Bijlaye No. 23.
M. H.t
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
Artikelen 6 en 7 regelen de overschrijding van den
maximalen arbeidstijd, het werken op Zondagen en de
gevolgen van een en ander, zoowel voor den werkman
als voor den aannemer.
Het is billjjk, dat deze laatste het voor overuren uit
betaalde meerdere loon dat is vastgesteld met inacht
neming der tegenwoordig gevolgde praktijk terugkrijgt,
als de overschrijding of de Zondagsarbeid hem, zonder dat
daartoe zijnerzijds aanleiding bestond, door de directie
is bevolen.
Artikel 9. Het voorzien der werklieden van eene
aanstelling, die noodige opgaven hem betreffende vermeldt,
is een nuttig controlemiddel, dat bij de nieuwere veror
deningen algemeen wordt voorgeschreven. In den regel
wordt daarbij bepaald, dat een duplicaat der aanstelling
aan de directie moet worden ingezonden. De directeur
der gemeentewerken acht dit laatste overbodig, maar
contrrde gemakkelijker, als de aanstelling in kaartvorm
van do noodige stevigheid aan de werklieden wordt ver
strekt en dezen verplicht worden die steeds op aanvrage
aan de directie te vertoonen. De aannemer kan dan
volstaan met aan de directie op gezette tijden te berich
ten, van welke werklieden de aanstelling is ingetrokken.
Artikel 10 geeft een voorschrift, dat nergens elders
wordt aangetroffen. Het is ontworpen met het oog
op het in Friesland veelvuldig voorkomende geval,
dat timmerlieden ook metselwerk verrichten. Dit laatste
wordt hooger dan timmerwerk beloond en het is daarom
niet meer dan billijk, dat werklieden, die van eene aan
stelling als timmerman zijn voorzien, zóó dikwijls zij
voor metselwerk worden gebezigd, het hiervoor gestelde
minimum-loon genieten.
Artikel 11. Het in gemeen overleg tusschen de direc
tie en den aannemer bepalen van tijd en plaatswaar
de uitbetaling van het loon zal geschieden wordtbe
houdens de in het artikel gestelde beperkingenbeter
geacht dan het geven van voorschriften hieromtrent bij
de verordening zelvezooals in vele andere gemeenten
is geschied.
Met den aard van het werk en allerlei bijzondere om
standigheden kan dan worden rekening gehouden, zonder
dat dit behoeft te geschieden bij wijze van ontheffing
der gestelde voorschriftendie anders noodwendig zou
moeten worden voorbehouden.
Artikel 72 bestendigt een regel, die in deze gemeente
reeds enkele jaren met succes wordt toegepast.
Artikelen 1317 regelen uitvoerig de wijzewaarop
overtredingen worden aangebrachtonderzochtbeslecht
en gestraft.
De voorschriften schijnen duidelijk, zoodat kan worden
volstaan met speciaal te wijzen op twee punten
1°. de bevoegdheid en de gelegenheidaan de werk
lieden gegeven, om ook mondeling klachten in te brengen
wat hun uit den aard der zaak gemakkelijker moet
vallen dan het schriftelijk formuleeren hunner grieven
2». de gelegenheid, bij artikel ld aan den aannemer
gegeven, om zich bij burgemeester en wethouders wegens
hem teu laste gelegde overtreding te verdedigen.
Beide punten, die in het belang eener goede naleving,
der voorschriften dezer verordening noodzakelijk voorko
men, worden in de elders gemaakte regelingen niet aan
getroffen.
De bepaling van artikel tx is noodzakelijk men
vindt haar trouwens overal elders omdat bij bouw
werken in den regel sommige onderdeelen als verf- en
stukadoorwerk aan onder-aannemers worden uitbesteed en
de werklieden in dienst van dezen mede van de voordee-
len der minimum-loons- en maximum-arbeidsbepalingen
dienen te genieten.
Het belang, dat de werklieden bij het voorschrift van
artikel 19 hebbenschijnt geene nadere uiteenzetting te
behoeven.
Stoomdrukkerij van C. Jongbloed Az., Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
1
Aan den Baad.
Onder bijvoeging van eene memorie van toelichting
hebben wij de eer U hierbij ter vaststelling aan te bie
den eene ontwerp-verordening tot het heffen van eene
belasting op tooneelvertooningen en andere openbare ver
makelijkheden, benevens een ontwerp-verordening op de
invordering van die belasting.
Leeuwarden, 9 December 1902.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
A. BÖELL, Burgemeester.
P. A. BERG SM A, Secretaris.
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Overwegende, dat het wensehelijk is het besluit tot het
heffen eener belasting op tooneelvertooningen en andere
openbare vermakelijkhedenvastgesteld den 27 Maart
1888 en gewijzigd bij raadsbesluiten van 28 Januari 1890
en 10 December 1895 te herzien,
Gelet op art. 240 lett. e der gemeentewet
Besluit, vast te stellen de volgende
VERORDENING tot het heffen van eene
belasting op tooneelvertooningen on
andere openbare vermakelijkheden.
Art. 1.
