18
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
Passtoors, over minimum-loon en maximum-arbeidsduur
enz. bl. 105). Wij ontvingen de hem ter invulling gezon
den vragenlijst niet terug. Zijn oordeel over de algemeene
werking der bepalingen blijkt echter uit het door den
heer Passtoors medegedeelde schrijven.
Buitenland.
Engeland De Ministeries hebben sedert 1891 bepa
lingen over het loon.
In Engeland en Wales (1897) hadden 163 van de 1086
Urban Sanitary Districts (met 9.000.000 van 17.000.0o0
inwoners) (Londen niet medegerekend), 5 van de 62 County
Councils, 61 van de 657 Poor Law Districts en 138 van
de 2527 schoolraden (met 12.736.468 van 20.067.477
inwoners) (1900) bepalingen; in Schotland 3 van de 33
Graafschappen en 14 steden (waaronder Edinburg en
Glasgow) (1897); in Ierland (1900) 6 van de 33 County
Councils, 5 van de 6 County Boroughs, 6 van de 213 Rural
District Councils en 7 van de 84 Urban District Councils.
Bizonder uitvoerige bepalingen hebben de Londensche
Graafschapsraad en de Londensche Schoolraad. (1889).
Van de Engelsche koloniën zijn het Nieuw Zuid Wales
en Victoria, die bij uitvoering van groote werken voor
rekening van den Staat bepalingen hebben. Sedert 1900
zijn in Nieuw Zeeland voor de aanbestedingen door de
onderdeelen van den staat, de school- en de havenbesturen
bij de wet bepalingen gesteld over minimum-loon en
maximum-werktijd.
België. Dit land heeft de oudste ondervinding. In 1855
werd door Brussel een bepaling over loon opgenomen,
bepaald met het doel om de loonen der werklieden in de
bouwvakken te verhoogen. Toen dit resultaat was bereikt,
verviel zij in 1865.
Sedert 1880 worden in andere steden opnieuw bepa
lingen over het loon opgenomen, sedert 1896 ook door
het Ministerie van Landbouw en Openbare Werken. Acht
van de negen Provinciën hadden (1896) bepalingen van
de 87 gemeenten met meer dan 8000 inwoners hadden
in 1897 51 (met 2.010.739 inwoners) bepalingen over
het loon, 36 (met 517.907 inwoners) niet.
Frankrijk. In 1899 zijn, nadat sedert 1894 eenige
malen te vergeefs was getracht de zaak bij de wet te
regelen, drie decreten uitgevaardigd, waarbij voorwerken voor
den Staat voorschriften over loon en duur worden gegeven.
Parijs heeft sedert het begin der eeuw een regeling als
ten onzent Delfteen série de prix, oorspronkelijk met
eiken aannemer afzonderlijk overeengekomen, sedert 1838
algemeen geldend bij alle aanbestedingen. Herhaaldelijk
werden sedert 1886 pogingen gedaan tot invoering van
bepalingen over loon en duur, die echter ep wettelijke
bezwaren stuitten. Evenzoo ging het bij een viertal andere
gemeenten. Daarentegen hebben 5 gemeenten en een
departement bepalingen over duur en loon, één gemeente
over loon ingevoerd, zonder dat daartegen wettelijk bezwaar
werd gemaakt.
Sedert 1899 zijn deze bezwaren opgeheven de voor
schriften, bij het eerste der decreten verplichtend gesteld
voor den staat, zijn facultatief voor departementen en ge
meenten krachtens de twee andere.
Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Sedert 1878
bestaan voor werken voor den staat bepalingen ovei werk
tijd die over minimum-loon ontbroken.
De staten Californië (1899), Utah (1884), Washington
(1899), West-Virginia, hebben bepalingen over den werk
tijd bij werken voor den staatin de staten Colorado,
(1893), Idaho (1899), Indiana (1894), Massachusetts (1894),
Pennsylvanië en Wyoming gelden die ook voor de ge
meenten Kansas (1891) en New-York (1899), hebben be
palingen over duur en loon voor staat en gemeenten.
Duitschland. Rijk, Staten noch gemeenten hebben di
recte bepalingen; indirect in zooverre, als sommige staten
(Pruisen, Hessen en Saksen) en sommige gemeenten slechts
laten drukken op drukkerijen, waar het tarief van den
Typografenbond geldt. Zeer enkele steden houden ook
op andere wijze indirect rekening met de loonen.
