1
i
1fl
8
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
belastingschuldigen die (de retributie) dragen. „Gesteld
„toch, dat de fabriek onder den last van eene uitkeering
„aan de gemeente, aan een ander in exploitatie ware gegeven,
„dan zoude deze bate allen belastingschuldigen ten goede
„komen. Nu de gemeente zelve exploiteert, dragen ook alle
„belastingschuldigen den meerderen last, die door het derven
„van dat voordeel op de schouders der ingezetenen rust."
Deze bewering is weder eene miskenning van het ka
rakter der gasfabriek. Blijkbaar gaat men hier uit van de
meening, te doen te hebben met „eene gewone handels
onderneming", die door de gemeente op dezelfde wijze
zou belmoren geëxploiteerd te worden als door een par
ticulier.
In dat geval toch is er winstderving, waar de fabriek
in particuliere handen zijnde, de door haar te betalen
retributie aan alle ingezetenen zou doen ten goede komen.
Men vergeet hierbij, dat juist de particuliere onderne
mer staat tegenover de gemeente en tegenover de ingeze
tenen in privé. Het belang van zulk een ondernemer is
het tegenovergestelde van dat der gemeente en hare in
woners, terwijl do toestand geheel verandert door de
nauwe betrekking tusschen gemeente en de door haar
geëxploiteerd wordende fabriek. De band tusschen het
publiekrechtelijk lichaam en zijnen werkkring ten op
zichte der op zijn territoir wonenden, brengt mede, dat
de belangen van producent en consument ineenvloeien.
Het komt daarom ondergeteekende voor, dat het in de
3e sectie aangegeven argument niet voor deugdelijk kan
doorgaan
De schuld der gasfabriek.
Burgemeester en wethouders, de gascommissie en de
meerderheid der commissie van rapporteurs stellen voor
de schuld te bepalen op 168.500.
Alzoo wordt de schuld, die de begrooting van 1902
te zien gaf met een kleine 500.000 verminderd.
Als motief voor het behoud der schuld van ƒ168.500
wordt aangegeven, dat de gemeente dat bedrag alsnog
schuldig is voor leeningen, ten behoeve der gasfabriek
aangegaan.
Erkend wordt evenwel, dat er geen verband bestaat
tusschen de schuld der gemeente te dier zake en die der
fabriek aan laatstgemelde. Deze schulden waren aan eene
afzonderlijke regeling onderworpen. Aflossing door de
eene instelling had geen invloed op die der andere en
het leggen van een kunstmatig verband mag geen aan
leiding zijn tot bezwaring. In de 2° sectie was dan ook
de algemeene opinie, dat die schuld geheel fictief is.
Waar dat fictieve reeds zooveel verwarring heeft gesticht,
komt het ondergeteekende voor, dat men zich niet opnieuw
op dat terrein moet begeven.
Eene poging, door den heer van Messel en ondergeteeken
de gedaan, om door een onderzoek, waarvan de wensehc-
lijkheid werd uitgedrukt in eene motie, (zitting van 29
October 1901) tevens tot bepaling van de werkelijke
schuld te komen, mislukte, zulks met de uitgedrukte
hoop, dat bij een opvolgend sectieonderzoek daarover het
noodige licht zou worden verspreid.
Dit is niet geschied, integendeel.
„Waar" (zoo lezen we in het verslag der commissie
van rapporteurs) „de voorzitter dier Commissie (van de
gasfabriek) „erkent, dat het bedrag dier schuld niet meer
„is vast te stellen, kunnen wij ons van elke poging daartoe
„ontslagen rekenen, te meer, waar blijkens de door bur
gemeester en wethouders gegeven toelichting zoo eigen
aardig met die schuld is gehandeld. Nadat deze tot
„1870 telken jare met de winst der fabriek was ver
hinderd is daarna door de gemeente aan de fabriek
„gerestitueerd de door deze gedane uitgaven voor ge
bouwen en gebruiksmateriaalechter onder berekening
„van 5 °/o rente van die zoogenaamde „vergoedingen'
„terwijl deze als ontvangsten onder de winsten der fabriek
„geboekt werden."
De zaak wordt daardoor niet duidelijker.
Tenzij men wil aannemen, dat de fabriek aan de ge
meente hoegenaamd geen schuld heeft, waarvoor, zooals
hieronder wordt aangetoond, de meeste waarschijnlijkheid
pleit, blijft de evengenoemde motie, voor zoover zij tevens
ten doel had de hoegrootheid der schuld te onderzoeken,
hare volle kracht behouden.
