Bijlage No. 11.
Bijlage tot liet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
Trouwens, al waren die bezwaren van meer beteekenis,
dan nog zou het niet aangaan van het leggen van den
dam af te zien, waar het Koninklijk Besluit dd. 19
December 1902, no. 13 zeer bepaaldelijk van de veron
derstelling uitgaat, dat die dam zal tot stand komen en
mede op dien grond de voorwaarde tot loozing van liet
afvalwater zij bet dan op een afstand van 1500 in
plaats van 2000 Meter buiten het fabrieksterrein
beeft gehandhaafd.
Bleef de dam achterwege, dan zou liet door de ko
ninklijke beslissing met veel moeite verkregen resultaat
zijne beteekenis grootendeels verliezen en liet is dan ook
niet aan te nemen, dat Gedeputeerde Staten in dit
opzicht aan de zijde van bet gemeentebestuur van Leeu-
warderadeel zullen staan.
Het komt ons voor, dat thans het ougenblik is ge
komen, om in beginsel te besluiten tot liet leggen van
den dam ter plaatse van de uitmonding der door de
Stoomcartonfabriek aan te brengen afvoerbuis. Met de
formaliteiten, die aan de uitvoering van dit besluit
moeten voorafgaan en met de onderhandelingen tot aan
koop van ter weerszijden van den dam gelegen strookjes
grond kan ons college zich inmiddels belasten de dam
zal dan, naar wij vertrouwen, kunnen gereed komen op
het voor de voltooiing van de afvoerbuis bepaalde
tijdstip.
Op grond van al liet vorenstaande hebben wij de eer
IJ voor te stellen te besluiten
I. a. De op de door de Naainlooze Vennootschap
„de Leeuwarder Stoomcartonfabriek" overgelegde tee-
kening, gemerkt A, met roode arceering aangeduide
oppervlakte water, deel uitmakende van het openbaar
vaarwater „de Botmarge" te onttrekken aan den publie-
ken dienst
b. die oppervlakte van ongeveer 70 Mb, de juiste
grootte door een landmeter van het kadaster op te
meten, aan genoemde vennootschap in eigendom over
te dragen tegen een koopprijs van ƒ0.30 per MA, onder
voorwaarde, dat zij worde gebezigd ter nakoming van
de bij voorwaarde sub 7° der voor het hebben en ex-
ploiteeren van een stoomstroocartonfabriek verleende
vergunning en dat daarlangs een walmuur of walbe-
schoeiing worde gemaakt en onderhouden ten genoegen van
Burgemeester en Wethouders.
II. Aan de Naamlooze Vennootschap voornoemd te
berichten, dat hoewel, voor zooveel de belangen dezer
gemeente betreft, geen bezwaar bestaat tegen bet leggen
van de bij voorwaarde 13" dier vergunning voorgeschre
ven afvoerbuis overeenkomstig de gegeven beschrijving
en de overgelegde teekeningen, gemerkt B en C, mits
de samenstelling en plaatsing der daarvoor benoodigde
stellingen geschieden in overleg met en onder goed
keuring van Burgemeester en Wethouders en voldoen
aan door dat college te stellen voorwaarden de aan
gehaalde voorwaarde bij Koninklijk Besluit is gesteld en
dus de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,
die met de uitvoering van dat Koninklijk Besluit is
belast, zal hebben te beslissen, of, met liet oog op an
dere hier in aanmerking komende belangen, het leggen
van de afvoerbuis op de door haar gevraagde wijze zal
kunnen geschieden en met die voorwaarde in overeen
stemming is;
III. a. In beginsel te besluiten tot bet leggen van
een dam in de Botmarge, ter plaatse van de uitmon
ding der afvoerbuis, bedoeld in voorwaarde 13° der bij
Koninklijk Besluit van 19 December 1902, no. 13,
gewijzigde beschikking van Burgemeester en Wethouders
dd. 1 Juli 1899, no. 1
h. aan Burgemeester en Wethouders op te dragende
noodige maatregelen te nemen en voorstellen in te die
nen, die aan de uitvoering van het sub a genomen
besluit zullen blijken te moeten voorafgaan.
Leeuwarden, 2G Mei 1903.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, Burgemeester.
B. A. BERQSMA, Secretaris.
Stoomdrukkerij van C. Jongbloed Az., Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
1
Aan den Gemeenteraad.
