2 Bijlage tot liet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. Wij hebben daarom de eer U te verzoeken ons te willen berichten, of eene daartoe strekkende aanvrage aan de Provinciale Staten door l w college zou kunnen wor den ondersteund. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden (get.) A. RÖELL, Burgemeester P. A. BERGS.UA, Secretaris. Toen de beschikking op dit verzoek eenigen tijd aan hield, hebben wij ons inmiddels tot den Minister van Binnenlandsche Zaken gewend met de navolgende missive: Bericht op schrijven dd. s Mei 1903, no. 3507, afdeeling Onderwijs, betreffende Leeuwarden, 9 J uni 1903. Ontheffing verplichting in standhouding burgerdagschool Leeuwarden. Na ontvangst van Pw terzijde aangehaald schrijven, hebben wij ons tot Gedeputeerde Staten dezer provincie gewend met verzoek ons te willen berichten, of' op de toekenning van een provinciaal subsidie voor de te re- organiseeren burgeravondschool eenig uitzicht kan worden geopend en of genoemd college bereid was eene subsidie aanvrage bij de Provinciale Staten te ondersteunen. Op (leze vraag is tot dusverre geen ant voord ingeko men, zoodat bet zich niet laat aanzien, dat over de, als voorwaarde voor Rijkssubsidie gestelde, toekenning van een jaarljjksch subsidie door de provincie in de aan staande Zomerzitting der Staten zal kun -u worden be slist. Dientengevolge kan ook met bet oog op den o. i. twjjfelachtigen uitslag eener subsidie-aanvrage en de on derhandelingen, die alsdan nader zullen moeten worden gevoerd dezerzijds geen zekerheid worden gegeven, dat de voorgenomen reorganisatie van de burgeravond school met 1 September 19Ü4 in werking zou kunnen treden. Hierbij komt, dat bet voornemen bestaat, om de bur gera vondscbool na hare reorganisatie te huisvesten in liet nieuw te stichten gebouw van de Ambachtsschool, zoodat ook de opening der gereorganiseerde burgeravondschool afhankelijk is van het tijdstip, waarop genoemd gebouw zal worden in dienst gesteld. Is derhalve de totstandkoming der reorganisatie, waartoe de raad zich bereid heeft verklaard, af hankeljjk van om standigheden, waarover hij niet beschikken kan, het zou te bejammeren zijn, indien de vertraging, die te dien aanzien eventueel mocht worden ondervonden, ook de stichting van de nieuwe school met voortgezet onderwijs, waartoe bij raadsbesluit van 25 Februari 1902 is besloten, nog langer ophield. Zooals Üwe Excellentie bekend is, zal deze school strek ken tot vervanging van de bestaande burgerc/n^school en kan derhalve aan genoemd raadsbesluit geen uitvoering worden gegeven, zoolang de gevraagde ontheffing van de verplichting tot instandhouding van de burgerdagschool niet is verleend. Het is om die reden, dat wij Uwe Excellentie met be leefden aandrang verzoeken om eene beslissing uit te lokken qp 's Raads adres aan Ilare Majesteit de Koningin van 4 Maart 1902 en te willen bevorderen, dat de daarbij gevraagde ontheffing zóó spoedig doenlijk worde verleend, opdat de totstandkoming van de nieuwe school voor voortge zet onderwijs, die tengevolge van de over de reorganisatie van de burgeravondschool gevoerde briefwisseling reeds een jaar is verschoven, geen langer, voor den gang van liet onderwijs te dezer stede zeer betreurenswaardig, uit stel behoeve te ondervinden. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden (get.) A. RÖELL, Burgemeester. P. A. BERGSMA, Secretaris. Kort daarop is onder dagteekening van 11 Juni, no. 53, 2e afdeeling, van Hoeren Gedeputeerde Staten het onderstaande bericht ontvangen No. 53. 2e Afdeeling. Bericht op schrijven van 18 Mei j.l., no. 85/655, Leeuwarden, 11 Juni 1903. reorganisatie burgeravond school te Leeuwarden. Yan den inhoud van uw in margine vermeld schrijven en van de daarbij gevoegde stukken, die betrekking hebben op eene reorganisatie van de burgeravondschool in uwe gemeente, namen wij met belangstelling kennis. Door uw schrijven en den daarbij in afschrift over- gelegden aan uw college gerichten brief van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 8 Mei j.l. no. 3507, afd. onderwijs, komt ter onzer kennis, dat aan de be schikking door Hare Majesteit de Koningin te nemen, op een eventueel door den raad uwer gemeente aan llare Majesteit te richten verzoek ter bekoming van rijkssubsidie in de meerdere kosten, welke verbonden zullen zijn aan liet „voorgezet, onverplicht burgeravond- schoolonderwijs", onder meer de voorwaarde zal wor den verbonden, dat ook door de provincie een jaarljjksch subsidie wordt toegezegd, en in verband met deze aan