NOT A, 4 Bijlage tot het verslag van de handelingen vi meenschap op eene vaste opbrengst van de fabriek moet kunnen rekenendan stelt zij daartegenover de vraag of, gesteld dat de gemeente nog andere ondernemingen zooals waterleiding, telephoon enz. zelve exploiteerde, men dan van deze alle een vast bedrag als winst zoude willen boeken voor en aleer voor zoover de resultaten der exploitatie dit toelaten een zelfstandig bestaan dier bedrijven is verzekerd o.a. door op aflossing te rekenen. Zij acht het bezwaar, dat in de le en 2e afdeeling tegen het voorstel der gascommissie is ingebracht ge grond dat het nl. niet mogelijk is steeds de rente van betgeen door de fabriek aan de gemeente verschuldigd is gelijk te stellen met die, welke de gemeente zelve zal hebben te voldoen, en evenmin dat de gasfabriek dezelfde aflossingen aan de gemeente zal doen als waartoe deze verplicht is. Bovendien ziet zij niet in, dat, wanneer dit niet geschiedt, de winst daardoor nevel achtig wordt. Al verschilt die rentezoodat bijv. die welke de fabriek zal hebben te betalen hooger is dan de door de gemeente verschuldigde, waardoor de winst vergroot wordt met het verschil der rentedaarom is wel uit te maken welke winstdit verschil buiten re kening gelatendoor de fabriek behaald is. Evenzoo voorkomt men door boekhouding, dat tengevolge van het niet steeds samengaan der aflossingen van de fabriek en de gemeente de winst onzeker zoude worden. Afschrijving wegens waarde-vermindering of wel het vormen van een reservefonds voor herstel en eventueele wederopbouw zijn zeker eischen, welke men aan een goed beheer mag stellen. Zonder deze wordt de winst fictief en laadt men op een later geslacht wat de tijdgenooten hadden belmoren te betalen. Het is echter zeer de vraag of de opbrengst der fabriek, wanneer men besloot deze gedeeltelijk tot buitengewone aflossing van schuld te be stemmen, nog bovendien toe zoude laten op voldoende wijze met die eischen rekening te houden. De meerderheid der commissie van rapporteurs heeft de eer voor te stellen te besluiten 1. dat in de plaats van de uitkeering, die jaarlijks uit de opbrengst der exploitatie van de gasfabriek aan de gemeente onder den naam van vergoeding voor interest wordt gedaande gasfabriek met ingang van 1 Januari 1903 worde belast met eene jaarlijksche uitkeering aan de gemeente van 0.70 per strekkende meter buizen leiding den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902. 2. de schuld der gasfabriek aan de gemeente met 1 Januari 1903 vast te stellen op f 168.500, welk bedrag vrij wel overeenkomt met betgeen de gemeente nog ver schuldigd is wegens ten behoeve der gasfabriek geleende gelden vermeerderd met de in 1900 en 1901 voor de fabriek gedane uitgaven 3. dat alleen van deze schuld en van verdere door de gemeente aan de gasfabriek te verstrekken gelden rente zal worden betaaldwelke voor de gemelde schuld zal bedragen 31/2 °/o in het jaar en voor alle verdere lee ningen de interestdie de gemeente zal hebben te vol doen en voor zoover zij voor de verstrekte gelden niet of niet dadelijk eene definitieve leening mocht aangaan, 4 96; 4. dat op gemelde schuld van f 168.500 en op alle verdere aan de fabriek te verstrekken gelden, jaarlijks moet worden afgelost 2 °/o 5. dat het voordeelig saldo, dat bij het opmaken der jaarlijksche rekening mocht worden geconstateerdzal worden aangewend tot buitengewone aflossing van de schuld der fabriek, zullende deze buitengewone aflossing geschieden op de oudste der nog openstaande leeningen. Wanneer de gasfabriek geen schuld meer zal hebben af te lossen, zal een voordeelig saldo komen ten bate der gemeente, tenzij de Raad daaraan eene andere bestemming geeft, terwijl een nadeelig saldo zal blijven ten laste der fabriek 6. burgemeester en wethouders uit te noodigen 0111, in verband met voorgaande bepalingen, de boekhouding der fabriek nader