Aan de boeken der gasfabriek zijn de volgende cijfers
ontjeend
De ontvangsten bedroegen in
1896 171.707.47i'2
1897 167.168.95
1898 170.733.221/2
1899 182.306.61 i/j
1900 210.937.321/2
of gemiddeld per jaar (in de laatste 5 jaren) 181.770.
De zuivere winst na aftrek der amotie bedroeg in
1896 34544.93
1897 29413.111/2
1898 29646.33
1899 33487.531/2
1900 13093.50
of gemiddeld per jaar (over de laatste 5 jaren) ƒ28157.— en
over die jaren te samen 140.785.
Het geheele bedrag der zuivere winst van 1 October
1805 tot en me,t 31 December 1900 bedroeg ƒ1.000.268.47 '/g,
of gemiddeld per jaar (in 35 jaar) ƒ28740.
Door de gemeente is in deze 35 jaar voor de geldlee-
ningen aan rente uitbetaald 329.326.25.
terwijl zij van de gasfabriek aan rente
heeft ontvangen - 764.19 7.120}.
Alzoo meer ontvangen dan -betaald - 434.870.87-/}.
Hierbij de winst bovengenoemd - 1.006.268.470j
Maakt te zamenƒ1.441.139.35
of gemiddeld per jaar (ber. naar 35 jaar) ƒ41175.
)p 1 Januari 1888 was de fabriek debet aan de gemeente
voor verstrekte kapitalen563.374.23Os-
Tot 1 Januari 1888 bedroeg de winst
(buiten de winst op de rente) 706798.4202
af wegens amotie - 118349.17
588.449.251/2
Zoodatindien de gasfabriek hare in de gemeentekas
gestorte winst in tegenrekening had mogen brengen, deze
reeds op 1 Januari 1888 de schuld der fabriek overtrof
met 25075.02.
liet komt ondergeteekende voordat na overweging
dezer gegevens men moeieljjk kan beweren, dat de gas
fabriek nog eenige schuld aan de gemeente heeft, waarom
in de aan het slot dezer nota voorgestelde, onder no. 1
vermelde, conclusie die schuld wordt uitgetrokken op nihil.
Welke bate mag de gemeente uit de fabriek trekken
Uit het vroeger betoogde en uit hetgeen werd ont
leend aan het Sociaal 11 eekblad volgt, dat het voordeel,
hetwelk de gemeente uit de exploitatie der gasfabriek
mag trekken, binnen enge grenzen behoort beperkt te
blijvenzal niet de eene burger ten voordeele van den
anderen worden belast.
Dit zou eene in 't oog loopende onbillijkheid zjjn, wanneer
men een oogenblik zich het geval denktdat uit de ge
middelde winst der laatste 35 jaren men alle uitgaven der
gemeente had kunnen bestrijden. In dat geval toch,
zou alleen het gasverbruikend deel der burgerij de ge
meentebelastingen hebben gedragen. A aar wij'te doen
hebben met eene eerste levensbehoeftedwingt ook de
richting van de w etgeving van de laatste 40 jaren (de af
schaffing of vermindering van belastingen op de eerste
levensbehoeften) tot beperking der winsten op die pro
ducten.
Daarom zal gezocht belmoren te worden^ naar eene
grens, die door den aard der exploitatie wornt aangege-
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
9
ven. "Want ofschoon het nieuwe art. 254 der gemeentewet wat meer vrijheid laat ten opzichte van het maken van winst door
gemeente-inrichtingen dan in het oude het gevalwas, toch zal men wijs doen een niet al te ruim gebruikdaarvan te maken.
Ook weer volgens cijfers aan de boeken der gasfabriek ontleend is het gasverbruik over de hieronder aangege
ven jaren als volgt geweest
Particulieren.
Gemeente
gebouwen.
Straat
verlichting.
