Memorie van Toelichting.
Bijlage No. 34.
2
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
Tiet besluit tot heffing van bruggelden voor het af
draaien of ophalen van de Vlietsterbrugde Hoornbrug,
de IJzeren Ophaalbrugde Blauwebrug en de Poppebrug
vastgesteld den 22 November 1898 en gewijzigd bij raads
besluit van 11 Februari 1902, is bij Koninklijk Besluit
van 1 Juli 1902, no. 44, slechts van kracht verklaard
tot 12 Mei 1904.
Daar met de heffing dier rechten dient te worden
voortgegaan, zal eene nieuwe verordening moeten worden
vastgesteld.
Het komt ons voor, dat in het bestaande heffingsbesluit
en in de daartoe betrekkelijke verordening voor het
invorderen van bedoelde bruggelden, geenerlei verandering
behoeft te worden aangebracht.
Herinnerd zij, dat bij raadsbesluit van 11 Februari
1902 ook voor gemelde bruggen een nachttarief is inge
voerd. Die invoering heeft tot geenerlei bezwaren of
klachten aanleiding gegeven en in 't belang der brug
wachters, die daardoor te beter verzekerd zijn van eene
ongestoorde nachtrust, is her wenschelijk dit tarief te
handhaven.
Zooals nit art. 2 van het ontwerp-heffingsbesluit blijkt,
is het recht gering en in verband daarmede ook het be
drag der pachtsommen.
Zoo is de bediening van de Vlietsterbrug en de Boom-
brug te zanten tot Mei 1904 verpacht voor ƒ182.in
het jaar, de bediening der IJzeren Ophaalbrug voor 20.
die der Blauwebrug voor 10.—, terwijl de bediening
der I'oppebrug tijdelijk is gegund voor 5.uitmakende
een gezamenlijk bedrag van ƒ217.—.
Bij het voorstel, dat leidde tot het vaststellen der ver
ordening van 22 November 1898, was door ons gevoegd
eene opgave, loopende over een tiental jaren (van 1888
tot 1897) van de geraamde jaarlijksche kosten van onder
houd van genoemde bruggen.
Hieruit blijkt, dat die kosten geraamd kunnen worden
op een gemiddeld bedrag van omstreeks 500.in het
jaar (zie bijlage no. 29 van 's raads handelingen over
1898).
De bruggen zijn in denzelfden toestand gebleven
zoodat de uitgaven voor het gewoon jaarlijksch onder
houd op een gelijk bedrag als vroeger kunnen worden
begroot.
Daar die uitgaven de inkomsten verre overtreffen, zal
het wel overbodig zijn verder aan te toonen, dat met de
vaststelling der voorgedragen tarieven aan den eisch van
art. 254 der gemeentewet wordt voldaan.
Stoomdrukkerij, C. JoDgbloed Az., Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
1
MEMORIE VAN ANTWOORD op het rapport
van de behandeling van de abattoir
kwestie in de Afdeelingen van den
Gemeenteraad.
Met groote belangstelling hebben wij van bovengemeld
rapport kennis genomen.
Met veel genoegen vernamen wij de mededeeling, dat
de wenschelijkheid van het oprichten van eene algemeene
slachtplaats hier ter stede in alle drie sectiën bijna alge
meen werd erkend.
Wel zijn enkele bezwaren en bedenkingen, het abat
toir in het algemeen en de daarvan te verwachten voor-
deelen op hygiënisch en economisch gebied betreffende,
in het midden gebracht, doch deze zijn blijkens het ver
slag voldoende weei'legd of toegelicht, zoodat, ware dit
het eenige, wij ons van een schriftelijk antwoord op het
verslag zouden hebben kunnen onthouden.
Maar er zijn bezwaren en bedenkingen gerezen omtrent
de financieele zijde der zaak, zelfs zeer breed uitgemeten
in eene afzonderlijke nota van de minderheid van rap
porteurs, die ons noodzaken tot een schriftelijk antwoord.
Temeer omdat volgens het rapport „van eene juiste be
rekening van inkomsten en uitgaven, waaruit blijkt, dat
het abattoir zich zelf kan bedruipen, eene voorwaarde,
door burgemeester en wethouders zelve gesteld, veel
zal afhangen" en „gerustheid daaromtrent eene voor
waarde iswaarvan de meeste leden in de sectiën ver
klaard hebben hunne stem afhankelijk te stellen" (zie
bladz. 6, le kolom van het rapport.)
De financieele zijde van het abattoir-vraagstuk dienen
we dus nader onder oogen te zien.
Eerstens dan wat betreft
de stichtingskosten.
Op bladz. 14, le kolom der memorie van toelichting
hebben wij opgave gedaan van de kosten van bouw en
inrichting van abattoirs in onderscheidene gemeenten. In
verband met het getal inwoners zijn wij voor Leeuwar
den toen gekomen op een cijfer van ƒ238,000.doch
dit is door ons nader gesteld op 260,000.
Rapporteurs deelen mede, dat op de wijze van bere
kening, voor zoover zij weten, geen aanmerking is ge
maakt. Toch gaan rapporteurs met het gebezigde ver-
houdingscijfer niet onvoorwaardelijk mede. Het komt
hun wenschelijker voor, om gemeenten van een zelfde getal
inwoners met gelijke maat te meten. En dan komt hun
een verhoudingscijfer als dat van Maastrichtoprichtings
kosten buiten het terrein, pl. in. ƒ280,000.bevolking
35,000 inwoners, verhouding 8, ook voor Leeuwarden
juister voor. En dan zouden naar dien maatstaf de op
richtingskosten van een abattoir hier ter stede, gerekend
op 34,000 inwoners, op 272,000.moeten worden ge
steld. Rapporteurs memoreeren echter, dat dit cijfer niet
veel van ƒ260,000.verschilt (zie bladz. 5, 2e kolom
van het rapport).
