4
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
ziening der bestaande bepalingen, waardoor aan het hulp
personeel der bewaarscholen eene betere positie met
behoorlijke vooruitzichten zou kunnen worden verzekerd.
Eene betere positie niet alleen finantiëelmaar ook
ambtelijkomdat het o.i. niet aangaat, dat nog „kwee-
kelingen" blijven heeten de leerkrachten, die den cursus
met goeden uitslag hebben doorloopen en op grond van
het verworven einddiploma een verantwoordelijken post
bekleedenveel minder zijdiedoor het behalen der
acte van toelating als bewaarschoolhouderes, de volledige
bevoegdheid hebben verworven om aan het hoofd eoner
bewaarschool te staan.
Al deze kweekelingen hebben naar ons gevoelen bil
lijkerwijs aanspraak op de vervulling van haar wenscli
om „hulponderwijzeres" te mogen heeten „kweekelingen"
belmoren alleen te blijven wie inderdaad nog leerlin
gen zijn.
Aan de „hulponderwijzeressen" der vigeerende veror
dening zou dan de titel van „onderwijzeres" kunnen
worden gegeven.
Ka ampel overleg is tusschen de Commissie en ons
College algeheele overeenstemming verkregen en zijn de
termen der gewenschte herziening nedergelegd in bijgaand
ontwerp (artt. 5 en 7, 19 en 20), terwijl de toepassing
van de nieuwe regeling op het tegenwoordig personeel,
opgenomen in artikel 21 moge blijken uit de beide
nominatieve statendie op de gebruikelijke wijze zullen
ter visie liggen. jYoor het jaar 1903 zal deze aanstonds
eene vermeerdering van uitgaven ten bedrage van 1900
vorderen.
Komt het ons in hoofdzaak voldoende voor naar den
inhoud der aangehaalde artikelen en naar die staten te
verwijzen voor de kennis der ontworpen regeling, wij
ineenen er de aandacht op te mogen vestigen, dat daar
bij het stelsel van salarieering is gevolgd, in 1901 inde
wet op het lager onderwijs gebracht en door den raad
in de verordening (Gemeenteblad no. 19 van 1901) ten
aanzien van de jaarwedden van het onderwijzend perso
neel aan de scholen van openbaar lager onderwijs toe
gepast.
Aangezien het niet wel mogelijk bleek door eene
partiëele wijziging der bestaande verordening de beoogde
vrij ingrijpende herziening tot stand te brengen, is ter ver
vanging van die verordening, die van 1886 dagteekent
en sedert meermalen is gewijzigd, een geheel nieuw ont
werp vervaardigddaarvan is gebruik gemaakt, om haar
ook op enkele punten van minder overwegend belang
te amendeerendeze punten zullen worden uiteengezet
bij de betrokken artikelen, tot welker toelichting achter
eenvolgens thans, voorzooveel noodig, wordt overgegaan.
Artikel 1. Komt overeen met de artikelen 1 en 22
der bestaande verordening.
Artikel 2 handhaaft het bestaande artikel 2, zooals
dit in 1898 is gewijzigd; daaraan is de bestaande indee
ling der scholen, sedert 1886 onder de overgangsbepalingen
opgenomen in art. 24 (oud), toegevoegd.
Artikel 3 bevat de bepalingen van de artt. 3 en 4 (oud.)
Artikel 4 is geheel gelijkluidend aan het tegenwoor
dig artikel 5.
I)e artikelen 5—10 strekken ter vervanging van de
artikelen 612 der bestaande verordening. Daarin wordt
evenals in de oude bepalingen, drieërlei geregeldde
samenstelling van het personeel der bewaarscholen, de
eischen van benoembaarheid, en de wijze van benoeming,
schorsing en ontslag.
Artikel 5 regelt de samenstelling van het personeel,
die in hoofdzaak met de bestaande, vgl. artt. 6, 9 en 12
oud), overeenkomt. Kaast de hoofdonderwijzeres één
(vroeger hulp-)onderwijzeres aan elke school als plaats
vervangend hoofd. Daaronder, in plaats van de tegen
woordige „kweekelingen", onder welken gemeenschappe-
1 ijken naam tot dusverre begrepen waren zoowel de
bezoldigd werkzame kweekelingen als de leerlingen van
den cursus, de hulponderwijzeressen tot een overeenkom
stig de behoefte te bepalen getal, dat zijn de vroegere
kweekelingen met diploma of acte. De leerlingen van
den cursus alléén blijven kweekelingen heeten. liet
stellen van een leeftijdsgrens voor de toelating als zoo
danig, zoomede het voorschrift, dat zjj gebruik moeten
maken van de gelegenheid die in de gemeente tot hare
opleiding mocht worden gegeven (art 12 oud), welke
beide bepalingen dagteekenen uit den tijd, toen er nog
geen cursus was, is overbodig, daar alleen leerlingen van
die instelling ais kweekelingen op de scholen worden
toegelaten en, volgens het ontworpen artikel 7, het ver
werven van het einddiploma eerst op 17-jarigen leeftijd
eenige aanspraak kan geven, waardoor vanzelf de leeftijd
van toelating op den cursus zal worden bepaald.