te regelen en in overleg met de com missie voor de gasfabriek de kapitaal waarde der gebou wen c.a. nader vast te stellen. Ten slotte hebben rapporteurs de eer, nevens hun rap port, de reeds aangekondigde afzonderlijke nota van de minderheid hunner commissie hierbij over te leggen welkezooals ook uit den inhoud blijktis opgemaakt nadat het rapport reeds was samengesteld. II. BEUCKER AXÜRE.E Rapporteur der le afdeeling. Z. MIDDELKOOP, Rapporteur der 2e afdeeling. A. MENALDA HZN. Rapporteur der 3e afdeeling, algemeen rapporteur. Bijlage tot het verslag van de handelingen vi GEVOEGD HIJ IIET VERSLAG van da Commissie van Rapporteurs uit de Sectiën van den Raad, omtrent het voorste! van burgemeester en wethouders tot regeling van de financieeie verhouding tusschen de gemeente en hare gasfabriek. Pit boven aangehaald verslag blijkt, dat in de com missie van rapporteurs geen volkomene eenstemmigheid heerschte ten opzichte der maatregelen, te nemen 0111 de financieeie verhouding tusschen de gemeente en hare gas fabriek op betere grondslagen te doen rusten. Aangezien bet meer regelmatig voorkwam, 0111 de van de meerderheid afwijkende meeningen afzonderlijk uit een te zetten, werd besloten, dat ondergeteekende dit bij aparte nota zou doen. Hij wil beginnen met eenige algemeerie opmerkingen. Y oor de beoordeeling van de doeltreffendheid der te stellen regelen is liet noodzakelijk, dat men zich reken schap geeft van de rechts- en economische verhouding der gemeente tegenover hare fabriek. De laatste is een onderdeel van de eerste. Het zede lijk lichaam, de gemeente, is eigenares der fabriek. De fabriek heeft geen zelfstandig bestaan in den zin van te zijn een rechtspersoon, die eigen vermogensrechten bezit. Deze eenvoudige waarheid zal bij eiken maatregel, die te nemen is, moeten in 't oog gehouden worden. Als eene van de gemeente afhankelijke instelling is de gasfabriek een onderdeel van de organisatie der gemeente, in wier dienst zij is. Hieraan knoopt zich onmiddellijk de vraag vast, of de fabriek is te beschouwen als eene inrichting voor den pu- blieken dienst bestemd, eene iudustrieele onderneming of wel een combinatie van deze twee. In 's Raads zitting van 22 October 1901 wilde de heer Melchers de fabriek als eene iudustrieele onderne ming beschouwen, en het is op deze meening, dat de door dat geachte lid ingediende amendementen op de voor stellen van burgemeester en wethouders, waren gegrond. De meerderheid der commissie van rapporteurs is van gelijke meening, blijkens hare uitlating„Wanneer de „gemeente als industrieel optreedt, wat hier 't geval is" zulks in overeenstemming met de aanschrijving van den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d. 31 Mei 1870 La F. afd. II blz. 0 en 7. Vóór die aanschrijving was men in twijfel omtrent het karakter, dat aan soortgelijke inrichtingen moest worden toegekend. Vandaar dat sommige gemeenten de bedra gen, welke geïnd werden voor gasleverantie aan particu- ren, beschouwden als belasting, vallende onder art. 238 der gemeentewetandere als vergoeding, waarvan de grens der hoegrootheid werd aangegeven door art. 254 dier wet. De aangehaalde ministerieele aanschrijving bracht de gasfabrieken, die behalve de leverantiën, welke zij voor den publieken dienst deden, ook in de behoeften van par ticulieren voorzagen, onder de gewone handelsonderne mingen. Behalve de destijds op te lossen vraag(al of niet noodzakelijkheid van koninklijke goedkeuring der besluiten tot heffing van gasrechten) werd daardoor tevens beslist, dat de gasprijs zoodanig kon worden bepaald, dat daarvan eene zekere winst, ten bate der gemeente, het gevolg zoude zijn. Sedert zijn 25 jaren verloopen, en het kan bij de uit den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902. 