Memorie van Toelichting. 2 Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. De namen der gaarders of pachters worden door bur gemeester en wethouders bekend gemaakt. Art. 2. De verschuldigde bruggelden moeten door de belasting schuldigen op de eerste mondelinge aanvrage van den gaarder of pachter aan dezen worden voldaan. Art. 3. Indien een belastingschuldige hierin nalatig is, geeft de gaarder of pachter daarvan terstond kennis aan den ambtenaar, bedoeld in art. 261 der gemeentewet, die des wege overeenkomstig art. 275 dier wet proces-verbaal opmaakt en dat aan den gemeente-ontvanger ter hand stelt, ten einde de invordering te doen plaats hebben over eenkomstig de artikelen 258 tot en met 261 der ge meentewet. Art. 4. Deze verordening treedt in werking met den 12en Mei 1903. Het raadsbesluit tot heffing van bruggeld wegens het afdraaien van de in bijgaand ontwerp genoemde brug gen, oorspronkelijk op 25 Januari 1898 vastgesteld om den 12en Mei d. a. v. in werking te treden, heeft de koninklijke goedkeuring verkregen tot den 12en Mei 1903. Tot gelijken datum zijn goedgekeurd de wijzigingen, in het oorspronkelijke heffingsbesluit gebracht bij raadsbesluiten van 28 Mei 1901, toen voor het afdraaien van de nieuwgebouwde Harlingervaartsbrug een lager tarief is vastgesteld en van 11 Februari 1902, toen voor alle bruggen een verhoogd tarief wegens het afdraaien gedurende den nacht werd ingevoerd. De bestendiging der heffing op den laatstelijk gevolgden voet komt in het belang der gemeente noodzakelijk voor, terwijl wijziging in het bedrag der heffing niet gewenscht wordt geacht. Bijgaande ontwerp-heffingsverordening is dan ook uitgenomen artikel 5 gelijkluidend aan de vigeerende. Dit is ook het geval met de ontwerp-verordening op de invordcning. Het krachtens het ontwerp te heffen bruggeld is, met het oog op artikel 254 der gemeentewet, laag genoeg. De opbrengst is, sedert 12 Mei 1898, de navolgende geweest: Wirdumerp.-br. Pr.-H.-br. Harlingerv.-br. Vrouwenp.-br. Noorderbr. Verversbr. 12 Mei 1898—1 Jan. 1899 929.40 1325.20 1485.30 407.40 576.— 120.30 1 Jan. 1899—1 Jan. 1900 1335.80 1837.70 2367.90 826.35 1181.40 87.75 1 Jan. 1900—1 Jan. 1901 1644.60 2094.20 2938.05 765.75' 1097.40 238.85 1 Jan. 1901 1 Juli 1901 I on„„ 2066.55 253.95 J oa-q- 1 Juli 1901-1 Jan. 1902 J 164L~ 20G8-~ 1515.70 500-55 416.55 J 23°-8° 1 Jan. 1902—1 Jan. 1903 1417.— 1842.— 2725.40 566.80 788.40 200.25 Totaal f 6967781) 9167.10 13098.90 3066.85 4313.70 883.— De ^oorderbrng wegens her- irm-m. 1 stelling tien weken gesloten. Of gemiddeld per jaar f 8107.50. Onder de cijfers over het jaar 1902 zijn voor het sedert 1 Augustus 1902 geheven nachttarief slechts de volgende bedragen begrepen: Wirdumerpoortsbrug f 1.20 Prins Iiendriksbrug 3.60 Harlingervaartsbrug 23.20 Vrouwenpoortsbrug 6.80 Noorderbrug 7.20 Verversbr ug 2. Uit deze cijfers blijkt, dat het verhoogde tarief voor het afdraaien gedurende den nacht beantwoordt aan het doel, waarmede het is ingevoerd, terwijl kan worden verzekerd,dat die invoering tot dusverre tot geenerlei bezwaren heeft aanleiding gegeven en daarover geen klachten bij burgemeester en wethouders zijn ingekomen. De opbrengst der heffing bedraagt, blijkens vorenstaande specificatie over de daarbij aangeduide jaren, gemid deld per jaar f 8107.50. Naar aanleiding van het verlaagd tarief, dat met 1 Juli 1901 voor de Harlingervaartsbrug werd ingevoerd, is de opbrengst over 1902 f 567.65 minder dan het vorenstaand gemiddeld bedrag, zoodat in het vervolg zeer zeker niet op eene hoogere opbrengst zal kunnen worden gerekend dan van ongeveer f 7500. Hier gaat af, wegens kosten van invordering over 1899 tot en met 1902 gemiddeld, per jaar f 2988.19, welk bedrag moet worden verhoogd met de jaarwedde van den op Januari 1903 in functie getreden tweeden brugwach ter bij de Harlingervaartsbrug ad f 494.alzoo te zamen eene uitgaaf van f 3482.19. De zuivere opbrengst zal derhalve vermoedelijk eene ronde som van f 4000.niet veel te boven gaan. Tegenover deze inkomsten staan de volgende uitgaven, als: a. Onderhoud van de bruggen en van de daarbij gebouwde wachterswoningen, bedragende over de laatste 5 jaren, gemiddeld per jaar ruim2400. b. Rente van het kapitaal, benoodigd geweest voor bet maken van de bedoelde bruggen en voor de daarbij behoorende werken, als: de Noorderbrug en de Harlingervaartsbrug in 1859 aanbesteed voorf 12379. Prins Hendriksbrug 1868 7472. Verversbrug 1869 2990. Vrouwenpoortsbrug 1870 5470. "Wirdumerpoortsbrug „1872 13300. wachterswoningen 186062 11000. Vernieuwing van de Prins Hendriksbrug 1896 uitgevoerd 20000. Hierbij de kosten van het maken van de pijlers en der walhoofden van de vijf brug gen met twee doorvaartopeningen, te zamenpl.m. 45500. Transporteere f 118111.f 2400. Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. Transport f 118111.— f 2400.— Het bouwen van de wachterswoningen bij de Prins Ilcndriksbr. en de Wirdumerp.-br. pl.m. 9000.— Het bouwen van eene wachterswoning bij de Harlingervaartsbrug in 1902 4500. Samen f 131611. berekend naar drie pCtf 3948.33 Maakt te zamenf 6348.33 Bovendien heeft de gemeente, zooals in de memorie van toelichting bij het in 1898 vastgestelde heffingsbe sluit is medegedeeld, ook in andere opzichten aanzienlijke sommen in het belang van de scheepvaart besteed. Het blijkt alzoo, dat al de uitgaven niet uit de opbrengst der geheven bruggelden bestreden kunnen worden. Men acht het evenwel niet wenschelijk om het in 1901 ten aanzien van de Harlingervaartsbrug vastgestelde ver laagde tarief thans weder tot het vroegere bedrag op te voeren, omdat dit niet met de billijkheid zou zijn over men te brengen en evenmin om de heffing aan de overige bruggen te verhoogen, omdat de hiervoren gespecificeer de uitgaven, ofschoon in de eerste plaats ten behoeve van de scheepvaart aangewend, kunnen worden beschouwd <ook uit anderen hoofde aan de gemeente te zijn ten goede gekomen. Stoomdrukkerij van C. Jongbloed Az., Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 29