2 Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. heid daarvan mocht aantoonen, welke laatste bepaling volgens art. 29 dier wet ook van toepassing is op in richtingen, waarvoor vóór de in werking treding der wet van 1875 krachtens koninklijke besluiten vergunning was verleend. Dat die vergunningen kunnen vervallen, volgt reeds uit art. 4 dier wet, bepalende, dat in het belang der openbare orde, veiligheid of gezondheid, eene bepaalde plaats of gedeelte der gemeente kan worden aangewezen voor het oprichten, hebben of gebruiken van eene der in art. 2 genoemde inrichtingen, met verbod om elders in de gemeente het bedrijf uit te oefenen, waartoe de oprichting of het gebruik van die inrichting vereischt wordt. Hieruit volgt dus, dat eene verleende vergunning niet geeft eene volstrekte zekerheid van bezit, dat zij niet schept een eigendoms- of vermogensrecht, dat onaantast baar zou zijn. De minderheid van rapporteurs wijst er dan ook zelve reeds op, dat de door haar gestelde regel niet is gevolgd in de bestaande Drankwet en evenmin in het hangende voorstel op dat onderwerp, maar volgens haar heeft de wetgevende macht, om die onrechtvaardigheid zooveel mogelijk te verzachten, tal van overgangsbepalingen ge maakt, waarbij zij de geleden schade over eene reeks van jaren, opvolgende eigenaren of na elkander levende ge slachten heeft verdeeld. Blijkens het sectie-verslag is reeds opgemerkt, dat men in alle gemeenten, waar een abattoir is opgericht, van oordeel schijnt geweest te zijn, dat het opheffen van particuliere slachtplaatsen geen aanspraak deed ontstaan op schadevergoeding aan de slagers, hetzij uit een oog punt van recht, hetzij uit een oogpunt van belang. Uit een practisch oogpunt beschouwd, schijnt de ge- heele kwestie van schadevergoeding van weinig belang te zijn. Wordt het bedrag der vergoeding bij de stichtings- kosten getrokken, zooals de minderheid van rapporteurs wil, dan zal rente en aflossing van dat bedrag hoofd zakelijk gevonden moeten worden uit de slacht- en keur- geldon, in 't algemeen uir de inkomsten van het abat toir, en dus zullen de slagers de uitgaven deswege, hoe miniem die ook behoeven te zijn, zelve moeten betalen. W ordt geen vergoeding verleend, dan zullen de slagers daar de maatregel allen treft ook dit nadeel, voor zoover het werkelijk mocht bestaan, trekken bij de on kosten van hun bedrijf en liet rechtstreeks verhalen op de consumenten. Op grond van het aangevoerde meenen wij dus, dat onder de stichtingskosten geen som begrepen behoeft te worden voor schadeloosstelling aan de slagers. Tn de nota der minderheid van rapporteurs (bladz. 8 Uitgifte der leeningwordt gezegd„In de berekening van burgemeester en wethouders (bladz. 1(1 van bijlage no. 16) wordt voor rente berekend 31/2 pCt. van 300,000.gespecificeerd als aankoop van grond f 40,000.en oprichtingskosten 260,000.- Hierbij is gerekend op eene uitgifte a pari." Die voorstelling is geheel onjuist. Op bladz. 15, 2e kolom der memorie van toelichting wordt het volgende gezegd: „Naar wij meenen op goede gronden, hebben wij de kosten van op- en inrichting van een abattoir te Leeuwarden geraamd op/260,000. en zouden wij voor bouwterrein willen uittrekken ƒ22,500.voor eene oppervlakte van 15,000 MA „Te zamen zou dit uitmaken eene som van ƒ282,500. Aannemende, dat het eerste jaar de aan de gemeente verschuldigde rente uit het kapitaal zou moeten worden vergoed en eene 3 (/2 leening tegen den koers van 98 °/c kan worden geplaatst, dan zou in eene ronde som eene leening van 300,000.ten behoeve van het abat toir moeten worden aangegaan." Voor de rente van het eerste jaar, aangenomen, dat volgens nadere specificatie in plaats van 300,000. ƒ303,000.moet worden geleend, moet dan worden uitgetrokken J 10,605. Wij komen dan voor stichtingskosten tot het volgende bedrag Kosten van gebouwen enz. 260,000.