Zwitserland. Enkele steden hebben bepalingen over loon
bij werk in eigen beheer; alleen het Kanton Genève heeft
daarover bepalingen ook bij aanbesteding.
Oostenrijk. Bij de aanbesteding der groote werken om
Weenen in 1893 werd een bepaling over maximum
werktijd opgenomen.
Maximum-arbeidsduur.
Binnenland.
Volgens de algemeene voorschriften van het ministerie
van Waterstaat, Handel en Nijverheid 485, mag „vóór
zonsopgang en na zonsondergang niet gewerkt worden,
tenzij op lastgeving of met schriftelijke vergunning van
de directie."
Een overeenkomstige bepaling komt voor in de Algemeene
Voorschriften voor genieschriften, aangevuld met de be
paling, dat niet mag worden gewerkt „vóór vijf uur 's
morgens noch na zeven uur 's avonds."
De Kolonel-Commandant in het 2e Genie-Commande-
ment te Amsterdam, deelde in verband met die bepaling
mede, dat aan bepalingen omtrent maximum-arbeidsduur
in de bestekken voor werken onder beheer der Genie,
ook van het standpunt der arbeiders, geen behoefte schijnt
te bestaan. Onder de werking van het voorschrift der
Algemeene Voorschriften voor de Geniewerken „is inden
regel de feitelijke werkdag, na aftrek van de schafttijden
niet langer dan 11 a 11 '/2 uur in de zomermaanden en
71', a 8 uur in den winter."
In de bestekken van de gemeenten Alkmaar, Amers
foort, Amsterdam, Arnhem, Haarlem, Middelburg, Sneek,
Zaandam, Zutfen, Zwolle is de maximum-arbeidstijd elf uur
per dag, schafttijden niet medegerekend. Hetzelfde is het
geval in de bestekken
a. van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-maatschappij,
voor zoover deze bepalingen opneemt;
b. welke worden opgemaakt door den heer Berlage
(deze architect verklaart als regel de bepalingen van de
gemeente Amsterdam toepasselijk).
De gemeente Arnhem bepaalt bovendien, dat niet mag
worden gewerkt: „Vóór zonsopgang of, zoo de zon vóór
zes uur opgaat, vóór dat uur en na zonsondergang of,
zoo de zon na half acht ondergaat, na dit uur." Voorts
schrijft zij voor„De duur der schafttijden zal minstens
2uur per dag bedragen, te verdeelen over een middag
schafttijd van 1 '/j uur en 2 tusschenschafttijden elk van
7j uur."
Een maximale arbeidstijd van 10 uur por dag wordt
bepaald door de gemeente Winschoten en in de bestekken
van werken voor de fabrieken van den heer van Marken.
De commissie tot herziening van de bepalingen voor
de gemeente Amsterdam stelt voor den maximalen arbeids
tijd als regel te bepalen op 10 werkuren per etmaal. Voor
enkele categorieën van werklieden „zooals opperlieden,
machinedrijvers, enz. die in verband met de eischen
van het werk vóór of na den werktijd aanwezig moeten
zijn," wil zij de mogelijkheid open laten het maximum
tot 12 uur per etmaal op te voeren.
Voor kapiteins op stoombooten machinisten of machi
nedrijvers en stokers op stoombooten, op baggervaartuigen,
op locomotieven of bij bemalingswerktuigen schippers en
dekknechts op vaartuigenmolenbazenvoerders van
werktreinenwissel- en seinwachters en alle verdere
categoriën, die volgens het oordeel der directie tot deze
rubriek behooren wil de commissie den maximalen werk
tijd bepaald zien op 70 uren voor de 6 werkdagen per
weekdoch alleen voor het geval deze werklieden eene
vaste aanstelling hebben en per week betaald worden.
Volgens dit voorstel wordt de maximale wekelijksche
werktijd met 12 uren verkort voor eiken op een werkdag
vallenden algemeen erkenden feestdag. Voor werklieden
die in deze laatst genoemde rubriek zouden vallen, maar
die geen vaste aanstelling hebben, wil de commissie den
maximalen arbeidsduur van 10 uur per etmaal doen gelden.
In de toelichting tot haar voorstel zegt de commissie
dat bij een tienurigen werkdag met de schafttijden en den
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
19
tijd noodig om naar en van het werk te gaan toch om
streeks dertien uren in beslag genomen worden.