1896
1.437.167 stère
40.600 stère
326.539 stère
1897
1.448.938
40.821
330.015
1898
1.540.665
43.446
337.211
1899
1.634.591
42.028
340.104
1900
1.735.218
42.359
340.685
Er is betaald door de gemeente
Voor geleverd
en
gas aan scholen
Idem straatverlichting
Voor huur van gasmeters, aanleg
gemeente-gebouwen
en
arbeidsloon
Cokes en fittings
a
-£
a
2
■U
cc
O
H
i-4
O
a
of
O
Eh
2
t, a
*2
s
§0
iO
CD
CO
O
co
CD
r—
'i
co
T—I
O
I'
III
1(5 id
g
sT
O
O
co
CD
5 2
»o -f
»o
CD
CO
CC'
co
co
Ol
-r
O
co
O
t>»
co
s
co
co
co
CD
co
co
1—I t—
Ol t>"
CO lO
T CO
CO lO
co
Cï O H
co
JO O Ol
co
Ol
co
0
01 oi
'n -f -r
co co co
O 'Z
bO
w
s s
tc
11
O
m
O"
O Ol
CO QO
5
CO CO CD
Ol lO
co oi oi
O O O O O
OD CD CD- CD CD
M
co
co
co
co
O Ol CD
CD O co
CO CD CO
oc io co
g g
co co co oi oi
H GO O H co
CO CO CO CD 1-H
i—i CD CO >0 Ol
od
co -r -r co co
-f »o co i—
CO CO CD O
CD CD CD CD O
OC 00 co CO CD
1896.
2737.20
20185.73
210.44
4029.861
1897.
2449.26
20357.981
202.44
3958.95
1898.
3702.66
20777.96
253.89
4683.41
1899.
2521.68
20985.45
204.04
3963.98
1900.
2771.17
22807.39
207.49
4594.99
ƒ27163.231 ƒ26968.631 ƒ29417.92 ƒ27675.154 ƒ30381.14
De berekening dezer winst heeft alleen betrekking op
het afgeleverde gas. De winst verkregen uit cokes, teer,
amoniakwater enz. is hier niet in begrepen.
Uit bovenstaande cijfers valt gemakkelijk af te leiden,
hoeveel de productiekosten bedragen van het door de
gemeente verbruikte gas. Haar dat tegen dien prijs te
leveren komt voor te zjjn een eisch der billijkheid, waarin
voor de gemeente de vergoeding wordt gevonden voor
hare bemoeiing met de fabriek.
"Wat tengevolge van de vaststelling van den gasprijs
in eenig jaar overschietis ivinst. Deze vloeit in de
gemeentekas, doch behoort als credit der fabriek in hare
boeken te worden vermeld. Bij wijze van spreken zou
men het kunnen noemen
het reservefonds.
Dit is in afwijking met wrat bij „gewone handelsonder
nemingen" geldt, geen afzondering van kapitaal, maar
eene aanwijzing in rekening-courant van den financiëelen
toestand tusschen de gemeente en hare fabriek. Heeft
de fabriek op een bepaald oogenblik geld noodig voor
herstellingen of wederopbouw en is zij zelve niet bij kas,
dan vraagt zij van de gemeente. Zoolang er een z.g.
reservefonds aanwezig is, d.i. zoolang de rekening-courant
een voordeelig saldo ten bate der fabriek aanwijst, geeft
de gemeente geld hetzij uit eigen middelen, hetzij uit
opgenomen kapitaal, zonder rente in rekening te brengen.
De billijkheid hiervan springt in het oog, omdat de fabriek
dan haar eigen geld, dat in den vorm van winst in de
gemeentekas is gevloeid, terug krijgt. Eerst wanneer de
fabriek haar credit heeft verbruikt, moet zij rente betalen,
en wel dezelfde, die de gemeente zal hebben te voldoen.
Waar de gemeente uit eigen middelen voorschiet, behoort
de rentebetaling plaats te hebben naar den rentevoet van
den dag der leening.
Yan aflossing door de fabriek is eerst sprake na ver
bruik van haar credit, dus wanneer zij in plaats daarvan
een debet heeft. Dat debet behoort uit de eerstkomende
winsten te worden ingehaald en in elk geval zal zooveel
moeten worden afgelost, als waartoe de gemeente aan
hare debiteuren verplicht is.
Aandeel van het personeel in de winst.
In de 2e sectie werd nog ter sprake gebracht de vraag,
of het niet wenschelijk is om aan het personeel, dat direct
of indirect aan de gasfabriek werkzaam is, een zeker
aandeel in de winst toe te kennen en, ingeval daartoe
werd overgegaandaarmede bij de vaststelling der sala
rissen rekening te houden.
Vóór de toestemmende beantwoording dier vraag pleit,
dat op die wijze het personeel bij de fabricage wordt
geïnteresseerd, wat zijn invloed kan hebben op de zuinig
heid van beheer. Er tegen werd aangevoerd, dat er
onbillijkheid zou worden in het leven, geroepen tegenover
beambten, werkzaam aan gemeente-inrichtingen, die geen
winst afwerpen.