Bijlage no. 7. Zzs i- *-<■•■ tv. 2 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1902. ƒ52000, begrepen in een 3?6 leening die tegen een koers van pl. m. 96^ is geplaatst, is ƒ54200, waarvan 2>°/0 1626 Bezoldiging der gaarders - 962 Voor tijdelijke vervanging bij ziekte en verlof- 100 Huur van een brugwachterswoning - 155 Verwarming van het wachthuisje bij de le Kanaalbrug- 30 Gemiddeld gewoon onderhoud der bruggen en der woning- 140 Totaal ƒ3013 Best - 582.70 He ontvangsten overtreffen dus de uitgaven met nage noeg 600. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat alleen het graven van het Nieuwe Kanaal, zonder de walmuren te rekenen, de gemeente een belangrijke som heeft gekost en de scheepvaart door het graven van dit kanaal ten zeerste is gebaat. Vroeger was het verkeer te water langs die zijde van de stad zeer gebrekkig. Aan de Noordzijde het nauwe Vliet, waarover 4 bruggen liggen, waarvoor te zamen 12i cent bruggeld moet worden betaald, terwijl dan ook nog in de meeste gevallen de Vlietsterbrug, liggende over de gracht, moet worden gepasseerd, waarvoor het bruggeld 5 cent bedraagt. Aan de zuidzijde de kronkelende en ondiepe Potmarge, waarover een brug is gelegd, die thans als vaste brug wordt beschouwd, waarvoor vroeger 15 cent bruggeld moest worden betaald. Thans, ongeveer in het midden dier beide vaarwaters, een nieuw kanaal, lang ongeveer 1600 meter, breed 40 en 30 meter. Waar dus het scheepvaartverkeer zoo belangrijk is ver beterd, is het niet meer dan billijk, dat de schippers, die de kanaalbruggen passeeren, iets mee betalen in de zoo belangrijke kosten voor het graven van het Nieuwe Kanaal, te meer waar het tarief op zich zelf reeds laag is. In verband met de voorstellen door ons gedaan bij missive van heden (Bijlage No. 5) is in de concept verordening een nachttarief opgenomen, dat, na de uit voerige toelichting in gemelde missive, hier verder onbe sproken kan worden gelaten. In artikel 4 zijn weggelaten de woorden „hetzij vöor de gemeentewerken, de gemeentereiniging als anderszins." Deze komen ook niet moer voor in de andere besluiten tot heffing van bruggelden. De overige artikelen van het concept-lieffingsbesluit. zijn gelijkluidend met de bestaande bepalingen. In de concept-verordening op de invordering van het bruggeld is artikel 1 in overeenstemming gebracht met artikel 1 der verordening betreffende de invordering van de bruggelden der overige bruggen, die bij gadering wor den geïnd, (/ie raadsbesluit van 25 Januari 1898, ge meenteblad no. 6.) Overigens is ook deze verordening gelijk aan de bestaande. Stoomdrukkerij van C. Jongbloed Az., te Leeuwarden. Bijlage tot hef verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1902. 1 Aan den raad. Toen in de raadsvergadering van 28 Januari j.l. be stemd voor de behandeling der voorstellen tot reorgani satie van het herhalings- en voortgezet lager onderwijs de heer Van Ketwich Verschuur zijn leedwezen er over betuigdedat pas één dag te voren de districtsschoolop ziener zijn bedenkingen tegen deze voorstellen bij den raad had ingebrachtdrukte hij zeker liet gevoelen van al zijn medeleden uit. Nadat toch in de raadsvergadering van 27 Augustus des vorigen jaars de breed uitgewerkte en toegelichte hoogst belangrjjke voorstellen van burgemeester en wet houders tot vaststelling dier reorganisatie ter tafel waren gebrachtwerden ze spoedig daarna opgenomen in de Bijlagen van 's raads handelingen en waren ze alzoo publiek domein geworden. Doch er was meer. Hoorde plaatselijke en ook andere dagbladen werden de conclu- siën dier voorstellen terstond hierna medegedeeld. Na afloop van het sectie-onderzoek werd het verslag onzer commissie in de raadsvergadering van 11 December 1901 aangebracht en binnen weinige dagen behelsden dezelfde bladen de conclusiën waartoe wij waren gekomen. De districtsschoolopziener bleef er het stilzwijgen over be waren, in weerwil dat het een zaak betrof, waarover hij eerst in 1897, later in het begin van 1901 door burge meester en wethouders was geraadpleegd geworden. Had de districtsschoolopziener zijn bedenkingen tegen de voorstellen vroeger doen kennen, ze zouden bij liet sectie-onderzoek misschien van dienst hebben kunnen zijn. Nu werd echter de raad pas „aan den vóóravond der beraad slagingen" - gelijk de districtsschoolopziener zelf het noemtvoor het genoemdweinig aangename feit gesteld. Moeilijk kon thans anders worden besloten, dan om de behandeling der zaak w aarvoor ieder zich had gereed gemaaktuit te stellen en aan onze commissie op te dragen, de door den districtsschoolopziener in den vorm van een zestal vragen gemaakte bedenkingen schrif telijk te beantwoorden en, zoo het noodig mocht blijken, haar conclusiën, in verband met de te geven antwoorden, te wijzigen. De afdoening der zaak werd hierdoor opnieuw ver traagd. Ten einde onzerzijds die afdoening