gekondigde voorwaarde, stelt gij aan het slot van uw schrijven de vraag, of eene aanvrage aan de Provinciale Staten ter bekoming van een jaarljjksch subsidie uit de provinciale fondsen, door ons zoude kunnen worden ondersteund. Nu de motieven, waarop de Regeering haren eiseli tot financieele medewerking van de provincie meent te kunnen doen steunen, ons even onbekend zijn als de beweegredenen, die, afgescheiden van de hiervoorbedoelde aan het rijkssubsidie te verbinden voorwaarde, de raad uwer gemeente, eventueel ter ondersteuning van een aan de Provinciale Staten te richten verzoek, zoude meenen te moeten aanvoeren, bljjft ons na de raadpleging van de door u overgelegde stukken, slechts over, in antwoord op de door u gestelde vraag, als onze meening te ken nen te geven, dat het hiervoorbedoelde en in de stukken nader omschreven „voortgezet, onverplicht burgeravond- schoolonderwjjs" van dien aard zal zijn, dat het niet geacht kan worden een zoodanig provinciaal belang te dienen, dat het brengen van een offer uit de fondsen der provincie voor dat onderwijs, nevens de offers, die reeds en in steeds toenemende mate van de provincie worden gevergd voor inrichtingen van onderwijs, die de provinciale belangen ten goede komen, genoegzaam te rechtvaardigen zoude zijn. De Gedeputeerde Staten van Friesland, (get.) VAN HARINXMA tiioe SLOOTEN, Voorzitter. C. B. MEN AL DA, Griffier. Nadat wij deze missive, als vervolg op ons schrijven van 9 Juni in, afschrift aan den Minister van Binnen landsche Zaken hadden toegezonden, gewerd ons ten slotte van Zijne Excellentie de navolgende beschikking: Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. 3 No. 6187. Afd. Onderwijs. Bericht op schrjjven van 9 Juni 1.1. no. 85/737 en van 8 Juli d.a.v. no. 85/871, betreffende's Gravexhage, 14 Juli 1903. ontheffing verplichting in standhouding burgerdag school Leeuwarden. Door de min gunstige beslissing van Gedeputeerde Staten van Friesland, te mijner' kennis gebracht bij Uw in margine in de laatste plaats aangehaald schrijven, ver valt tevens het uitzicht op Rijkssubsidie ten behoeve van eenen voortgezetten cursus der burgeravondschool en wordt derhalve de totstandkoming van zoodanige inrich ting van voortgezet avondvakonderwijs „voorloopig althans" vermoedelijk in ernstig gevaar gebracht. I)e cursus der burgeravondschool zal dientengevolge vooralsnog tot den wettelijken. duur van twee jaren beperkt moeten blijven. Bij dezen stand van zaken kan ik wel vrijheid vinden thans reeds te bevorderen, dat van de wettelijke verplich ting tot het instandhouden van eene burgerdagschool aan Uwe gemeente ontheffing worde verleend, mits het leer plan dier door de wet verlangde burgeravondschool worde ingericht, zooals bjj dezerzijdsch schrjjven van 8 /Mei 1.1. no. 3507 afd. Onderwijs werd aangegeven. Zoodanige reorganisatie, zich beperkende tot het leerplan voor de twee cursusjaren der bestaande school, kan, naar het schijnt, thans reeds geschieden, onafhankelijk van even- tueele toevoeging van meer cursusjaren in de toekomst of van huisvesting van de school in een ander gebouw. Het ligt derhalve in mijn voornemen aan de Koningin voor te stellen op grond van art. 14, laatste lid der wet tot regeling van liet Middelbaar Onderwijs, bjj het ver- leenen aan Uwe gemeente van de gevraagde ontheffing te bepalen, dat het onderwijs aan de burgeravondschool de in mijn bovenaangehaald schrijven genoemde vakken zal omvatten. Teneinde hiertoe te kunnen overgaan, zal ik thans gaarne van Uw college vernemen, dat de Raad Uwer gemeente zich tot het inrichten van de bur geravondschool op dezen voet bereid heeft verklaard. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) KUYPER. Deze beschikking brengt de in het begin oogenschjjn- 1 ijk zóó eenvoudige, blijkbaar echter zóó ingewikkelde zaak van de opheffing der burgerdagschool, naar ons oordeel, niet veel nader tot hare oplossing. M ij gelooven dan ook niet het zij met alle bescheidenheid gezegd dat de ministerieele missive steunt op eene grondige ken nis van het, gaandeweg trouwens zeer lijvig geworden dossier, dat de geschiedenis dezer aangelegenheid bevat. Want hetgeen de minister thans wil, komt in korte woorden hierop neer, dat de gemeente Leeuwarden ont heffing kan krijgen van de verplichting tot instandhouding der burgerdagschool, indien zij de bestaande burgeravond school, met tweejarigen cursus en 17 wekelijksche lesuren, inkrimpt tot eene inrichting evenzeer met tweejarigen cursus doch slechts twaalf wekeljjksche lesuren, waar alleen