6 ihjlage tot het verslag van de handelingen vf
meente) en dat der particuliere afnemers (de ingezetenen
in privé.)
liet komt onderget. voor, dat deze meening ook wordt ge
deeld door de Redactie van het Sociaal Weekblad (no. 51 van
1900), waarin we o. m. lezen: Waartoe behoorde die
„exploitatie? tot het publiek- of tot bet privaatrecht?
„Tot het eerste in zooverre die fabriek in de straatver
lichting voorzag en er van gemeentewege werd gezorgd,
„dat de gemoentenaren eene goedkoope, geriefelijke en
„heldere verlichting in huis kregen; tot het privaatrecht
„in zooverre do gemeente deed, wat ook particulieren
„konden doen en met hen gingen concurreeren om winst
„te maken."
(Wat het laatste deel van den aangehaalden volzin be
treft, merkt onderget. op, dat de schrijver van dat art. in het
vervolg van zijn opstel dat „winst maken" niet voorstelt
als doel der inrichting. Ik kom daarop terug bij de be
spreking der retributie voor buizenleiding).
Nog slechts ééne opmerking ten opzichte van het ge
mengde karakter der fabriek vinde hier hare plaats.
Streng, of wil men liever, oud-juridisch gesproken, zou
men bezwaar kunnen hebben tegen eene karakteriseering,
waarbij publiek- en privaatrecht in één lichaam worden
samengesmolten. Men vergete daarbij evenwel niet, dat
het maatschappelijk leven de regels aangeeft, waarnaar het
recht wordt gevormd, en dat niet omgekeerd de rechtsonder-
scheiding het maatschappelijk leven beheerscht. Het ge
mengde karakter, dat de praktijk te zien geeft, behoort
zijn weerspiegeling in het recht te vinden.
„Das recht soil socialer sein oder es soil nicht sein",
heeft een professor gezegd, en daar kunnen we het mee
doen.
Lettende op den nauwen band tusschen gemeente en
fabriek, zou men geneigd zijn te zeggen: „Als dan toch
„de eene een onderdeel is van de andere, de eene in
„de andere opgaat, dan is er ook geen reden om eenige
„regeling in de financieele verhouding dier schijnbaar
gescheidenen in het leven te roepen."
Reeds vroeger, bij de bespreking van het verband tus
schen gasprijs en belasting (zitting van 22 October 1901)
werd door ondergeteekende er op gewezen, dat door het
hooger stellen van den gasprijs de hoofdelijke omslag
kon dalen. Zoo te werk te gaan zou wellicht zijn aan te
bevelen, „als de gas- en cokesverbruikers allen ook be
lastingplichtigen waren en wel in dezelfde verhouding,
„als zij in den hoofdei ij ken omslag zijn aangeslagen. Dit is
„evenwel niet het geval. De winkelstand gebruikt het
„meeste gas en de mindere man in evenredigheid de
„meeste cokes."
De meerderheid der commissie van rapporteurs moti
veert het maken van winst in het algemeen met deze
woorden„Maar bovendien en dit strekke tot gerust
stelling van hen, die die voordeelen niet geoorloofd ach
tten komt dat deel van de opbrengst der fa-
„briek, dat als retributie ten bate van de gemeente wordt
„gebackt, allot gemeentenaren ten goede en profiteeren
de gasverbruikers in zoover van de eigen exploitatie der
„gemeente, dat deze den gasprijs zoo billijk kan stellen
„als met inachtneming van het voorgaande mogelijk is".
Dat alle gemeentenaren door den hongeren gasprijs
gebaat zijn, kan gcr eedelijk worden toegegeven.
Doch het wil ondergeteekende voorkomen, dat het hier
niet gaat om de vraagwie profiteeren maar wel om
deze anderewie dat profijt van alle gemeentenaren
betalen En dan zijn dat niet alle gemeentenaren, maar
uitsluitend de gasverbruikers. AA'ie buiten die categoi'ie
valt, geniet zonder te betalen, en wie er binnen valt,
geniet van zijn eigen betaling.
