Leeuwarden, 8 October 1903.
Bijlage No. 28,
Leeuwarden, 19 September 1903.
Mijne Heer en,
J. J. GOCKINGA, Voorzitter.
WKt )LFF, Secretaris.
4
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
verkrijging van een beter overzicht eene eenvoudige
exploitatie-rekening worde aangelegd, waarin eenerzjjds
wordt aangebracht het nog voorhanden saldo voor wer
ken langs het Kanaal, de opbrengst van den verkoop
van bouwterrein en de opbrengst der erfpachtssommen,
benevens de opbrengst van grasgewas en dergelijke kleine
inkomstenanderzijds de kosten van voortzetting der
werken langs het Kanaal, de kosten, vallende op den
verkoop van bouwterrein, en eindelijk de som, die jaar
lijks noodig is voor rente en aflossing.
Deze rekening zal, zoolang de uitgaven voor werken
langs het Kanaal nog eenigszins belangrijk zijn, waar
schijnlijk jaarlijks afgesloten moeten worden met een
nadeelig saldo, dat dan omschreven kan worden als bij
drage uit de gewone inkomsten der gemeente tot dekking
van bet tekort.
Om den druk van dit tekort zoo gelijkmatig mogelijk
over de toekomstige dienstjaren te verdeelen, is het,
zooals reeds is gezegd, noodig met de gemiddelde op
brengst der bouwterreinen over de laatst verloopen jaren
rekening te houden, maar bovendien ook den verderen
stratenaanleg zooveel mogelijk gelijken tred te doen hou
den met die opbrengst.
Mochten deze overwegingen instemming vinden, dan
zouden rapporteurs daaraan gaarne een begin van uit
voering geven door in deze begrooting enkele, daarmede
verband houdende, wijzigingen voor te stellen.
in de eerste plaats komt hun het bedrag ad 18,415.26|,
dat blijkens de toelichting op volgno. 1 uit de opbrengst
der bouwterreinen aan deze begrooting ten goede zal ko
men, wat hoog voor. Zulks vooral in vergelijking met de
gemiddelde opbrengst der laatste 5 jaren, verminderd met
een evenredig deel der kosten van stratenaanleg. Voorts
zouden zij tegenover de onder volgno. 154 voorkomende
uitgaaf van ƒ10,000.voor voortzetting der werken
langs het Kanaal een gelijk bedrag willen stellen, dat
voortkomt uit de opbrengst van bouwterrein, opdat kan
vervallen de onder volgno. 71 tot dat bedrag voorko
mende tijdelijke geldopneming.
Volgno. 1 stellen zij dus voor, als volgt, te wijzigen
Het uitgetrokken bedrag te verhoogen met ƒ8,000.
en de ƒ11,000.gereserveerd voor het „volgende"
(lees loopende) dienstjaar met hetzelfde bedrag te ver
lagen, waartegen zeker geen bezwaar bestaat, daar op
de rekening van 1903 tot heden aan verkoop van bouw
terreinen reeds ruim ƒ24,000.is ontvangen en die
rekening dus geen versterking noodig heeft.
Aan de toelichting op dit art. toe te voegen
Onder het saldo is begrepen de som van 26,415.26
wegens opbrengst van bouwterreinen aan het Kanaal.
Daarvan strekt 10,000.tot dekking van een gelijk
bedrag, voorkomende onder volgno. 154 en komt de
resteerende 10,415.20! in mindering van het bedrag,
dat voor rente en aflossing ten behoeve van de werken
langs het Kanaal moet worden betaald en begrepen is
onder de bedragen van volgnos. 249 en 250.
Als gevolg van deze wijziging te doen vervallen de
onder volgno. 71 voorkomende tijdelijke geldopneming
ter voortzetting der werken langs het Nieuwe Kanaal ten
bedrage van ƒ10.000.
Worden de door rapporteurs voorgestelde wijzigingen
aangenomen, dan zal het onder volgno. 1 voorkomende
batig saldo worden verhoogd met f 8,000.
Daarbij het bedrag van het ontdekt abuis - 566.58,
terwijl vervalt de onder no. 71 voorko
mende tijdelijke geldopneming groot - 10,000.
