Oldenzaal, J. T. Scholten en Zonen, En
schedé, H. Willink en Co. te Winterswijk, Wed. D. S.
van Schuppen te Veenendaal, Hilversumsche Stoomspinnerij,
Directeur der Koninklijke Deventer Tapijtfabriek, Firma J. C.
Zaalberg en Zoon, Leiden, Firma ter Kuile en Morsman,
Twenthe, de heer L. Poole, Leiden.
Tegenover verklaringen ten voordeele van de verkorting
staan de uitingen van andere fabrikanten spinners en
wevers, die met een verkorting van den arbeidsduur niet
ingenomen zijn. De heer Stork klaagt over enkelen van
hen als soort, dat ze het niet beproeven willen, dat an
deren met heel wat ophef verklaren, dat men op de hoogte
van zijn tijd moet blijven met zijn tijd mee moet gaan,
doch daarbij meestal denken aan do snufjes van uitvinding
en reclame.
Een derde soort hebben te goeder trouw proeven ge
nomen, maar slechte uitkomsten verkregen, waarbij de
vraag mag worden gedaan, of de oorzaak daarvan vaak
ook is geweest het veronachtzamen van kleinigheden.
In de zuivelfabrieken komen buitensporig lange werk
tijden voor, gedurende den zomer ruim 17 uren, doch de
Ned. maatschappij van kaas- en roomboterfabrieken maakt
daarop een gunstige uitzondering.
De werktijd der bleekerijen onderging door de arbeids
wet dikwijls aanzienlijke verkorting. Vroeger werd daar
wel van 's morgens 4 tot 's avonds 10 uur gewerkt.
In machinefabrieken achtte de heer Stork wegens de
ongelijksoortigheid van het werk eene verkorting van den
werkdag bezwaarlijk. Er wordt in dat vak ongeveer
1011 uur gewerkt. Door andere fabrikanten wordt
een verkorting zonder nadeel voor het bedrijf wel moge
lijk geacht. Van eene verkorting van den arbeidsdag
zonder vermindering der productie wordt nog door den
heer Den Tex gewag gemaakt van de sigarenfabrieken
van de heeren R. en J. W. Hulscher te Deventer en
D. G. van Vleumingen te Gouda, van den boekdrukker
W. E. J. Tjeenk Willink te Zwolle, de chef der Firma's
Ten Dam en Manschot te Aalten en de Voogt Co. te
Wageningenkammenfabrikanten en stoom-houtdraaiers
en van den heer J. F. H. Roll, directeur van de „Maat
schappij tot vervaardiging van gasmeters te Dordrecht.
De laatste verklaarde de goede resultaten grootendeels
door de grootere frischheid van het volk. De werklieden
waren allen zeer ingenomen met de verandering, hoewel
zij er in den beginne wel tegenop hadden gezien. Opge
merkt worde hierbij, dat aan deze fabriek in hoofdzaak op
stukloon wordt gewerkten de werkduur verminderd
werd van 65 tot 57 uren per week. Zij, die per uur
betaald werden, bleven hun loon behouden.
De heer den Tex besluit in zijn boek het hoofdstuk
„De praktijk van den arbeidsdag" aldus
„De ondernemersdie zich met de praktijk van den
verkorten arbeidsdag bemoeien geven bemoedigende be
richten omtrent den invloed op het moreel van den
arbeider uitgeoefend. Zij kunnen in alle gevallen ten
minste constateeren, dat een verlaging van de moraliteit
niet een gevolg was van den korten dag. Soms werd dit
wel eens beweerdmaar meestal in den vorm van een
profetie. De inspecteurs van den arbeid laten zich op
dit punt gunstig uit. Fabrikanten, met wie ik in brief
wisseling was, of die ik sprak, zeiden hetzelfde. De heer
Spakler, lid der firma Spakler en Tetterode, te Amster
dam die zijn stokers in een drieploegen wisseling werken
laatterwijl zij vroeger twaalf uur werk hadden heeft
over dronkenschap geen klachten."
„Ik heb in het voorgaand overzicht slechts een klein
deel der Industrie van Nederland besproken. In andere
ondernemingen en in andere soorten van bedrijf worden
ook wel lange uren gewerktmaar van pogingen en
proeven met verkorting van die uren heb ik niets kunnen
vinden. Ik hoop, dat dit grootendeels ligt aan de onvol
maaktheid van mijne onderzoekingen ik hoop, dat er
meer geschied is dan ik hier in deze enkele bladzijden
kon mededeelen; want anders is het in Nederland nog
maar dun gezaaid. Er is een zekere naiverigheid be
speurd bij de fabrikantenaangelegenheden van hunne
ondernemingen te publiceeren, zelfs waar de ondervindingen
tot algemeen onderricht dienen. Misschien, dat een ver
betering hierin ook zal gaan behooren tot de heilzame
uitwerking van de jaarlijks wederkeerende fabrieksinspectie."