Ons geacht medelid, de heer Duparc, heeft liet kern
achtig uitgedrukt (zitting van 22 October 1901): „llier
„is het echter de gemeentehet zedelijk lichaamdat eenig
„en alleen heeft te denken aan het belang der ingezete-
vnen, dat allerminst een aanzienlijk deel dier ingezetenen
„financieel mag belasten ten voordeele van de overige
den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
„ingezetenen, pl.m. 1900 gasverbruikers tegenover 3700
„aangeslagenen op liet kohier van den hoofdelijken omslag."
Mr. Oppenheim schrijft, blijkens eene aanhaling in het
Sociaal Weekblad„De eigenaardige roeping der gemeente
„is niet bovenal bij voorkeur of onderneemster of koop
vrouw te wezen. Als zij afdaalt tot dezen rang, kan die
„gedragslijn alleen worden gerechtvaardigd door het besef,
„dat de gemeentenaren bij hare tusschenkomst stellig zijn
„gebaat; dat het publiek belang eischt, dat de fabriek of
„inrichting, waarvan sprake is, zij in hare hand, niet in
die van een particulier."
De Redactie van het Sociaal Weekblad voegt hier nog
het een en ander aan toe. Zij stelt de vraag, waardoor
het publiek belang het meest gediend is: of door groote
winsten te behalen en zoodoende de belastingschuldigen te
ontheffen, of door de leverantie zoo billijk mogelijk te
doen geschieden ten einde de verbruikers te gerieven.
Zij aarzelt niet de vraag in laatstgemelden zin te beant
woorden. „Aran de eerste wijze van exploitatie profiteeren
„alleen de belastingschuldigen, van de tweede allen, die
licht noodig hebben. De eerste wil dus zeggen:
„de geheele burgerij beknibbelen op en hoog laten betalen
„voor wat ze niet kunnen ontberen ter wille van de
„meerbedeelden."
Aangezien de meening van ondergeteekende, ten opzichte
der economische beteekenis van de aan de gemeente toe-
behoorende inrichting, voldoende bekend washeeft hij
het nuttig geacht in dit gedeelte van zijne nota voor
namelijk het oordeel van anderen te moeten mededeelen.
Met het bovenstaande kan geacht worden de rechts-
en economische verhouding der gemeente tegenover hare
fabriek voldoende te zijn uiteengezetwaarom thans tot
bespreking der afzonderlijke punten kan worden over
gegaan.
Recht van opstal voor de fabrieksgebouwen.
De commissie voor de gemeentelijke gasfabriek stelt
in hare conclusie sub 5a (bijl. 26 van 1901) voor, om
jaarlijks door de gasfabriek aan de gemeente te doen
betalen als recht van opstal voor de fabrieksgebouwen,
f 500.
Te dezen opzichte valt op te merken dat naar art.
758 13. AA', het recht van opstal een zakelijk recht is,
om gebouwenwerken of beplantingen op eens anders
grond te hebben.
Aangezien de grond waarop de gasfabriek staatis
grond van de gemeente, en waar volgens het bovenopge-
rnerkte de gasfabriek niet is een rechtspersoontoebedeeld
met vermogensrechten, zoo kan hier niet de rede zijn van het
geval, dat de gasfabriek zoude staan „op eens anders grond";
zoodat de door do gascommissio voorgestelde heffing niet
wel mogelijk is.
Retributie wegens buizenleiding.
Op dit punt zjjn thans drie voorstellen aanhangig, als
1°. dat van burgemeester en wethouders tot heffing
van f 0.70 per AI.
2'. dat der gascommissio ad 0.65 per AI.
3». dat van den heer Melchers, volgens hetwelk de7)?asfa-
briek zoude verplicht worden, om te betalen voor het gebruik
van gemeentegrond voor opstallenbuizenleiding etc.
naar een tarief van 5 procent der geschatte waarde van
den gebruikten grond.
Schoon deze drie voorstellen in beginsel gelijk zijn,
wijkt de grondslag, waarnaar de retributie zoude bepaald
worden, in het voorstel sub 3 af van die der voorstellen
sub 1 en 2.
Voor zoover dat voorstel (sub 3) spreekt van opstallen,
kan gerekend wordendat het onder de vorige rubriek
reeds voldoende behandeld is.