Het totaal der ontvangsten wordt der
halve verminderd met- 1,433.42
Daartegenover wordt de post onder volgno.
119 verminderd met 500.
en die onder volgno. 137 met - 1,150.
Samen - 1,650.
zoodat het bedrag voor onvoorziene uitga
ven verhoogd wordt met- 216.58.
T. KOMMER,
Rapporteur der lste sectie.
W. J. OOSTEEHOFF Jz.,
Rapporteur der 2de sectie.
SCHOONDERMARK,
Rapporteur der 3de sectie en algemeen Rapporteur.
Stoomdrukkerij, C. Jongbloed Az., Leeuwarden.
t..
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
naar eene der be-
1 genoemd, dat is
die wel elders ge-
of hoogere burger-
A an den Ratal.
Mijne Herren,
Bij nevensgaande missive d.d. 19 September 1903 ves
tigen curatoren van het gymnasium onze aandacht er op,
dat in de verordening tot vaststelling van het getal en
de jaarwedden der leeraren enz. aan het gymnasium
(gemeenteblad no. 8 van 1891) geen bepaling voorkomt,
volgens welke het mogelijk is de dienstjaren, door lee
raren aan een gymnasium of hoogere burgerschool met
vijfjarigen cursus elders doorgebracht, te doen medetellen,
terwijl zij de wensehelijkheid van de opneming eener
dergelijke bepaling in hunne missive uitvoerig toelichten.
In overeenstemming
met het bij die missive geseven
advies hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten:
artikel 2 der verordening tot vaststelling van het ge
tal en de jaarwedden der leeraren enz. aan het gymna
sium (gemeenteblad no. 8 van 1891) te doen luiden als
volgt
„De leeraren, sub L en din artikel 1 genoemd, worden,
„indien zij niet elders aan een gymnasium of hoogere
„burgerschool met vijfjarigen cursus zijn werkzaam ge
ureest, op het laagste bedrag der jaarwedden aangesteld."
„Na verloop van vijf dienstjaren aan het gymnasium
„alhier kan de gemeenteraad, op voordracht van curato
ren of deze gehoord, de jaarwedden dezer leeraren van
„ƒ2000.- brengen op ƒ2200.na verloop van 10
„dienstjaren op 2500.
„Bij benoeming van leeraren, die reeds elders aan een
„gymnasium of hoogere burgerschool met vijfjarigen cur-
„sus zijn werkzaam geweest, kunnen de dienstjaren aan
„die inrichtingen op den bij de vorige alinea bepaalden
„voet, zoowel bij de bepaling der aanvangsjaarwedden als
„bij toepassing der periodieke verhoogingen worden in
„rekening gebracht."
Leeuwarden, 13 October 1903.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A. RÖELL, Burgemeester.
I'. A. BERGSMA, Secretaris.
Wij hebben de eer, in overleg met den Rector, liet
volgende beleefdelijk onder uwe aandacht te brengen
Wij zijn van meening, dat artikel 2 der verordening
tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der lee
raren enz., aan het gymnasium (gemeenteblad 1891 no. 8)
niet werkt in het belang onzer instelling en dat het
daarom behoort te worden gewijzigd.
Vooraf ga de opmerking, dat de eerste alinea van dat
artikel, zooals die luidt, niet juist is. Met de leeraren
toch van die alinea kunnen blijkbaar alléén bedoeld zijn
de leeraren, sub h en d in artikel 1 genoemd, want bjj
deze alleen is sprake van eene laagste en eene hoogste
jaarwedde. De leeraren in de moderne talen staan hier
buiten, omdat daar combinatie van leervakken kan plaats
hebben en het wenschelijk blijft, om geen beperking te
hebben, speciaal bij vacatures voor het Engelsch en het
Duitsch wegens het gebleken gering aantal van bevoegde
sollicitanten.
Bedoelde onjuistheid is echter niet de reden, die ons
deed besluiten, om eene wijziging van artikel 2 in over
weging te geven. Wij zouden namelijk wenschen, dat
artikel 2 de bevoegdheid gaf, om rekening te houden
Aan
Heeren Burgemeester en Wethouders
van
Leeuwarden.
met twee soorten van sollicitanten
trekkingen, sub h en d in artikel
met hen, die nog niet en met hen,
doceerd hebben aan een
school met vijfjarigen cursus.