Met deze woorden wil ook de Commissie dit deel harer
taak: „De ontwikkeling van het vraagstuk, in verband
met de toenemende belangstelling" besluitenal is het
ook waar, dat de stof nog niet is uitgeput. Zij zou nog
uitvoerig kunnen gewagen van de Zutfensche, TJtrechtsche,
Dordrechtsche en Rotterdamsche Rapportenalsmede van
de behandelingen over de kwestie in den Amsterdamschen
gemeenteraad en naar aanleiding van de motie Gerritsen
in de Tweede Kamer, doch het zou slechts zijn eene herhaling
van hetgeen in het voorgaande reeds is bekend geworden,
Andere woorden misschien, doch geen nieuwe gezichtspunten.
Nadat dit slot reeds was geschrevenkwam het de
commissie toch nog wenschelijk voor melding te maken
van het volgende
In de tweede algemeene vergadering van den Bond
van Roomsch Katholieke werklieden-vereenigingen in het
aartsbisdom Utrecht, in 1894 gehouden, is aangenomen de
volgende motie
De Bond
overwegende
dat de mensch van nature en dus van God zelf het
recht heeft om te leven en de arbeid het natuurlijke
middel is om in zijn levensonderhoud te voorzien dat
de dagelijksche of wekelijksche arbeid echter niet langer
mag duren dan met de gezondheid en de vervulling zijner
huiselijke plichten van den arbeider bestaanbaar is
dat bijgevolg het loon van een normaal-goeden arbeid
gedurende een normalen arbeidstijd voldoende moet zijn
om in de levensbehoeften van den werkman te voorzien
overwegende
dat dit dubbelrecht van den werkman op een voldoend
loon (minimum-loon) en een niet overmatigen arbeidstijd
(maximum-arbeidstijd) miskend wordt bij de regeling der
loonen uitsluitend volgens de wet van vraag en aanbod
en bij de algeheele vrijheid van het arbeidscontract;
dat de miskenning van dit recht voor het gansehe
maatschappelijk samenstel verderfelijk werkt, vermits een
voldoende belooning van den arbeid als boven bedoeld
de hoeksteen is der maatschappelijke welvaart
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
17
dat de overheid in deze het voorbeeld dient te geven.
Besluit
dat de bij den Bond aangesloten vereenigingen er bij
hare respectieve gemeentebesturen op zullen aandringen
dat in bestekken van werken voor of door de gemeente
uit te voeren voortaan bepalingen omtrent minimum-loon
en maximum-arbeidstijd zullen worden opgenomen.
In de jaarvergadering van 1899 van den Nederland-
schen aannemersbond kwam o.m. een door de afdeeling
Zwolle gestelde vraag in behandeling,,Is vaststelling
van minimum-loon en maximum-arbeidstijd van den
werkman voor de aannemers wenschelijk welke het
Fondsbestuur beantwoordde als volgt
„Alhoewel het bondsbestuur als zijne ondervinding
meent te moeten uitspreken, dat, met name in de hoofd
stad, noch bij de leden der daar gevestigde afdeeling, noch
in het algemeen bij die patroonsdie als zoodanig eene
gevestigde reputatie genietenmisbruik gemaakt wordt
van de vrijheid, welke den werkgever in vele gevallen
met betrekking tot de regeling van loon en arbeidsduur
nog wordt gelaten acht het de opneming in de bestekken
van bindende bepalingen daaromtrent van het standpunt
van den aannemer niettemin niet ongewenscht.
In ieder geval zou toch daardoor o.m. worden voorko
men dat door aannemersbuiten eene gemeente woon
achtig door het invoeren van werkkrachten van buiten
eene pressie op den loonstandaard in die gemeente kan
worden uitgeoefend."
Voor beantwoording van punt c. „In hoeverre de
bezwaren, die tegen het maken van bepalingen zijn opge
worpen, gegrond zijn gebleken" kan dienen het uitvoerig
rapport, dat uwe Commissie van het Centraal Bureau
voor Sociale Adviezen ontving, d.d. 9 en 21 Februari
1901, en dat hieronder onveranderd volgt.
Het hiervoor gaande omtrent ontwikkeling van dit
vraagstuk enz. kan zeker ook voor een groot deel dienen
tot beantwoording van het thans te behandelen punt, wijl
echter de bronnen daar gebruikt niet geheel tot het heden
reikendaar vult het rapport van het Centraal Bureau
tevens die leemte.
RAPPORT over minimum-loon en maximum-
arbeidsduur-bepalingen in bestekken.
Ten einde een zakelijk antwoord te kunnen geven op
de aan het Bureau gestelde vraag betreffende de opneming
van bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-
arbeidsduur in bestekken voor gemeentewerken, hebben
wij vragenlijsten gericht aan die openbare besturen en
bijzondere personen in ons land, van wie wij konden na
gaan, of meenden te mogen vermoeden, dat zij ervaring
over het onderwerp hebben opgedaan. Die vragenlijsten
werden over het algemeen welwillend beantwoord en
de ontvangen antwoorden liggen voor zoover ons land
betreft, aan het onderstaande advies ten grondslag, voor
zoover het niet getrokken werd uit reeds vroeger bekende
gegevenswelke de bron dier gegevens is, wordt telkens
aangegeven. Voor Amsterdam was het onlangs verschenen
rapport van de raadscommissie over aan te brengen wijzi
gingen in de aldaar geldende bepalingen ons van veel nut.