- Aankoop van grond19,700. Aandeel in de kosten van overdracht 591. Voorloopige kosten3,000.— Salaris van den directeur 2,000. Rente voor één jaar10,605. Totaal ƒ295,896.— Stelt men de leening op ƒ303,000.— te plaatsen tegen 971 a 98 dan zal die nagenoeg opbrengen ƒ296,000.— Exploitatiekosten. Blijkens hetgeen daaromtrent in het sectie-verslag (zie bladz. 2, 2e kolom) is vermeld, waren sommige leden van oordeel, dat de raming der exploitatiekosten te laag was. Ook werd beweerd, dat de verhouding van de jaarlijksche exploitatiekosten van de abattoirs in verschillende ge meenten tot de oprichtingskosten, buiten de waarde van het terrein, als bedragende ruim 6 tot 5, eene vicieuse berekening was. Ook zouden de uitkomsten te Utrecht en Maastricht niet zoo gunstig kunnen worden genoemd; in laatstge noemde gemeente toonde zelfs de exploitatierekening van het abattoir over het laatste jaar (lees het eerste jaar van exploitatie) een verlies aan van ƒ1,284. Ofschoon reeds in de sectiën en ook door de meerder heid van rapporteurs is te kennen gegeven, dat zij de gemaakte opmerkingen niet in alle opzichten deelden en er op werd gewezen, dat toch eigenlijk overal de uit gaven van het abattoir door de inkomsten worden gedekt, zoo achten wij het toch noodig, ook op de raming van de exploitatiekosten nader terug te komen, vooral ook omdat de minderheid van rapporteurs zelfs tot een jaarlijksch tekort komt van ƒ16,530.a ƒ21,700. I11 de eerste plaats eene enkele opmerking omtrent het geciteerde over Utrecht en Maastricht. Te Utrecht waren niet de exploitatiekosten te laag ge raamd, maar de opbrengst der keurloonen te hoog. De rekening van het abattoir te Maastricht sluit het eerste jaar van exploitatie met een tekort, doch de slacht- loonen zijn er laag en kunnen dit zijn, omdat er jaarlijks bijna 26,000 stuks vee worden geslacht. Daaronder zijn bijna 16,000 varkens, waarvoor het slacht- en keurloon slechts ƒ1.bedraagt. Eene zeer kleine verhooging der slacht- en keurloonen is voldoende om voor het vervolg een tekort te voorkomen. Zoo leert dan ook de ervaring, dat 11a opening van een abattoir binnen korten tijd de tarieven moeten worden gewijzigd, hetzij 0111 ze te verhoogen, hetzij 0111 sommige tarieven te verlagen, al naar dit noodig blijkt. Het schijnt daarom ook gewenscht, in de verordening te bepalen, dat de tarieven b.v. binnen drie jaren moeten worden herzien. En nu moet in 't algemeen worden opgemerkt, dat er hier slechts eene raming kan worden gemaakt, die men dient aan te nemen, wanneer kan worden aangetoond, dat die op goede gronden steunt, en wanneer men dan zegt, dat men die te laag acht of wel te rooskleurig, dan be hoort. men ook daarvoor deugdelijke gronden op te geven. Er is gezegd, dat men het door ons gebezigde ver- houdingscijfer vicieus achttewelnu, laat ons dan tot maatstaf nemen de exploitatiekosten van de abattoirs, waarmede het eventueel te stichten Leeuwarder abattoir vrij wel gelijkgesteld kan worden. En dan zou men in verhouding tot de bevolking Maastricht moeten nemen, doelt wij kunnen daarbij ook op de uitkomsten te Nij megen letten. Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. 3 In 1902 nu waren, buiten rente en afschrijving, de exploitatiekosten te Maastricht 17,065.08 en te Nijmegen buiten rente en aflossing 22,684.885 Totaal 39,749.96| Gemiddeld alzoo 19,874.98. Onder deze kosten zijn begrepen voor salarissen en werkloonen te Maastricht 8,990.57| en te Nijmegen j 11,366.90. Na aftrek dezer loonen hebben de overige exploitatie kosten te Maastricht bedragen /8,ü74.5ü£. Wanneer men naar bovenstaande gegevens nu de jaar lijksche exploitatiekosten van eon abattoir te Leeuwarden stelt op 19,000.te weten: voor salarissen en werk loonen op 10,000.