De commissie kwam' tot dezen maximalen arbeidstijd
bovendien omdat hij strookt met de werktijden voor de
Amsterdamsche gemeentewerklieden en eveneens aange
nomen is door de vier Amsterdamsche Patroonsvereeni-
gingen. De uitbreiding tot maximaal 12 uur voor enkele
werklieden, die iets vroeger dan de anderen op het werk
moeten zijn, acht de commissie noodig, daar anders ten
aanzien van zulke werklieden de bepalingen toch worden
ontdoken.
In antwoord op do vraag, of de inkrimping van den
werktijd van 11 tot 10 uur invloed zou kunnen hebben,
zegt de commissie „dat dit slechts in den beginne het
geval zal zijn aangezien de aannemers spoedig den gun-
stigen invloed van den korteren arbeidsduur op de werk
kracht van hun arbeiders zullen bespeuren."
Het maximum-werkuren voor de per weak betaald
wordende werklieden stelde de commissie op 70, in over
eenstemming met hetgeen gevraagd werd door de Machi
nisten- en Stokersvereeniging „Amsterdam". De commissie
meent, dat het niet wel aangaat voor portiers, keetknechts
en nacht- of dagwachten een maximalen arbeidsduur te
bepalen.
In den regel wordt de mogelijkheid opengelaten den
maximalen arbeidstijd met goedkeuring van de directie
te overschrijden. Ten einde te voorkomen, dat die goed
keuring lichtvaardig gegeven worde, houden de bepalingen
iu den regel in, dat de goedkeuring alleen mag worden
verleendwanneer het belang van het werk de afwijking
dringend vordert.
Volgens de te Zaandam geldende bepalingen is voor
overschrijding van den maximalen arbeidstijd vergunning
van burgemeester en wethouders noodig.
Deze regeling achten wijter voorkoming van onvol
doende gemotiveerde overschrijdingen van den maximalen
arbeidsduurwel de overweging waard doch zonder
voorbehoud voor spoedeisehende gevallen minder
praktisch. In spoedeisehende gevallen toch en hier
zullen het vaak spoedeisehende gevallen zijn is het in
den regel onmogelijk tijdig een beslissing van burgemeester
en wethouders te krijgen. Feitelijk blijft bij een bepaling
als te Zaandam geldt, de beslissing in die gevallen toch
bij de directie, maar dan is het beter die beslissing ook
rechtens aan haar op te dragen. Wij geven in overweging
de bepaling zoo te doen luiden Behoudens in spoed
eisehende gevallen is voor de overschrijding toestemming
van burgemeester en wethouders noodig. In spoedeisehende
gevallen kan die toestemming door de directie worden
verleend. Deze geeft dan van elke door haar verleende
toestemming tot overschrijding van dén maximalen arbeids
duur onmiddellijk kennis aan burgemeester en wethouders
met opgaaf van de redenen, welke het geven dier toe
stemming noodzakelijk maakten.
Voor de schafttijden geldt vrij algemeen de bepaling
dat „de rust- en schafttijden, in verband met plaatselijk
gebruik, seizoen en aard van het werk, door den aanne
mer in overleg met de directie geregeld" worden.
Buitenland.
Engeland. De Londensche Graafschapsraad bepaalt
den duur veelal door te verwijzen naar de regelingen
der vakvereenigingen. Zoo lieeft hij zelf een lijst opgesteld
van den werktijd, tusschen vak- en patroonsvereenigingen
overeengekomen bij de bouwvakken binnen een afstand van
20 mijl van Charing Crossvoor daarbuiten wordt ver
wezen Daar de tarieven der vakvereenigingen van het
district.
Nieuw Zuid Wales en Victoria bepalen den arbeidsduur
bij publieke bouwwerken, Victoria ook voor leveranciers
per week op 45 uurde steden aldaar bepalen den duur
op gelijke wijzede bovengenoemde wet van Nieuw Zee
land verwijst naar de plaatselijke gebruiken de werkdag
mag echter niet langer zijn dan voor dergelijk soort werk
door het Court of Arbitration reeds is vastgesteldin
„public contracts" niet langer dan 8 uur.