Wat deze bemerking betreft, verwijzen wij naar bladz.
9, 2e kolom van de memorie van toelichting.
Daar wordt er op gewezen, dat de stichtingskosten van
een abattoir, bij overigens gelijke inrichting, toch niet
overal gelijk zijn. „Zoo is" zoo leest men daar„o.a.
„te Maastricht eene belangrijke som voor het maken van
„fundeeringen moeten worden uitgegeven, terwijl aldaar
„niet, zooals elders, het koelhuis ouder één dak met de
„slachtliallen is gebracht, maar een afzonderlijk gebouw
„uitmaakt, evenals de darmwasscherij."
Volgens hetgeen wordt medegedeeld op bladz. 5 van
de brochure: Het openbaar slachthuis der gemeente Maastricht,
was gebleken, dat de vaste grond onder oen groot deel der
gebouwen op 8.60 M. onder het maaiveld lag, waardoor
de aannemers zeer opzagen tegen het maken der ont
worpen fundeeringspijlers op zulk eene groote diepte.
Toen is omgezien naar eene andere fundeeringswijze
en hiervoor een Fransch systeem toegepast, bestaande in
de mechanische samenpersing van den bodem en het
daarin al heiende maken van putten tot op de vaste
grondlaag.
Dit werk is door Fransche aannemers uitgevoerd en
heeft, volgens eene opgave Op bladz. 30 der brochure
voorkomende, met het maken van een keermuur langs het
sousterrein in gewapend beton, gekost ƒ22,969.26.
Wij gelooven niet, dat wij hier voor eene zoodanige
extra-fundeering zullen komen te staan. Ook zal het wel
niet noodig zijn om het terrein een ringmuur te maken,
zooals te Maastricht. En daarom komt het ons voor, dat op
goede gronden kan worden vastgehouden aan het door ons
voor bouw en inrichting geraamde cijfer van 260,000.
Dan belmoren tot de stichtingskosten die van het terrein.
Door ons is voorgesteld, aan te koopen een terrein,
waarvoor gevraagd wordt 40,000.
De minderheid van rapporteurs trekt bij de stichtings
kosten het volle bedrag. Dat zou echter onbillijk zijn.
Op bladz. 15, 2e kolom der memorie van toelichting wordt
gezegd,dat wij voor bouwterrein ten laste van het abattoir
zouden willen uittrekken 22,500.omdat slechts onge
veer de helft van het terrein voor het abattoir benoodigd
is en het overige gedeelte op daar aangewezen wijze
productief kan worden gemaakt, zóó dat de gemeente van
het meerdere bedrag ad 17,500.nog 3 a 4 pCt. rente
zou kunnen maken.
Voor waarde van den grond zou dus kunnen worden
gerekend 22,500.—
Maar nu zal, zooals aan het slot dezer memorie wordt
medegedeeld, het terrein vrij zeker voor 35,000.zijn
te verkrijgen.
Naar de aangegeven verhouding: ƒ17,500.22,500.
zal deze nu kunnen worden: ƒ15,300.ƒ19,700.
zoodat voor het terrein aan het abattoir in rekening kan
worden gebracht f 19,700.
Dan zou men ook in rekening kunnen brengen de kos
ten van overdracht.
De minderheid van rapporteurs schat die kosten op
3 9Ó, doch billijkheidshalve kan het abattoir hiervoor
slechts in evenredigheid worden gedebiteerd, dus voor
een bedrag van ƒ591.
Dok kan men het abattoir belasten met de voorloopige
kosten voor het maken van plans enz., die geraamd zijn
op ƒ3,000.
Het opmaken der plannen en begrootingen zal, zooals
ook elders is geschied, dienen te worden opgedragen aan
den directeur der gemeentewerken, en nu komt het ons
voor, dat het niet noodig is dadelijk een directeur voor
het abattoir te benoemen, maar dat daarmede in elk geval
zal kunnen worden gewachttotdat die plannen enz.
gereed zijn. Vóór de definitieve vaststelling kunnen die
dan aan zijn oordeel worden onderworpen.
Te Groningen zijn eerst een directeur en machinist
benoemd, toen de gebouwen gereed waren, doch vóór de
plaatsing der werktuigen. Hot zal daarom wel voldoende
zijn te rekenen op een salaris voor één jaar, zoodat daar
voor kan worden uitgetrokken ƒ2,000.
Dan wordt in de nota der minderheid van rappor
teurs uitgetrokken een bedrag van 24,850.voor scha
deloosstelling aan slagers, waarmede wij ons in 't geheel
niet kunnen vereenigen.
Met verwijzing naar hetgeen daaromtrent door ons is
aangevoerd op bladz. 7 en 8 der memorie van toelich
ting bNadeel voor de slagers), zijn wij van oordeel,
dat van benadeeling van recht, zooals de minderheid van
rapporteurs beweert, moeilijk sprake kan zijn.
Krachtens de Hinderwet is vergunning noodig voor
het oprichten van bij die wet bedoelde inrichtingen en
moet worden voldaan aan door het gemeentebestuur vast
te stellen voorwaarden, welk bestuur nieuwe voorwaarden
kan opleggen, indien de ondervinding de noodzakelijk-