Er wordt ten behoeve der gemeente geheven eene be
lasting op ^tooneelvertooningen en andere openbare ver
makelijkheden, waaronder deze verordening verstaat, alle
tooneelvoorstellingenvoordrachten, muziek- of zanguit
voeringen, danspartijen, gymnastiekuitvoeringen, spellen,
café-chantants, café-concerts, vertooningen van zeldzaam
heden, wedrennen, tentoonstellingen en alle verdere ver-
tooningen en uitvoeringen, tenzij uitdrukkelijk bij deze
verordening vrijgesteld en onverschillig of die in tenten
of andere lokalen, in de open lucht of langs de straat
worden gegeven.
Yoor zoover de in de vorige alinea bedoelde tooneel
vertooningen of andere vermakelijkheden worden gegeven
in tenten of andere lokalen, in tuinen of andere afge
sloten ruimten, worden zjj voor openbaar gehouden, wan-
i eer zij hetzij tegen betaling van entree of abonnementsgeld,
hetzij om niet, en wat vereenigingen betreft, anders dan
uitsluitend voor hare leden met hunne liuisgenooten,
toegankelijk worden gesteld.
Art. 2.
De belasting is verschuldigd door den ondernemer of
bestuurder, op wiens naam of voor wiens rekening de
tooneelvertconing of andere openbare vermakelijkheid wordt
gegeven, en bij afwezigheid van dezen, door dengene,
die in zijne plaats optreedt.
Wordt zij gegeven door eene in deze gemeente ge
vestigde vereenigingdan is de belasting verschuldigd
door het bestuur der vereeniging.
Art. 3.
Voor de tooneelvertooningen en andere openbare ver
makelijkheden, die in tenten of andere lokalen worden
gegevenvoor zoover in artt. 4 en 5 niet afzonderlijk
genoemd, bedraagt de belasting
a. indien op één dag slechts één voorstelling of uit
voering wordt gegevenéén procent van de onzuivere
opbrengst
h. voor elke verdere voorstelling of uitvoering op één
dag, een half procent van de onzuivere opbrengst
c. voor doorloopende vertooningenvoor eiken dag
vier procent van de onzuivere opbrengst.
De onzuivere opbrengst wordt berekend naar het getal
zit- en staanplaatsenwelke de voor het publiek be
stemde gedeelten der tenten of andere lokalen bevatten,
onverschillig of die bezet worden of nieten naar den
vollen entréeprijs voor elke plaats van eiken rang be
paald.
Wordt het entréegeld geheel of gedeeltelijk, doch niet
voor minder dan de helft, in vertering aangenomen, dan
komt dit voor het berekenen der belasting voor de helft
in aanmerking.
Het getal zit- en staanplaatsen wordt bepaald naar de
oppervlakte van de lokaliteit, waarin de tooneelvertooning
of andere openbare vermakelijkheid wordt gegeven.
Bij de bepaling van de oppervlakte wordt, behalve het
grondvlak, ook de oppervlakte van loges, balkons en gaan
derijen, ter plaatsing van bezoekers bestemd, in rekening
gebracht.
Daarentegen wordt niet gerekend als tot de oppervlakte
te behooren, de ruimte, ingenomen wordende door too-
neel, buffet en andere gedeelten, die niet voor het publiek
bestemd zijn.
Ter bepaling van het getal plaatsen wordt de zuivere
oppervlakte gedeeld als volgt:
indien geen zitplaatsen aanwezig zijn door 0.50;
voor de gedeelten, waarin banken of zitplaatsen met
opslaande zittingen zijn geplaatst, door 0,60;
voor de gedeelten, waarin fauteuils of gewone stoelen,
met of zonder tafeltjes zijn geplaatst, door 0,75.
Indien de zitplaatsen amphitheatersgewijze zijn aange
bracht, wordt, in afwijking van het hiervoren bepaalde,
het getal zitplaatsen opgenomen en voor elke plaats een
lengte genomen van 50 centimeter.
Is de lokaliteit in verschillende rangen verdeeld, dan
wordt het getal zit- ot staanplaatsen voor eiken rang
tevens, zoo noodig, afzonderlijk opgenomen.
Als volle entréeprijs wordt gerekend
a. indien de tooneelvertooning of andere openbare ver
makelijkheid bij abonnement wordt gegeven, de som, die
verkregen wordt door den abonnementsprijs te deelen
door het getal voorstellingen of uitvoeringen.
Worden echter tot eene abonneuients-voorstelling of
uitvoering ook niet-geabonneerden toegelaten, dan wordt
de voor dezen gestelde entréeprijs als volle entreeprijs
beschouwd, indien die entréeprijs hooger is dan de even
redige abonnementsprijs;
b. indien vereenigingen tooneelvertooningen ot andere
openbare vermakelijkheden geven, waarvoor zij volgens
art. 1 belastingplichtig zijn, wordt, indien geene intro-
ductiegelden worden gevorderd, de volle entreeprijs voor
elke voorstelling of uitvoering geacht te zijn u van de
jaarlijksche contiibutie.
Is die contributie niet voor alle leden gelijk, dan wordt
daarvoor genomen de contributie, die het hoogst is.
Onder contributie wordt niet alleen verstaan het vaste
jaarlijksche bedrag, door de leden verschuldigd, maar
bovendien het bedrag van den bijslag, die van hen tot
goedmaking der kosten enz. mocht zijn of worden ge
vorderd.