5 breiding der gemeentelijke inrichtingen, die in den open baren dienst voorzien en tevens voor particulier gebruik bestemd zijn, niet overbodig geacht worden, opnieuw de vraag onder de oogen te zien. Opmerking verdient het, dat men in 1876 op eens de bedoelde inrichtingen van het publiek- in het privaatrecht heeft overgebracht, liet is niet van belang ontbloot, dat men ter motiveering dier opvatting eene vergelijking heeft gemaakt tusschen den omvang van leverantie aan zichzelf (de gemeente) en die aan particulieren. Groningen leverde in 1874 aan particulieren 1.275.420 M® en gebruikte zelf 369.487 M', 's Gravenhagc in 1875 2.056.854 M3 en 727.215 M3. „Hoofdzaak is dus de leve- „ring aan particulieren geweest en slechts voor een ge- „ring deel werkte zij voor den publieken dienst." Daargelaten de eigenaardige opvatting dat ruim en ruim J- geringe onderdeelen worden genoemd, wil het onderget. voorkomen, dat de beoordeeling eener rechtspositie niet afhankelijk kan gesteld worden van de hoegrootheid of de hoeveelheid der diensten, die aan derden worden bewezen, waar het vast staat, dat de inrichting is in het leven geroepen met hot vooropgezette doel, om in den publieken dienst te voorzien, en bij voortduring aan dat doel blijft beantwoorden. De openbare straatverlichting is blijven bestaan, en daarin voorziende, heeft de gasfabriek hare publieke be stemming niet verloren en zal zij deze ook niet verliezen, al vertoonden de verhoudingscijfers een nog grooter ver schil dan die in de ministerieele aanschrijving vermeld. Zoo verkeerd men doet, door uitsluitend te letten op de leverantie voor den openbaren dienst, even zoo onjuist zou men handelen door geen acht te slaan op de diensten aan particulieren. Deze vormen een element voor de be staanbaarheid der fabriek en mogen alzoo bij de beoor deeling van haar karakter niet buiten rekening worden gelaten. Tegenover den particulier staat de gemeente als leve rancier. Maar de fabriek wordt daardoor nog niet eene „gewone handelsonderneming". Bij deze toch is het een eerste vereischte, dat eenig goed in gemeenschap wordt gebracht, terwijl het door de wet aangegeven doel bestaat in winst te maken en die winst onder aandeelhouders of vennooten te verdeelen. (Art. 1655 B. \Y., art. 1 \Y. v. K., Opzoomer dl. IX bl. 17 en 18, Diephuis dl. XIII bl. 144 volg., Kist dl. 111 bl. 174 volg.) Haar opzet is gericht op winst voor zich zelve, liefst zooveel mogelijk, zonder onderscheid of de leverantien geschieden aan landgenooten of buitenlanders, aan inge zetenen of uitwonenden. Alle deze eischen worden gemist bij de gasfabriek. De afzondering van een kapitaal voor hare oprichting en exploitatie is geeue ingemeenschapbrenging; wel kan hare werking winst ten gevolge hebben, maar dit is niet haar vooropgezet doel en allerminst kan er sprake zijn van eene verdeeling der eventueel te maken winst. Ook wanneer men onder „gewone handelsonderneming" niet zou wil len verstaan eene combinatie van personen tot eene maat schap, dan zou de gasfabriek er toch niet onder vallen, omdat het doelwinstmaking, ontbreekt. Haar doel bestaat hierinom na in de behoefte der gemeente te hebben voorzien, (de primitieve bestem ming), den ingezetenen, en geen anderen, de verkrijging van eene eerste levensbehoefte gemakkelijk te maken. De gemeente kan dit doen, door hare eigenaardige positie van veel crediet hebbende bij de oprichting en door haar beschikkingsrecht over de openbare straat voor buizen leiding. Juist daardoor is zjj de geroepene, 0111, door middel der fabriek, nevens haar publiek doel, de groot leverancier van een noodzakelijk element ten dienste van het leven te zijn. Maar „gewone handelsonderneming", zooals de ministerieele aanschrijving wil en waarbij de meerderheid der commissie van rapporteurs zich neerlegt, is de fabriek niet. Zij draagt een gemengd karakter door den nauwen band van het belang der publiekrechtelijke instelling (de ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1902 | | pagina 39