De billijkheid toch in het algemeen brengt mede, dat
dienstjaren aan een ander gymnasium of aan eene hoo
gere burgerschool met vijfjarigen cursus medetellen bij
eene benoeming aan eene andere inrichting.
Dit beginsel wordt o.a. ook gehuldigd in de verordening
voor het lager onderwjjs in deze gemeente, maar ook
aan andere gymnasia b.v. te Amsterdam en Leiden,
welke steden overigens reeds als academiesteden aan
trekkingskracht op sollicitanten uitoefenen. Bovendien
zal er, na aanneming van gemeld beginsel, bjj vacatures
meer kans zijn, dat leeraren, die reeds eene gevestigde
reputatie hebben, gaan mededingen, indien zij weten, dat
de diensttijd, door hen elders doorgebracht, hun ook hier
ten goede zal kunnen komen.
In verband met de door ons voorgestelde wijziging van
de eerste alinea zou de tweede alinea kunnen geredigeerd
blijven, zooals ze nu luidt,
men in plaats
ze nu luidt, met deze verandering, dat
van „de jaarwedden der leeraren, sub h
genoemd", leze
„de jaarwedden dezer
en d in art. 1
leeraren".
Als derde alinea zou kunnen worden toegevoegd eene
bepaling betreffende leeraren, die benoemd worden, maar
reeds elders dienstjaren hebben. Ook hier wordt door
het woord „kunnen" de bevoegdheid tot gelijke verlioo-
ing gegeven als voor den diensttijd, aan dit gymnasium
oorgebracht, zoodat ook hier diensttijd alléén zonder
voldoend gebleken persoonlijke geschiktheid geen aan
spraak geeft op verhooging van bezoldiging.
Wij meenen bij deze door ons voorgestelde wjjzigingen
van artikel 2 niet onvermeld te mogen laten, dat het
college van curatoren van 1890 eene andere ineening,
betreffende het medetellen van dienstjaren elders, was
toegedaan. Immers bij het ontwerp van meergemelde
verordening, aan dat college toegezonden bij missive van
burgemeester en wethouders van 18 October 1890 no.
83/980 behelsde de eerste alinea van artikel 2 eene be
paling in den doof ons voorgestanen geest, doch, na de
door ons toenmalig college gemaakte bedenking, vervat
in de dezerzijdsche missive van 6 December 1890, no.
338, werd gemelde alinea gewijzigd, zooals ze nu luidt,
bij het volgend ontwerp, toegezonden bij missive van
burgemeester en wethouders van 23 December 1890, no.
108«;1195.
Omtrent de gevolgen van de door ons voorgestelde
wijziging kunnen wij mededeelen, dat alleen op het
tractement van één leeraar de nieuwe bepaling van in
vloed zou zijn en dan nog slechts later.
Op grond van al het vorenstaande hebben wij do eer
de volgende redactie van artikel 2 der verordening 1891,
no. 8, in overweging te geven
„De leeraren, sub h en d in artikel 1 genoemd, worden,
„indien zij niet elders aan een gymnasium of hoogere
„burgerschool met 5-jarigen cursus zijn werkzaam ge-
„weest, op het laagste bedrag der jaarwedde aangesteld.
„Na verloop van 5 dienstjaren aan het gymnasium
„alhier kan de gemeenteraad, op voordracht van cura
toren of deze gehoord, de jaarwedden dezer leeraren
„van ƒ2000.brengen op ƒ2200.na verloop van 10
„dienstjaren op ƒ2500.
„Bij benoeming van leeraren, die reeds elders aan een
„gymnasium of hoogere burgerschool met 5-jarigen cur-
„sus zijn werkzaam geweest, kunnen de dienstjaren aan
„die inrichtingen op don bij de vorige alinea bepaalden
„voet, zoowel bij de bepaling der aanvangsjaarwedde als
„bij toepassing der periodieke verhoogingen worden in
„rekening gebracht".
Curatoren van het gymnasium te Leeuwarden
T t niAnrrrvm xr