Het behoeft geen betoog, dat in dit sfelsel de „tweede"
(vroeger hulp-)onderwijzeres aan een der scholen niet
past. Hare betrekking, destijds in het leven geroepen
voor de talrijk bezochte schooi no. 4, had reden van be
staan, zoolang de positie der kweekelingen de halfslach
tige van tegenwoordig was, maar met de verbeterde
regeling hiervan is er geen reden voor de handhaving
eener betrekking, die tusschen die van onderwijzeres en
van hulponderwijzeres in zou staan en dus op haar beurt
eene halfslachtige zou worden.
Artikel 6 handhaaft de bestaande bepalingen omtrent
de wijze van benoeming van het personeel der bewaar-
scholen.
Artikel 7 stelt de eischen van benoembaarheid voor de
onderscheiden rangen.
Yoor dien van hoofdonderwijzeres zijn deze gelijk aan
hetgeen tot dusverre werd gevorderd; voor dien van (vroe
ger hulp-)onderwjjzeres zijn zij in overeenstemming met
de praktijk, omdat steeds eene goede keuze kon worden
gedaan uit practisch ervaren candidaten in het bezit der
acte van toelating als bewaarschoolhouderes en dus de
bepalingen van het 3e lid van artikel 9 (oud), met het
oog op het laatste lid van dat artikel, bij opvolgende
benoemingen buiten toepassing bleven.
Alléén heeft men gemeend in het ontwerp de tot nu
toe gevorderde blijken van „lichamelijke geschiktheid"
en „zedelijk gedrag" te kunnen achterwege laten, daar
het toch van zelf spreektdat bij het onderzoek naar
sollicitanten hierop zeer bepaald zal worden geletook
zonder dat dit door de verordening wordt voorgeschreven.
Yoorts is niet overgenomen de bepaling, dat ook tot
(vroeger liulp-)onderwjjzeres kan worden benoemd iemand,
in het bezit der acte van bekwaamheid volgens artikel
56 der Wet op het L. O. Bjj de tegenwoordige ont
wikkeling van het bewaarschoolonderwijs en de uitbreiding
der gelegenheden om zich daarvoor te bekwamen, is die
bepaling overbodigmaar bovendien moeten candidaten
met de hulpacte gerekend worden achter te staan bjj
haardie door het bezit eener acte van toelating als
bewaarschoolhouderes, bewijzen zich speciaal op het voor
bereidend onderwijs te hebben toegelegd.
De vereischten voor eene benoeming tot hulponderwij-
zeres zijn zoodanig gesteld, dat de kweekelingen, die het
diploma van den cursus behalen, wat nooit vroeger dan
na het voleindigen van het 17e jaar pleegt te geschieden,
aanstonds voor eene benoeming in aanmerking kunnen
worden gebracht.
Daartegenover staatdat de benoeming tot „kweeke-
ling" met de daaraan verbonden bezoldiging van ƒ50,
die thans gebruikelijk is in den loop van het hoogste
jaar van den cursus, komt te vervallen. Op eene bezol
digde aanstelling kan voortaan slechts het behalen van
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1902.
het einddiploma eenige aanspraak geven. Alléén geeft
het laatste lid van artikel 7 gelegenheid om, bij gebrek
aan genoegzaam personeel, den vroeger gevolgden regel
bij wijze van uitzondering toe te passen. Hierdoor wordt
voorkomen, dat bij eventueele behoefte moet worden om
gezien naar krachten van buitenaf, wat natuurlijk aan
de vooruitzichten van kweekelingendie op het punt
staan den cursus na volbracht eindexamen te verlaten, zou
schaden.
De artikelen 810, waarvan de bepalingen met de
bestaande voorschriften in hoofdzaak overeenkomen, schij
nen geen verdere toelichting te behoeven. Alléén wordt
nog opgemerkt, dat waar in het algemeen een gevraagd
ontslag niet eerder ingaat dan twee maanden na den dag,
waarop het verzoek is ingediend, er geen reden bestaat,
om bij een voorgenomen huwelijk daarvoor drie maanden
te stellen. Gewoonlijk wordt door verloofden dan ook
van dezen termijn geen gebruik gemaakt, maar eenvou
dig ontslag aangevraagd, zonder meer.