— en voor overige kosten op 9,000. dan mag men, dunkt ons, aannemen, dat die raming niet te laag is. Bij deze 19,000.zal dan nog getrokken moeten worden de rente van een kapitaal van 303,000.die het eerste jaar van exploitatie zal bedragen ƒ10,605. E11 eindelijk zal onder de uitgaven nog moeten worden begrepen een bedrag voor aflossing of afschrijving. Hier ontmoeten we weer in 't bijzonder de minderheid van rapporteurs, die blijkens de nota beide wil. De meerderheid van rapporteurs verklaart uitdrukkelijk met dezen eisch niet te kunnen instemmen en wij sluiten ons daarbij geheel aan. Wij geven toe, dat in elke zaak afschrijving wegens waardevermindering van gebouwen en werktuigen moet worden toegepast, maar hij, die schuld aflost van voor zijne zaak opgenomen kapitaal, doet dit reeds feitelijk. Als hij het laatste doet, maar het eerste nalaat, drijft hij zijne zaak nog niet als een aanstaand bankroetier. Men kan zich voorstellen, dat een fabrikant zijne zaak drijft met eigen kapitaal. Schrijft hij niet jaarlijks af voor waardevermindering en stort hij dit niet in een vernieuwingsfonds, dan verarmt hij, want als hij aan 't vernieuwen moet, zal hij daarvoor kapitaal moeten opnemen. Maar een fabrikant, die zijne zaak opricht en drijft met geleend geld, blijft financieel even sterk, als hij het bedrag eener voldoende afschrijving bestemt voor aflossing van schuld. Want wanneer hij vernieuwingen moet aan brengen, zal hij een nieuw kapitaal kunnen opnemen, gelijk aan het bedrag der aflossingen. Kan hij boven aflossing van kapitaal ook afschrijvingen doen wegens waardever mindering en dit storten in een vernieuwingsfonds, dan is hij op weg een financieel welgesteld man te worden. En nu zal het wel niet noodig zijn van het abattoir een financieel welgestelde inrichting te maken. Voor eerst is een abattoir geen persoon, die voor eigen rekening zaken drijft, en ten tweede zouden de inkomsten noode- loos te hoog moeten worden opgedreven.. Een abattoir is eene gemeentelijke inrichting: de ge meente verstrekt het benoodigde oprichtingskapitaal. Niet het abattoir, maar de gemeente is verantwoordelijk voor aflossing en rentebetaling. Zij kan de aflossing regelen naar omstandigheden, in verband met den algeineenen financieelen toestand der gemeente. Zoo wordt het abattoir de schuldenaar der gemeente, maar behalve dat het jaarlijks de rente van het voorge schoten kapitaal aan de gemeente behoort uit te keeren, dient er ook eene jaarlijksche aflossing van schuld plaats te hebben. Geschiedde dit niet, dan zou de gemeente het abattoir feitelijk subsidieeren, terwijl bij noodzakelijke ver nieuwing of uitbreiding zij ook nog nieuw kapitaal moet verstrekken. De toestand zal dus deze zijn het abattoir wordt ge debiteerd voor het oprichtingskapitaal en voor kapitalen, die later zullen blijken noodig te zijn. Het betaalt hier van jaarlijks de rente, plus eene som voor aflossing, of op de exploitatierekening wordt een bedrag voor afschrijving op de gebouwen enz. in uitgaaf gebracht. Die rente en aflossing afschrijving wordt in de gemeentekas gestort. Met de aflossing afschrijving vermindert de schuld van het abattoir en in evenredigheid de te betalen rente. Voorgaande beschouwingen meenen wij, dat geheel in overeenstemming zijn met de desbetreffende bepalingen, voorkomende in het onlangs bij de Tweede Kamer inge diende wetsvoorstel tot wijziging der Gemeentewet. Volgens dat ontwerp zal