AVat aangaat de grondslag voor de berekening van de
hoegrootheid der retributie door uit te gaan van de waarde
van den grond, die door de buizen wordt ingenomen, zij op
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
7
gemerkt, dat die buizen liggen in den grond, waarover de
publieke straten loopenhet leggen dier buizen niet in
strijd is met de publieke bestemming dier straten en deze
daardoor niet voor eenig privaat doeleinde worden af
gestaan. Blijvende geheel binnen het kader hunner
publiekrechtelijke bestemmingvormen die straten
zaken buiten den handel (art. 1368 B. AA'.)waarbij
niet gesproken kan worden van gelds-, verkoop- of an
dere „waarde." Tot grondslag van hoegrootheid der
retributie voor buizenleiding te nemen eene waarde, die
niet bestaat, acht ondergeteekende niet mogelijk.
De voorstellen sub 1 en 2 gaan van eene andere ge
dachte uit. Zij sluiten zich aan aan de rente-betaling,
die door de gasfabriek aan de gemeente sedert tal van
jaren heeft plaats gehad en waardoor aan de gemeente
een niet onbelangrijk voordeel werd bezorgd.
Reeds vroeger (zitting van 23 Juli 1901) werd door
ondergeteekende er op gewezen dat men ten opzichte
der opeenhooping van schuld ten laste der gasfabriek en
de daaruit voortvloeiende verplichting tot rente-betaling
op hoogst eigenaardige wijze is te werk gegaan. „A'ol-
„gens de begrooting voor 1901, post 137, zou de schuld
„var de gasfabriek aan de gemeente bedragen 645947.
„waarvan betaald moet worden 5 rente, zjjude ƒ32297.50,
„terwijl volgens post 230 dier begrooting de werkelijke
„schuld slechts bedraagt
geconverteerde leeningƒ114000
leening 1892 44000
Samen ƒ158000,
„waarvan door de gemeente betaald wordt 3 a 31/2
Algemeen is in den Raad (zitting van 23 Juli 1901)
erkend, dat eene financieele verhouding, op zulke grondsla
gen rustende, en eene boekhouding, naar die gegevens in
gericht, niet aan de eischen van juistheid en billijkheid
voldoet. Echterzooals uit liet bovenstaande blijkt
was deze wijze van doen zeer profijtelijk voor de ge
meente (d.i. voor de bovengenoemde 3700 belasting
schuldigen) en zeer nadeelig voor de consumenten (d.z.
de 1900 gasverbruikers.)
Door de erkenning van het vicieuss van den grondslag,
moest men het stelsel van rente-betaling der niet be
staande schuld laten varendoch daardoor miste de
gemeente een vaste inkomst van 32000. Dit tekort
nu wordt gedekt door het heffen eener retributie wegens
buizenleiding en eenige andere las>en, der gasfabriek op
te leggen.
Feitelijk is a/zoo de nieuwe_regeUng gegrond op die
welke men veroordeeld heeft.
Het voordeel, dat men mist, wil men terughalen door
middel eener kunstmatige verhooging van productie
kosten ten schade van een deel der ingezetenen.
AVat is het karakter dier retributie
In de bovenaangehaalde circulaire van den Minister van
Binnenlandsche Zaken worden bij de beoordeelingof
iets moet beschouwd worden als belasting in den zin der
gemeentewet twee kenmerken opgenoemd
1°. „De wetgever neemt belasting in den ruimsten zin
„en begrijpt daaronder al wat van de inwoners der ge-
„meente wordt geheven, wanneer deze gebruik maken
„of genot hebben van iets, waarvan hun het gebruik of
„genrt om niet zou toekomen, ware door de plaatselijke
„veraïdening aan dit gebruik of genot niet het betalen
eener som gelds verbonden."
2". „de bedoeling is alleen, om de gelden voor het ge-
„bruik of genot van openbare gemeentewerken, bezittin-
„gen of inrichtingen, de gelden alzoo, die krachtens pu
bliek recht worden gevorderd, als eene belasting tot
„stand te brengen".
Hoe men ook over het karakter der gasfabriek denke,
als zeker kan worden aangenomen, dat de buizenleiding,
aangelegd in de publieke straat en dienende tot straat
verlichting, tot de openbare gemeentewerken behoort,
waarvan het gebruik of genot (ook van particulieren)
om niet wordt gegeven, blijkens hetgeen tot nu toe plaats
had.
