f Bijlage tot hot verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. 1 Bijlage No. 29, Ann den Gemeenteraad. Mijne Heeren Bij de nieuwe regeling der jaarwedden en der ver dere inkomsten van het onderwijzend personeel aan de scholen voor openbaar lager onderwijs in 1901, is de sedert jaren bestaande bezoldiging van de onderwijzeressen in de handwerken onveranderd gebleven. Yolgens art. 8 der verordening van 12 November 1901 (gemeenteblad no. 19) bedragen de salarissen van die onderwijzeressen aan de school der eerste klasse ƒ500. aan de overige scholen van ƒ100.tot ƒ250.tel kens bij raadsbesluit te bepalen. Nu de financieele positie van het gewone onderwijzend personeel bij gemelde verordening belangrijk is verbeterd, en eveneens het onderwijzend personeel aan de gemeen telijke bewaarscholen in veel betere conditie is gekomen, behoeft het geen bevreemding te wekken, dat ook de onderwijzeressen in de handwerken aandringen op ver betering van salaris. Keeds in het laatst van het vorige jaar werden door die onderwijzeressen daartoe strekkende adressen inge diend. In het eene adres wordt verzocht hare salarissen te herzien en zoo mogelijk ten minste door periodieke verhoogingen die eenigszins meer in overeenstemming te brengen met het werk, aan hare taak verbonden in het andere adres, onderteekend door onderwijzeressen, wier salaris respectievelijk ƒ500.ƒ250.en ƒ175.be draagt, wordt verhooging van jaarwedde, in verband met vermeerdering van dienstjaren, verzocht. Terwijl eerstbedoelde adressanten haar verzoek gronden op onvoldoend betaalden arbeid, vragen de anderen ver hooging harcr jaarwedden, telkens na een zeker aantal jaren, nu aan het personeel aan de scholen voor lager ouderwijs en ook aan dat der bewaarscholen periodieke verhooging van jaarwedde is toegekend. Het op die adressen ingewonnen advies van de com missie van toezicht op het lager onderwijs, ons verstrekt bij missive van 20 November 1902 no. 8468, luidde over het algemeen gunstig. Niettemin hebben wij gemeend de behandeling dezer zaak voorloopig te moeten laten rusten. Het tijdstip toch, waarop de adressen inkwamen, kort nadat de ge- meente-begrooting voor 1903 reeds was vastgesteld, achtten wjj ongeschikt om eene herziening van de sala rissen der onderwijzeressen in de handwerken ter hand te nemen. "VVij gaven dan ook adressanten onderhands te kennen, dat wij .zouden overwegen, in hoeverre met ingang van 1904 met hare wenschen rekening zou kun nen worden gehouden. Thans is de tijd daarvoor gekomen. AYat nu de salaris-regeling van de onderwijzeressen in de handwerken betreft, zijn wij van oordeel, (en dit is blijkbaar ook de meening der adressanten ten Bouwhuijs c.s.), dat deze moet geschieden naar denzelfden regel als die voor het gymnastiek-onderwijs, dat door gewone onderwijzers eener school wordt gegeven, daar ook het onderwijs in de handwerken slechts enkele uren in de week wordt gegeven. Met uitzondering van de onderwijzeres aan school no. 3 (school der eerste klasse), die 19 lesuren per week heeft, welk getal door toevoeging van een Te leerjaar aan die school nog grooter is geworden, wordt aan school 4 wekelijks door iedere onderwijzeres 12 uren les gegeven (enkele lessen duren iets minder dan een uur) en aan alle overige scholen voor lager onderwijs door ieder onderwijzeres slechts 8 uren per week. Dat is dus respectievelijk slechts 2 en 1 uur jer dag en alzoo geheel anders als ten aanzien der onder wijzers in de andere vakken en der onderwijzeressen aan de bewaarscholen, voor wie hunne betrekking hoofdzaak