Yoorts wijzen wij nog op de waarborgenwaarmede
schorsing van het personeelbij artikel 9 voor de be
langhebbenden is omgeven.
De artikelen 1118, geheel gelijk aan de artikelen
1320 der bestaande verordening, behoeven geen toe
lichting. Slechts vinde hier de opmerking plaatsdat
overal waar bepaald wasdat eenige handeling door of
van urge burgemeester en wethouders plaats vindtde
woorden „of van wege" zijn weggelaten. Deze woorden
toch doelen op eene commissie van bijstand wier be
staan bij het vaststellen eener nieuwe organieke veror
dening als de onderwerpelijke niet a priori kan worden
verondersteld. De bedoeling is echter geenszins om den
werkkring der commissie in te krimpen integendeel zal
hare taak opnieuw worden geregeld en omschreven door
eene herziening van de verordening, regelende den werk
kring van de vaste raadscommissie voor de gemeentelijke
bewaarscholen (Gemeenteblad no. 25 van 1886).
A rtikelen 19 en 20. Ka hetgeen ter motiveering eener
nieuwe salarisregeling bij de algemeene beschouwingen
is medegedeeldzal die regeling zelve geen nadere uit
eenzetting behoeven. Uit artikel 19 blijkt, dat alle be
zwaren, aan de bestaande wijze van salarieering (artikel
21 oud) klevendezijn vermeden en dat alle willekeur
bij de regeling der belooningen van het onderwijzend
personeel is uitgesloten.
De jaarwedden zelvehoewel nog verre van boven
matig kunnen als een behoorlijke bezoldiging gelden
vooral daar de opklimming regelmatig en vrij spoedig
geschiedt; in verlaad met de bij art. 7 gestelde ver
eischten omtrent de leeftijdenkan het maximum van
ƒ500 t.oor de onderwijzeressen op 30-jarigen leeftijd,
kunnen de maxima van 250 en 350 di or de Lulponder-
wjjzeressen op 26-jarigen leeftijd wore en bereikt. Met
de vaststelling van dit artikel zal in elk geval, in ver
gelijking met den bestaanden toestand, eene belangrijke
verbetering worden tot stand gebracht.
Opmerking verdient nog, dat het salaris der oppassters,
volgens het oud artikel 21 zich tusschen ƒ100 en ƒ150
bewegendeop een vast bedrag van ƒ150 is bepaald.
Dit is in overeenstemming met de praktijk der laatste
jarenhet bedrag is trouwens niet te hoog, en de mo
tieven die voor periodieke verhooging van de jaarwed
den van het onderwijzend personeel pleitenzijn bij de
oppassters niet aanwezig.
Artikel 21 is gelijk aan artikel 23 (oud).
Artikel 22 bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding
der nieuwe verordening en regelt hare toepassing op het
alsdan in functie zijnde personeel.
Hoe deze toepassing werken zal, blijkt duidelijk uit
de ter visie liggende uitvoerige nominatieve staten die
tevens de billijkheid in het licht stellen van de wijze,
waarop de diensttijd wordt berekend.
Het artikel bevat twee speciale bepalingen:
1°. wordt eene persoonlijke toelage van 50 's jaars
toegekend aan de (vroeger hulp-)onderwijzeres van school
no. 4. Deze toch is in 1881 aangesteld op een salaris
van ƒ500, het bedrag dat zij voor dien tijd als onder
wijzeres bij het lager onderwijs genoot en het wordt
billijk geoordeeld dat zjj na meer dan 20 jaren dienst
bij het bewaarschoolonderwijs, niet de eenige zjj, die van
de algemeene traktementsverhooging is uitgesloten.
2". wordt de jaarwedde van de drie „kweekelingen",
in het vervolg ook „hulponderwijzeressen" betitelddie
reeds vóór de verordening van 1886 in functie waren
en die noch acte noch diploma bezitten, maar daartegen
over een rijke practische ervaring kunnen stellen, op het
voor hulponderwjjzeressen zonder acte bepaalde maximum
van 250 gesteld. Ook van deze bepaling kan de bil
lijkheid bezwaarlijk worden betwist.
Artikel 23 behoeft geen toelichting.
Stoomdrukkerjj, C. Jongbloed Az., Leeuwarden.