thans, zooveel mo gelijk, te bespoedigen werd onmiddellijk na afloop der raadsvergadering van 28 Januari door ons met den bur gemeester een samenspreking gehoudenwelke er toe leidde dat door hem nog denzelfden dag aan den districts schoolopziener een schrijven werd gezonden met verzoek, hem te willen mededeelen en, zooveel mogelijktoelich ten, welke wijzigingen de conclusiën onzer commission zouden belmoren te ondergaan, om de geopperde beden kingen te zien opgeheven. Een uitvoerig schrijven van den districtsschoolopziener volgde reeds twee dagen daarna en werd door den bur gemeester bij ons overgebracht. Beide brieven leggen wij hiernevens over. Wij zullen U thans den uitslag van ons onderzoek mededeelen en daarbij onze antwoorden geven in de volgorde der door den districtsschoolopziener/ gestelde vragen. K Eerste vraag. Zal er voor de talrijke leerlingen der kleine burgerij die nu eenmaal geen onderwijs in de drie moderne talen eer langen alhier nog gelegenheid blijven bestaan (b.v. in den vorm van een 7e leerjaarj, tot 13-, 14-jarigen leeftijd een lagere school le bezoeken Antwoord. Het is bekend en met cijfers aangetoond, dat de hier bedoelde leerlingen der kostelooze scholen (derde klasse), na de gewone lagere school te hebben doorloopen wat, krachtens de leerplichtwet, thans voortaan geheel moet geschieden, meerendeels geen verder onderwijs verlangen, maar, door hun ouders gedrongen, trachten, zoo spoedig mogelijk iets te verdienen. Voor deze leerlingen blijven intusschen de twee avond herhalingsscholen, een voor jongens en een voor neisjes, voortbestaan. Voor de kinderen der kleine burgerij, meest allen leer lingen der scholen van de tweede klasse a en bdie voor verreweg het grootste gedeelte goedkoop herhalings- en voortgezet onderwijs verlangen, zal echter de daarvoor te bestemmen dagschool een ware uitkomst zijn, hetzij, om deze school, na het doorloopen van de eerste twee jaren (mot onderwijs in het Franseh en Duitscli), met een af zonderlijk getuigschrift te kunnen verlaten, hetzij om de drie leerjaren geheel te doorloopen, als voorbereiding voor den avondcursus voor handel en administratie. Wat hierbij vooral niet moet worden vergeten, is, dat het zoogenaamde zevende leerjaar eigenlijk onwettig was, maar, bij wijze van concessie, was opengesteld voor die leerlingen, die, na den zesjarigen cursus te hebben door loopen, behoefte hadden aan méér onderwijs, dan de her halingsschool met haar slechts halfjarigen cursus hen kon geven, en voor wie geen gelegenheid bestond, voortgezet onderwijs te ontvangen, tenzij ze naar de reeds lang ver oordeelde burgerdagschool wenschten te gaan. Voor die leerlingen, die nog gaarne gedurende één jaar herhalings- en voortgezet onderwijs, zonder het onderwijs in het franseh er bij, wenschen te ontvangen, zou mis schien in de zaak zijn te voorzien, indien laatstgenoemd onderwijs gedurende liet eerste leerjaar facultatief werd gesteld. Dit betreft intusschen een punt van uitvoering. Het door den districtsschoolopziener onder B van zijn tweede schrijven gedaan beroep op het gebeurde in de gemeente Franeker tot verdediging van het behoud van liet zoogenaamde zevende leerjaar heeft, dunkt ons, al zeer weinig waarde. Het zal toch moeilijk kunnen opgaan, toestanden in een kleine gemeente als Franeker tot voor beeld te nemen voor een gemeente als Leeuwarden. In geen geval zou het bovendien, naar ons voorkomt, aanbeveling verdienen om de door hem bedoelde leerlingen van het zesde leerjaar uit onderscheidene scholen na af loop van den cursus in een of twee lokalen te vereeni- gingen. Tweede vraag. Komen de leerlingen van gemeenteschool no. 4 niet, in ongunstiger conditie Zij toch hebben reeds met den aan vang van het (Je leerjaar onderwijs in H Franseh ontvan gen. Zullen hunne ouders daarom niet voor voortgezet onderwijs de hoogere burgerschool moeten prefereeren f Antwoord. Naar ons voorkomt, is het bezwaar slechts denkbeel dig. De bedoelde leerlingen zullen, voorzien van het eind-diploma van school no. 4, kunnen overgaan naar de tweede klasse der nieuwe school. Misschien ware het nóg beter, indien aan de school no. 4 eerst in het zevende of laatste leerjaar met het onderwijs in het Franseh werd begonnen. De leerlingen van het zesde leerjaar, die naar de nieuwe school wen schen over te gaan, zouden er dan komen, op dezelfde wijze voorbereid als de leerlingen van de scholen der 2e klasse b en der 3e klasse. Dit betreft echter een punt van nadere regeling. Allerminst zou de hoogere burgerschoolvoor deze leerlingen in aanmerking kunnen, wij zouden willen zeggen, mogen komen. Ouders die later middelbaar on derwijs voor hun kinderen verlangen, hebben die reeds dadelijk te zenden naar de scholen 2 en 3, speciaal be stemd tot voorbereiding voor het middelbaar, evenals

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1902 | | pagina 33