In Nieuw-Zeeland heeft de aanbesteding van publieke
bouwwerken (gedeeltelijk ook in Victoria) op eigenaardige
wijze plaats, volgens een soort coöperatief systeem, aan
de werklieden. Voor dezen is de wekelijksche werktijd
van 48 uur bepaald.
Helgië. De provinciën Luik en West-Vlaanderen hebben
bepalingen over den duur, 1 7 gemeenten hebben een maxi
mum vastgesteld9 eischen alleen een vrijen wekeiijk-
schen rustdag (1). Brussel heeft in 1896 den werkdag
van 10 uur ingevoerd (die door den gemeenteraad op
verzoek van de meerderheid der betrokken werklieden
kan worden verlengd met twee uur) en Zondagsrust.
Frankrijk. Bij de mislukte pogingen van den Parijschen
gemeenteraad tot het invoeren van bepalingen was het plan
den werkdag op 9 uur vast te stellenbenevens een
wekelijkschen rustdag.
Het wetsontwerp ingediend tot regeling van dit onder
werp (Castelin 1894) stelde den werkdag van 10 uur en
een wekelijkschen rustdag, geldend zoowel voor staat als
departementen en gemeenten, in het vooruitzichtook de
rapportour over dit onderwerp in den Conseil Supérieur
du Travail, Keufer, beval dit aan. De Conseil zelf advi
seerde zich naar plaatselijke gebruiken te richten en ver
klaarde zich vóór den wekelijkschen rustdag.
De wet van 1896 op de tentoonstelling van 1900 be
paalt alleen, dat bij werken daarvoor, zoowel in eigen
beheer als aanbesteed, voor het werkvolk moeten gelden
„conditions humaines de travail ouvrier". Als zoodanig
wordt uitdrukkelijk de wekelijksche rustdag genoemd.
Een ontwerp üansette van 1898 verwijst naar de plaatse
lijke gebruiken.
Sedert 1882 wordt in de bestekken voor waterstaats
werken (ponts et ehaussóes) de wekelijksche rustdag opge
nomen de conseil général des ponts et chaussées gaf in
1898 te kennen, dat verdere bepalingen hem ongewenscht
voorkwamen. In 1899 verklaarden de Ministers van Land
bouw, Openbare Werken, Financiën, Marine en Oorlog,
zich op een rondvraag van den Minister van Binnen-
landscho Zaken in hoofdzaak vóór het bovengenoemde
advies van den Conseil Supérieur du Travail. Een wets
ontwerp van den Conseil zelf eischt een wekelijkschen
rustdag en overigens regeling naar plaatselijke omstandig
heden, waarbij in de eerste plaats is te letten op bestaande
regelingen tusschen patroons en werklieden. Waar die
niet bestaan zullen commissies uit beide partijen worden
gevormd tot vaststelling. Deze bepalingen gelden alleen
voor bepaalde aanneming van werk niet voor levering
van goederen, die ook aan anderen worden geleverd: ook
niet voor leveringen van grondstoffen aan den aannemer.
Deze voorschriften zouden verplichtend zijn voor den staat
facultatief voor departementen en gemeenten.
In de decreten van 1899, boven vermeld, worden de
bepalingen eveneens voor den staat verplichtend gesteld
voor de departementen en gemeenten zijn zij facultatief.
Zij stellen een wekelijkschen rustdag in en een werkdag
in overeenstemming met wat voor de soort werklieden
in gebruik is ter plaatse van uitvoering. Ook bij levering
kunnen zij worden toepasselijk verklaard, als de leveran
cier een patent heeft of het kunstwerken en voorwerpen,
die ter bewerking groote oefening vereischen, geldt.
De vaststelling van den arbeidsduur geschiedt door
den aanbesteder onder toezicht van den prefect. Daarbij
zal zooveel mogelijk worden gelet op bestaande regelingen
tusschen patroons- en werklieden-vereenigingen en bij
ontstentenis daarvan zullen commissies van patroons en
werklieden en technici worden gehoord. Tusschentijdsche
verandering is mogelijk.
Ook de Minister van Openbare werken herzag in 1899
bepalingen voor werken van Waterstaat (ponts et chaus
sées). Ook hier wordt voornamelijk naar plaatselijke ge
bruiken verwezen en onderscheid gemaakt, tusschen aan
neming en levering.
De Minister van Handel stelde eveneens in 1899 be-
(t) gegevens uit 1890.