Bijlage no. 6.
Memorie van toelichting.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1902.
1
Ann den Gemeenteraad.
Mijne Heer en!
Het besluit tot heffing van eene belasting onder den
naam van bruggeld, geheven wordende voor het af
draaien van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal
(Gemeenteblad 110. 10 van 1897) I, is bij koninklijk be
sluit van den 25 Januari 1897 no. 20 goedgekeurd tot
1 Juli 1902.
Ten einde na dat tijdstip deze heffing te kunnen be
stendigen, hebben wij de eer een nieuw heffingsbesluit
benevens eene verordening op do invordering, vergezeld
van eene memorie van toelichting, IJ hierbij ter vaststel
ling aan te bieden.
Leeuwarden, den 28 Januari 1902.
Burgemeester en Wethouders
A. ROELL, Burgemeester.
P. A. BERG SM A, Secretaris.
I)e Raad der gemeente Leeuwarden,
Gelet op het Koninklijk besluit van den 25 Januari
1897, no. 20, waarbij de op 22 December 1896 vastge
stelde verordening tot heffing van eene belasting onder
den naam van bruggeld, voor het afdraaien van de beide
bruggen over het Nieuwe Kanaal, is goedgekeurd tot 1
Juli 1902.
Overwegende, dat het noodig is met het heffen van
bruggeld voort te gaan.
Gezien artikel 238 der gemeentewet,
Besluit, vast te stellen de volgende
Verordening tot heffing van eene belasting onder den
naam van bruggeld, voor het afdraaien van de beide
bruggen over het Nieuwe Kanaal te Leeuwarden.
Artikel 1.
Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt, onder
den naam van bruggeld, eene belasting geheven voor het
afdraaien van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal
aldaar.
Artikel 2.
Het in artikel 1 bedoelde bruggeld bedraagt telkens
wanneer één van de daarin aangewezen bruggen moet
worden afgedraaid voor ieder vaartuig:
des daags10 cent,
nachts40
Voor de toepassing dezer bepalingen wordt:
de dug gerekend aan te vangen: van 1 April tot en
met 31 October 's morgens te 5 uur en gedurende den
overigen tijd van het jaar 's morgens te 6 uur;
de nacht gerekend aan te vangen 's avonds te 10 uur.
Artikel 3.
Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schip
pers of eigenaars der vaartuigen, en bij afwezigheid, door
hen, die in hunne plaats optreden.
Artikel 4.
Vrijdom van het in artikel 2 vermelde bruggeld wordt
verleend voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor den
gemeentedienst.
Artikel 5.
Dit besluit treedt in werking op den 1 Juli 1902.
Verordening op de invordering der belasting onder den
naam van bruggeld, geheven wordende voor het afdraaien
van de beide bruggen over het Nieuwe Kanaal te Leeu
warden.
Artikel 1
De invordering van het bruggeld geschiedt door middel
van gadering, tenzij de raad besluit de invordering door
middel van openbare verpachting te doen plaats hebben.
De gaarders worden door burgemeester en wethouders
benoemd. Deze voorzien hen van eene instructie, waarin
mede wordt bepaald de wijze van verantwoording der
geïnde bruggelden.
De instructie wordt aan den raad medegedeeld.
De raad bepaalt de belooning der gaarders.
Ingeval van verpachting worden de pachtvoorwaarden
door den raad vastgesteld.
De namen der gaarders of pachters worden door bur
gemeester en wethouders bekend gemaakt.
Artikel 2.
Dc verschuldigde bruggelden moeten door de belasting
schuldigen op de eerste mondelinge aanvrage van den
gaarder of pachter aan dezen worden voldaan.
Artikel 3.
Indien een belastingschuldige hierin nalatig is, zal de
gaarder of pachter daarvan terstond kennis geven aan den
ambtenaar, bedoeld in artikel 261 der gemeentewet, die
deswege overeenkomstig artikel 275 dier wet proces-ver-
baal opmaakt en dit aan den gemeenteontvanger ter hand
stelt, ten einde de invordering te doen plaats hebben over
eenkomstig de artikelen 258 tot en met 261 dor gemeentewet.
Artikel 4.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Juli 1902.
Het raadsbesluit tot heffing van bruggeld voor het
afdraaien van do beide bruggen over het Nieuwe Kanaal
van den 22 December 1896 is goedgekeurd tot 1 Juli 1902.
Daar bestendiging van deze heffing als noodzakelijk
mag worden geacht, dient eene nieuwe verordening te
worden vastgesteld.
Wijziging van bet bedrag der heffing is niet gewenscht.
Bij de vaststelling der vigeerende verordening werd het
bruggeld van 15 op 10 cent gebracht, en dit op zich zelf
reeds laag tarief is, ook met het oog op artikel 254 der
gemeentewet, zeer billijk te achten.
De opbrengst van het bruggeld voor het afdraaien der
beide bruggen is geweest als volgt
in 1898 f 3326.—
1899 - 3178.60
1900 4036.10
1901 - 3842.10
Totaal f 14382.80
of gemiddeld- 3595.70
Hiertegenover staan de volgende uitgaven
Kosten van het bouwen der brug
gen en van een brugwachterswoning