is en waarvan de vervulling den geheelen of nagenoeg den geheelen dag in beslag neemt. Wij meenen dan ook, dat hier als grondslag voor het bepalen van het salaris moet geldenbclooning per lesuur zonder periodieke verhooging na een zeker aantal jaren van dienst. Hoogstens kan worden aangenomen, dat eene onder wijzeres in de handwerken, die nog geen onderwijs heeft gegeven, niet dadelijk zoo geschikt en bekwaam voor hare betrekking is, als iemand, die eenigen tijd als zoo danig werkzaam is geweest, en daarin zou aanleiding kunnen worden gevonden, om haar b.v. het eerste of het eerste en tweede jaar eene lagere bezoldiging toe te kennen, maar daarna is zeker haar arbeid, in het alge meen beschouwd, even gelijkwaardig als die van eene onderwijzeres, die hare betrekking eenige jaren heeft waargenomen. Uit de missive van de commissie van toezicht meenen wij te mogen opmaken, dat deze het in hoofdzaak met vorenstaande beschouwingen eens is. Immers, zij stelt slechts éénmaal eene verhooging van jaarwedde voor, en wel na vijf jaren dienst in de gemeente. Op grond van het zooevcn aangevoerde zijn wij dan ook van meening, dat het normale loon reeds na ten hoogste twee jaren dienst moet worden toegekend. liet normale loon, dat thans door adressanten wordt genoten, is verschillend. Drie van haar, respectievelijk aangesteld in 1869, 1875 en 1876, genieten, in verband met vroegere toestanden, bij 8 lesuren per week het maximum der vastgestelde belooning n.l. ƒ250.per jaar. Met de commissie van toezicht zijn wij van oor deel, dat er geen termen bestaan om hare bezoldiging te verhoogen. Twee anderen, tevens les gevend in de fraaie hand werken, genieten bij 12 lesuren per week (enkele les uren duren echter geen vol uur) ƒ175.salaris, en de overige, bjj 8 lesuren per week, 100. Wat de laatsten betreft, is dit, zooals zij in haar adres aangeven, 12.50 per lesuur per jaar of, gerekend naar 400 lesuren per jaar, per lesuur 25 cent; voor het tweetal, dat ƒ175.geniet, is het uurloon 29 cent. De commissie van toezicht stelt nu voor de jaarwedden der onderwijzeressen, die als zoodanig vijf jaren in de gemeente werkzaam zijn geweest, te bepalen respectie velijk op ƒ125.en ƒ200. Uns komt het echter voor, dat deze verhooging te gering is wij zouden een salaris, gebaseerd op een uur loon van nagenoeg 35 en 38 cent, meer billijk achten. Het salaris zou dan voor de onderwijzeressen, die 12 uren per week les geven, ook in de fraaie handwerken, bepaald moeten worden op 225.en voor de overige op 140. Daar voor de onderwijzeres in de handwerken aan de school der eerste klasse een vast salaris van ƒ500.is toegekend en deze door toevoeging van een zevende leerjaar meer uren les zal moeten geven, achten wij de verhooging van haar salaris mede billijk. In afwijking van de commissie komt ons echter eene verhooging van ƒ150.niet geëvenredigd voor aan de vermeerderde werkzaamheden, doch achten wij eene jaar- ljjksche toelage van 100.voldoende. De salarissen, die wij nader zullen voorstellen, blijven binnen de grenzen, daarvoor bij art. 8 der verordening gesteld. Wijziging der verordening zou alleen noodig zijn voor de nadere regeling van bezoldiging der onder wijzeres aan school no. 3, doch wij meenen, dat aan de tegenwoordige titulares eene personeele toelage zou kun nen worden toegekend. Nog zij opgemerkt, dat de onderwijzeressen, wier sala ris wij zullen voorstellen nader te regelen, met 1 Januari 1904 alle een diensttijd zullen hebben van meer dan twee jaren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 129