Bijlaye No. 5. Wflff Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. 1 Aan den Raad. Mijne Heeren In uwe vergadering van 25 Februari 1902 werd, naar aanleiding van onze voorstellen, opgenomen in bijlage no. 22 van 1901, o.m. besloten I. Aan de regeering vrijstelling te vragen van de ver plichting tot het houden van eene burgerdagschool, met een nader te bepalen datum in 1903. II. Bij inwilliging van dat verzoek, de burgerdagschool met genoemd tijdstip op te heffen. III. a. Op te richten 1°. eene dagschool voor herhalings- en voortgezet on derwijs met driejarigen cursus, bestemd voor jongens en meisjes, aansluitende aan het zesde leerjaar der tegen woordige openbare lagere scholen der 2e en 3e klasse 2°. een avondcursus voor onderwijs ten dienste van handel en administratie voor jongens en meisjes, aan sluitende aan de sub 1° bedoelde dagschool b. de burgeravondschool voorloopig op den bestaanden voet te behouden. Ter uitvoering van punt I van dit besluit is op den 4en Maart 1902, onder overlegging van alle tot de zaak betrekkelijke stukken, een adres aan Hare Majesteit de Koningin gericht. Op dit adres is, onder dagteekening van 23 Juli d.a.v. no. 4519, afdeeling O, het hierbijgaande schrijven van den minister van binnenlandsche zaken ontvangen. (Bijl. I.) Uit dit schrijven blijkt, dat aan de inwilliging van het adres de voorwaarde wordt gesteld, dat gelijktijdig met de oprichting der in punt III van uw besluit bedoelde nieuwe inrichting van onderwijs, ook de burgeravondschool worde gereorganiseerd, omdat bij behoud dier school voor loopig op den bestaanden voet in de behoefte der gemeente aan technisch onderwijs niet op voldoende wijze zal wor den voorzien. De minister acht daartoe een vierjarigen cursus aan de burgeravondschool gewenscht en herziening van het leer plan noodig en stelt zijne beslissing omtrent het adres afhankelijk van de vraag, of wij bereid zijn zoodanige reorganisatie in de plannen op te nemen. Het antwoord van den minister stelde ons teleurwij hadden ons gevleid, dat de vervanging van de verouderde burgerdagschool, welker opheffing algemeen was bepleit, door de „nieuwe school", tot wier stichting na zóó ampele voorbereiding was besloten, ook door Zijne Excellentie met ingenomenheid zou zijn begroet en dat derhalve zijnerzijds geene voorwaarden zouden zijn gesteld aan de totstand koming eener lang verbeide en algemeen erkende ver betering. Bovendien lag het, blijkens de stukken, aller minst in de bedoeling om de burgeravondschool in haar tegenwoordigen staat te bestendigen de woorden „voor loopig op den bestaanden voet", die niet voorkwamen in punt 1116 van onze conclusiën (bijlage no. 22 van 1901) zijn op voorstel der commissie van rapporteurs (bijlage no. 23 ibd., blz. 7) juist daarin opgenomen, om dit duide lijk te doen uitkomen. Men wilde alleen met de reorgani satie der burgeravondschool die zou aansluiten aan het tweede leerjaar van de nieuw op te richten dagschool wachten, totdat met deze eenige ervaring zou zijn op gedaan, ten einde daarmede bij die reorganisatie zijn voordeel te doen. Nu evenwel de minister de reorganisatie van de bur geravondschool, gelijktijdig met de oprichting der «nieuwe school" als voorwaarde voor de vereischte medewerking zijnerzijds stelde, hebben wij ons gewend tot den inspec teur van het middelbaar onderwijs, speciaal belast met het toezicht op de burgerscholen op wiens advies, naar wij meenden te weten, het ontvangen schrijven steunde met verzoek ons eenigszins omstandig te willen inlichten, op welken voet de gewenschte reorgani satie van de burgeravondschool zou moeten worden ont worpen, om de gemeente Leeuwarden voor eene gunstige beschikking op het adres van 4 Maart te doen in aan merking komen. De inspecteur voldeed aan dit verzoek bij missive