Voor het buitenland werd voornamelijk gebruikt gemaakt
van een tweetal officieele overzichten over het onderwerp
uit de laatste jaren le. van de „Note sur le minimum
de salaire dans les Travaux Publics en Angleterre, en
Belgique, en Hollande, en Suisse, aux Etats Unis et en
France," in 1897 uitgegeven door het Fransche Office
du Travail, en 2e. van het in 1900 uitgekomen „bericht"
van het Oostenrijksche „arbeitsstatistisches Amt", dat tot
titel draagt: „Der Arbeiterschutz bei Vergebung öffent-
licher Arbeiten und Lieferungen". Bovendien werden
Labour Gazette en Arbeidsblad geraadpleegd.
I Openbare besturen welke bepalingen (1) opnemen.
Nederland Sedert korten tijd worden bepalingen opge
nomen in de bestekken uitgaande van de ministeries van
Binnenlandsehe Zaken, Justitie en Oorlog.
De Ministers van Binnenlansche Zaken en van Justitie
berichtten ons, dat de bepalingen nog te kort in werking
zijn om mededeoling te kunnen doen over de werking daarvan.
Do Ministers van Marine en van^ Financiën berichtten,
dat in van hun departementen uitgaande bestekken geen
bepalingen worden opgenomen.
De Minister van Financiën voegde daaraan toe, dat in
de van zijn departement uitgaande bestekken worden ge
volgd de Algemeene Voorschriften vastgesteld door den
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, waarin
geen bepalingen voorkomen.
Voor zoover wij konden nagaan worden bepalingen
opgenomen door de volgende gemeenten
Alkmaar, sedert 1894;
Amersfoort, sedert Januari 1899
Amsterdam, sedert 1894
Haarlem, sedert 1897
Idaarderadeel, sedert 1899
Middelburg, sedert December 1898;
Sn eek, sedert 1894;
Winschoten, Zaandam, Zutfen (onbekend sedert wanneer)
Zwolle, sedert 1894
De gemeente Arnhem, die geen onderhoudsbestekken
kent, daar alle onderhoud in eigen beheer wordt uitge
voerd, heeft geen bepalingen omtrent minimum-loon.
Sedert een achttal jaren vult deze gemeente de Algemeene
Voorschriften, welke op haar werken van toepassing zijn,
aan met een bepaling betreffende den arbeidsduur.
De gemeente Delft heeft de bepalingen niet. Alleen
bepaalt zij in haar besteksvoorwaarden, dat de aannemer
niet meer mag in rekening brengen dan de uitbetaalde
loonen, vermeerderd met een in de besteksvoorwaarden
aangegeven winstprocent. In verband daarmede worden
de normale uurloonen in een bestek van het jaar 1900
aangegeven als volgt
Timmerman, steenhouwer, stucadoor, metselaar 18 ets.
loodgieter 17 ets.; smid 16 ets.; witter 15 ets.; opper
man 14 ets.
Het is duidelijk, dat deze loonbepaling geheel ligt buiten
het onderwerp van dit rapport.
Voorts ontving het bureau nog inlichtingen van
1. Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. Deze
maatschappij neemt in den regel geen bepalingen op.
Alleen in den laatsten tijd werd, in opdracht van den
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, in enkele
bestekken voor werken, welke voor rijksrekening worden
uitgevoerd, eene uitzondering op den regel gemaakt. De
ervaring van deze maatschappij is nog te gering voor het
uitspreken van een oordeel over de werking der bepalingen
2. de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij, dat zij
hoewel in principe tegen dergelijke bepalingen gekant
op verzoek van den Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid genoodzaakt was zulke bepalingen op te nemen
in haar jongste bestek voor haar gesubsidieerde tramlijnen
3. de fabrieken onder directie van den heer J. C. van
Marken te Delft. De uitvoerige inlichtingen van die zijde
ontvangen werden opgemaakt door den heer Schelling,
architect der fabrieken; zij waren ons voor de samenstel
ling van dit rapport van veel nut. In de bestekken
voor deze fabrieken worden sedert 1891 bepalingen opge
nomen;
4. den architect H. P. Berlage tq Amsterdam
5. de heeren Jos. Th. J. Cuypers en J. Stuvt, archi
tecten te Amsterdam. De heer Cuypers neemt sedert
1892 bepalingen op. Ook de heer A. C. Bleys, architect
te Amsterdam, is een voorstander van de opneming van
bepalingen. (Zie de brochure van den heer W. C. J.
(t) In dit rapport worden met „bepalingen" bedoeld bepalingen in
bestekken voor openbare werken betreffende minimum-loon en maximum-
arbeidsduur voor de daarbij werkzame arbeiders.