o.a. in de Gemeentewet een nieuwe titel worden ingelascht, handelende over de ge- j meente-bedrijven. Daarmede worden gelijkgesteld ge- I meente-instellingen of -inrichtingen of takken van gemeen te- I dienst, waarvan de geldmiddelen, krachtens een besluit 1 van den Raad, afgescheiden van de overige geldmiddelen der gemeente, worden beheerd (art. 231A). Hieronder valt een gemeentelijk abattoir. En nu be paalt art. 231B o.a., dat de Raad ook vaststelt het bedragdat wegens waardevermindering jaarlijks ten minste moet worden afgeschreven op gebouwen, werk tuigen en verderen inventaris. De verordeningen, die de raad volgens het wetsont werp voor elk gemeentebedrijf moet vaststellen moeten door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd, en nu lezen wij in de memorie van toelichting hieromtrent het volgende „Waar de Grondwet den Raad bij de beschikking over gemeente-eigendommen en gemeente-gelden aan het toezicht van Gedeputeerde Staten onderwerpt, ligt het in den aard der zaak, dat ook bij de voor de gemeentelyke financiën zoo gewichtige exploitatie van bedrijven dit toe zicht niet kan ontbreken. Om dit toezicht evenwel met vrucht te kunnen uitoefenen en te kunnen waken, dat het vermogen der gemeente in het bedrijf niet te loor gaat, is liet in de eerste plaats noodig, dat Gedeputeerde Staten niet alleen incidenteel, bij de goedkeuring van eene leening, van aankoop of verkoop van onroerend goed of dergelijke beschikkingen, daarin worden gemoeid, maar dat de geheele grondregeling van het bedrijf, de veror dening op het bedrijf, aan hun goedkeuring worde on derworpen." „Bij die verordening dient eene zekere minimum-af schrijving wegens waardevermindering van gebouwen enz. te worden vastgestelddie als vaste post op de winst- en verliesrekening moet voorkomenook dan wanneer die rekening tengevolge daarvan met verlies zou sluiten. De gemeente immers, die als regel het voor het bedrijf benoodigde kapitaal van anderen leent, moet dit geregeld aflossen, ook dan wanneer de resul taten vaa het bedrijf ongunstig zijn, en het nalaten van afschrijvingen, om schijnbaar winst te kunnen consta- teeren, zou alleen strekken 0111 den waren toestand te bemantelen." „liet bedrag der afschrijvingen moot dan ook als regel eigenaardig voor aflossing worden bestemd het mag in geen geval voor gewone bestuursuitgaven worden ge bezigd, zoolang niet het geheele aanlegkapitaal aan de gemeente is teruggegeven, maar moet dienen tot kapi taalvorming, hetzij door aflossing van schulden, hetzij door uitbreiding van het bedrijf, of voor andere uitga ven, waarvoor anders eene nieuwe leening zou moeten worden aangegaan." „Met opzet is hier eene algemeene uitdrukking gebe zigd het verband toch tusschen de afschrijving voor eenig bedrijf en de aflossing van de door dat bedrijf aangegane leening is niet zoo nauw, dat zij elkander steeds zouden moeten dekken. Het bedrag der mini mum-afschrijving moet afhangen van het vermoedelijk tijdsverloop, waarin de werktuigen enz. waardeloos wor den of vernieuwing moeten ondergaan dat der aflossing wordt bij het aangaan der leening of bij latere conver sie geregeld in verband met de vorige door de ge meente aangegane verplichtingen. Deze moet vrij blijven om of eene leening wegens eerlang te wachten uit gaven sneller af te lossen, öf de aflossing over meerdere jaren te verdeelen, of eenige jaren te verschuiven, wanneer vroegere verbintenissen haar tijdelijk zwaar drukken." De minderheid van rapporteurs nu rekent eene af schrijving van 2 °/o over het geheele oprichtingskapi taal, dat wij nader zouden willen stellen op 303,090. zijnde alzoo 6,060.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 141