dd. 9 Augustus 1902, no. 966 (bijlage II), die hij nader in onze vergadering van 3 September d. a. v. mondeling kwam toelichten. Uit-dit schrijven en vooral uit het daarop gevolgde onderhoud bleek ons, dat de inspecteur met alle waardeering overigens voor de nieuwe onderwijsplannen tegen het behoud van de burgeravondschool voorlooj pig op den bestaanden voet in hoofdzaak tweeërlei be zwaar had één van wettelijken aard, hierin gelegen, dat, naar zijn oordeel, de wet houdende regeling van het middel baar onderwijs onmiddellijke aansluiting wil van het on derwijs op de burgeravondscholen aan het gewoon lager onderwijs, welke aansluiting alhier ten onrechte nooit heeft' bestaan en ook voor de toekomst niet in de bedoe ling ligt, daar de burgeravondschool, al dan niet gereor ganiseerd, zal aansluiten aan het tweede leerjaar dei- nieuwe school voor voortgezet onderwijs een practisch bezwaar, hierin bestaande, dat de kinderen, bestemd voor eenig ambacht, die op circa twaalfjarigen leeftijd het zesde leerjaar der gewone school hebben doorloopen en die aanstonds iets voor het gezin moeten verdienen, of wier ouders hen om wat reden dan ook niet langer eene dagschool kunnen of willen laten bezoeken, twee jaar lang van het voor hen vereischte 'onderwijs zullen zijn verstoken, indien de burgeravond school er als tot dusverre op blijft ingericht, om hen eerst op veertienjarigen leeftijd op te nemen. De inspecteur wenscht daarom, en de minister heeft dien wensch overgenomen, de burgeravondschool te zien gereorganiseerd in dier voege, dat zij aansluite aan de gewone lagere school en worde ingericht overeenkomstig de bij zijn brief van 9 Augustus gegeven beschrijving met een vierjarigen cursus, vervolgklassen en een zoo danig leerplan, dat aanstaande ambachtslieden aldaar het onderricht kunnen genieten, dat zij behoeven voor hun vak. Hij wil dus blijkbaar de beroepskeus op het twaalfde jaar én, aanstonds na de lagere school, eene schifting tusschen hen, die niet en hen, die wel voor het ambacht worden opgeleid. De laatsten kunnen, desverlangd op de nieuwe school nog een paar jaar voortgezet onderwijs genieten en later in een hooger leerjaar op de burger avondschool komen, maar voor aanstaande ambachtslieden, wier ouders hunne kinderen niet meer naar eene dag school kunnen of willen zenden, moet z. i. de burger avondschool, terstond na het verlaten der gewone school, openstaan. Onzerzijds wezen wij er den inspecteur op, dat zijn wettelijk bezwaar in de woorden der middelbaar onder wijswet geen steun vindt en dat het toch ondenkbaar was dat alhier, zonder dat daartegen ooit bezwaar was ge maakt, gedurende ruim 35 jaar een onwettige toestand zou hebben geheerscht, terwijl wij tegen zijn practisch bezwaar aanvoerden, dat dit den grondslag aantastte, waarop de geheele onderwijs-reorganisatie van 25 Februari 1902 steunde, namelijk dezen, dat ieder kind, hetzij aan staande ambachtsman of niet, althans tot zijn veertiende jaar behoefte heeft aan algemeen ontwikkelend onderwijs en eerst daarna met vrucht het onderricht kan genieten, dat meer speciaal is ingericht voor het beroep, dat hem wacht. Maar de inspecteur meende zijn beide bezwaren te moeten volhouden, het eerste op grond van den geest en de geschiedenis der wet, het tweede, omdat hoezeer ook hij de wenschelijkheid van voortgezet onderwijs voor ieder kind beaamde in dit opzicht geenerlei dwang kon worden opgelegd en derhalve voor den breeden kring van kinderen, die z. i. zouden blijken van dat onderwijs verstoken te blijven, moest worden gezorgd, wat bij on gewijzigde handhaving van het raadsbesluit van 25 Februari niet geschieden zou. Gewezen op de omstandigheid, dat de wettelijke bepalingen niet meer dan een tweejarigen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 31