AVie in de gasfabriek eene „gewone handelsonderne
ming" ziet, (Alinister van Binnenl. Zaken) of van oordeel
is, dat de gemeente als industrieel optreedt (de meerder
heid der comm. v. rapporteurs) moet het veroordeelen,
dat aan de productie een last wordt opgelegd, die naar
's Ministers oordeel het karakter van belasting draagt.
AVelke industrieele onderneming zal zich zelf belasten,
0111 de consumenten hooger productiekosten in rekening
te brengen
AVie de gasfabriek beschouwt als eene inrichting van
gemengden aard, ten dienste van het zedelijk lichaam en
van hare ingezetenen in privé, kan niet instemmen met
eene retributie voor buizenleiding, omdat het deel der
ingezetenen, waarop zij drukt, kleiner is dan dat, wat
er voordeel uit trekt.
Er zijn door den voorzitter der gascommissio eenige
cijfers bjjgebracht van heffingen in andere gemeenten.
Het middelcijfer der retribution, in de opgegeven ge
meenten gelieven, stemt ongeveer overeen met het door
burgemeester en wethouders en door de gascommissio
voorgestelde bedrag, waaruit dan zou volgen de billijkheid
van de voorgestelde f 0.65 a f 0.70.
Ondergeteekende vermeent te hebben aangetoond, dat
in principe de heffing eener retributie voor buizenleiding
in strijd is met het karakter der inrichting en onbillijk
tegenover de gasverbruikers. Daarom zou hij zich ont
slagen kunnen rekenen van de weerlegging der voorstel
len in onderdeelen. Nochtans wil hij de vraag beant
woorden, of de door den voorzitter der gascommissie
gegeven cijfers eenig nut hebben, ook waar men princi
pieel niet tegen deze heffing mocht gekant zijn.
Opmerking verdientdat men niet bedoelde cijfers
bijeen heeft gebrachtom daaruit voor zich een bedrag
vast te stellendoch dat men een tot nog toe op de
gemeente-begrooting verschenen, maar nu verdwijnende
postwelke vertegenwoordigde de onverschuldigde rente
van een niet-bestaande schuld, trachtte te vervangen
door een van ongeveer gelijk bedrag. Nadat men
hierin geslaagd washeeft men het retributie-bedrag
vergeleken met dat van eenige gemeentenwaar soort
gelijke heffingen ook plaats hebben, en kwam men
tot de conclusie, dat het gemiddelde daarvan onge
veer met het voorgestelde bedrag overeenkomt. Doch
er schijnt niet geïnformeerd te zijn, (althans er blijkt
niet van) waarom bijv. 's-Gravenhage neemt 1.50 en
Gouda 0.25. Als nu den Haag b.v. in nog sterkere
mate dan Leeuwarden een onware manier van boekhouding
gevolgd heeft, dan behoeft het niet te verwonderen, dat
die gemeente in nog grootere fout gevallen zijnde, een
nog ondeugdelijker middel tot herstel heeft aangegrepen.
Dit vermoeden wordt versterkt, waar het Soc. Weekblad
in zijn aangehaald no., in verband met de Ilaagsche wijze
van doen, spreekt van het wegmoffelen van winsten.
Zonder wetenschap omtrent de wijzewaarop men tot
de cijfers gekomen is, hebben deze geenerlei waarde. Niet
alleen, dat zij in geenen deele de thans voorgestelde 1110-
tiveeren, zij pleiten tegen het geheele retributie-stelsel.
Aan de heffing heeft men het karakter van vergoeding
willen toekennen vergoeding wegens door de gemeente
gegeven vergunning tot het leggen der buizen.
Alszoodanig zal de hoegrootheid verband dienen te
houden met de duurte van wonen in de verschillende
gemeenten. En nu geven juist de cijfers aandat in
den Haag 150 cent wordt genomen, terwijl men te Rot
terdam, waar het wonen veel duurder is, 110 cent heft.
Het ver uiteenloopen dezer cijfers wijst trouwens er
op, dat geheel andere factoren dan vergoeding voor praes-
tatie hebben gegolden, doch ten opzichte dier factoren
blijven wij in liet duister.
Daarom wil het ondergeteekende voorkomen, dat men
aan de voorstanders der retributie geen dienst heeft be
wezen door als argument te bezigen deze cijfers.
Ten slotte zij bij dit punt nog melding gemaakt van
eene bewering, geuit in de 3e sectie deze nl., dat alle