teekenen, wiskunde en Nederlandse!] zullen worden onderwezen. Wordt aan dit verlangen voldaan, dan zal men alhier voor de kinderen die de gewone lagere school hebben doorloopen, naast elkander hebben a. de gereorganiseerde burgeravondschool Ij. de gewone herhalings-(avond)scholen c. de beide eerste leerjaren van de nieuwe dagschool voor voortgezet onderwijs. Gevolg hiervan zal worden Waarschijnlijk, dat de herhalingsschool voor jongens wegens gebrek aan leerlingen zal moeten worden opge heven zeker, dat vakonderwijs en voortgezet onderwijs fikander geheel uitsluiten, zoodat geen jongen die het natste gevolgd heeft, nog vakonderwijs van gemeentewege kan genieten en het vakonderwijs geheel ophoudt op 14 a 15 jarigen leeftijd, het tijdstip, waarop dit bij de be staande bepalingen juist een aanvang neemt. Hoe de Minister kan meenen, dat met eene reorganisatie van de burgeravondschool, zooals hij die thans voor zijne medewerking tot opheffing van de burgerdagschool als voorwaarde stelt, in meer voldoende mate zal worden voorzien in de behoefte der gemeente aan technisch on derwijs, dan bij behoud van de burgeravondschool voor loopig op den hestaandm roetis ons college een raadsel. Evenwel naar aanleiding van 's Ministers schrijven van 14 Juli zal door uwe vergadering een besluit moeten worden genomen. Wij hebben geruimen tijd geaarzeld, wat wij U zou den moeten voorstellen. Hebben wij aanvankelijk het denkbeeld overwogen om den terugkeer van den Minister uit het buitenland af te wachten, ten einde aan Zijne Excellentie persoonlijk de quaestie uiteen te zetten en de wenschelijkheid te bepleiten, om toch do opheffing van de burgerdagschool te willen losmaken van de reorganisatie der burgeravond school, wij zijn van dit denkbeeld teruggekomen, omdat alles er op wijst, bepaaldelijk het feit, dat de Minister de gevraagde ontheffing wil bevorderen op grond van arti kel 14, laatste lid der Wet tot regeling van het middel baar onderwijs en niet, zooals dezerzijds werd gevraagd, op grond van het tweede lid van dat artikel dat op het opheffen van het o.i. ten onrechte gelegde verband geen uitzicht kan bestaan en derhalve eene beslissing omtrent de burgeravondschool aan het verleenen der ont heffing onvermijdelijk moet voorafgaan. Doch, welke moet deze beslissing zijn? Na rijp beraad komen wij tot de slotsom, dat toegeven het beste zijn zal. Er moet toch aan de zaak een einde komen de ophef fing van de burgerdagschool kan niet langer wachten. Reeds nu zijn een aantal kinderen van de scholen der 2e klasse h, waarin, doordien zij nog niet van de zevende leerjaren zijn ontlast, groot gebrek aan ruimte is, voor een jaar in de gvmnastiekschool in het Nieuwstraatje ondergebracht. Deze toestand kan niet worden bestendigd: tot de stich ting der nieuwe school voor voortgezet onderwijs moet nu worden overgegaan. Die stichting is afhankelijk van het verleenen der ontheffing van de verplichting tot instand houding van de burgerdagschool. Er moet ons dus alles aan gelegen zijn om die ont heffing te krijgen en de boven omschreven bezwaren, die rijzen tegen de daarvoor als eiseli gestelde inrichting van de burgeravondschool, mogen dus niet al te breed worden uitgemeten. Vooral behoeven die niet te zwaar te wegen, omdat de beoogde reorganisatie eerst wordt verlangd met 1 September 1904 (vgl. bet slot van 's Ministers brief dd. 8 Mei) en eene wijziging van de wet tot regeling van het middelbaar onderwjjs is aangekondigd, waarvan het ontwerp, naar verluidt, reeds door de Regeering van den Raad van State is terugontvangen. Komt deze wijziging wellicht in het jaar, dat ons nog van genoemden datum scheidt, tot stand, dan zal de wet mogelijk bepalingen bevatten, die eene ook door ons ge- wenschte reorganisatie van de burgeravondschool zullen mogelijk maken. Geschiedt dit niet, dan zal de ondervinding uitspraak moeten doen over de vraag, of de overeenkomstig het verlangen van den Minister ingerichte burgeravondschool al dan niet aan de behoeften voldoetleert deze, dat aan die inrichting andere eischen moeten worden gesteld, dan zal, naar wij vertrouwen, een nader, door een beroep op de opgedane ervaring gesteund, verzoek van het ge meentebestuur om wijziging van het leerplan bij de Re geering geen ongunstig onthaal vinden. Op deze gronden meenen wij, dat het raadzaam zal zijn op den iaatsten brief van den Minister van Binnen landsche Zaken een bevestigend antwoord te geven het verleenen der ontheffing van de verplichting tot instand-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 123