Mijne Heeren
De verordening tot heffing van een recht voor het
gebruik van de gemeentelijke benzine-bewaarplaats
vastgesteld bjj uw besluit van 23 Januari 1900, is tot
1 April 1903 goedgekeurd.
Die verordening zal dus, ten einde de daarbij bedoelde
rechten bij voortduring te kunnen heffen, opnieuw vast
gesteld en ter goedkeuring ingezonden moeten worden.
Naar aanleiding daarvan hebben wij de eer het
hierna volgend heffingsbesluit met daarbij behoorende
verordening op de invordering, voorzien van eene memo
rie van toelichting, U opnieuw ter vaststelling aan te
bieden.
Leeuwarden, 26 Mei 1903.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, Burgemeester.
B. A. BERGSMA, Secretaris.
Do raad der gemeente Leeuwarden,
Overwegende, dat de verordening tot het heffen van
een recht voor het gebruik maken van de gemeentelijke
benzine-bewaarplaats, vastgesteld bij* besluit van 23 Janu
ari 1900 slechts tot 1 April 1903 is goedgekeurd en het
wenschelijk is met de bedoelde heffing voort te gaan;
Gezien de artt. 238, 240 en 254 der Gemeentewet
Besluit
Vast te stellen de volgende
VERORDENING tot het heffen van een recht
voor het gebruik maken der benzine
bewaarplaats.
Art. 1.
Ten behoeve der gemeente wordt een recht geheven
voor het gebruik van de door haar opgerichte bewaar
plaats van benzine.
Art. 2.
Het recht is tweeledig, te weten
lo. een vast recht naar ƒ10.in het jaar voor
iedere Afdeeling
2o. een recht van één cent per liter van de hoeveel
heid bij eiken opslag, doch niet minder dan tien cent.
Art. 3.
Op schriftelijke aanvraag van belanghebbenden kunnen
burgemeester en wethouders een of meer afdeelingen
der bewaarplaats voor een bepaalden tijd ten gebruike
afstaan.
Het vast recht is verschuldigd van den dag af, waarop
de ingebruikneming is toegestaan en moet binnen acht
dagen daarna, over liet geheele tijdvak, waarvoor het
gebruik is toegestaan, ten kantore van den gemeente
ontvanger worden betaald.
Bij gebreke hiervan is de vergunning tot ingebruik
neming vervallen.
Art. 4.
In iedere in gebruik gegeven Afdeeling moet steeds
ten minste 50 liter benzine aanwezig zijn. Is de hoe
veelheid beneden dit cijfer gedaald en wordt zij, na
schriftelijke aanzegging van burgemeester en wethouders,
niet binnen vier weken tot gemelde hoeveelheid aange
vuld, dan zijn deze bevoegd de vergunning tot ingebruik
neming in te trekken.
Art. 5.
Bij intrekking der vergunning om de in het vorig artikel
vermelde reden en ook wanneer het gebruik van eenige
Afdeeling uit andere oorzaken mocht vervallen of op
houden, geschiedt geene teruggave van betaald recht en
hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid de
Afdeeling dadelijk aan een ander ten gebruike af te staan.
Indien echter door eenig onheil of door opheffing van
de bewaarplaats de belanghebbende van het verder genot
van gebruik wordt verstoken, wordt aan hem teruggave
van betaald recht verleend, in evenredigheid van den nog
restenden tijd van ingebruikgeving, doch zonder op eenige
verdere vergoeding of schadeloosstelling aanspraak te
kunnen maken.
Art. 6.
Aróór eiken opslag van benzine moet het daarvoor
volgens art. 2 sub 2° verschuldigde ten kantore van den
gemeente-ontvanger worden betaald.
Alleen op vertoon der kwitantie van betaald recht aan
den daartoe door burgemeester en wethouders aangewe
zen persoon wordt de opslag toegelaten.
De kwitantie wordt dadelijk na den opslag door be
doelden persoon van eene blauwe of roode potloodstreep
voorzien.
Indien blijkt, dat de hoeveelheid grooter is dan in de
kwitantie is vermeld, hebben burgemeester en wethouders
het recht, de vergunning onmiddellijk in te trekken. In
dat geval is mede van toepassing het bepaalde in de
eerste alinea van art. 5.
Art. 7.
De gemeente is in geen geval aansprakelijk voor ge
mis, vermindering of schade, door welke oorzaak ook,
van of aan de in de bewaarplaats opgeslagen benzine.
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking met den 1 Juli
1903.
VERORDENING op de invordering van het recht
voor het gebruik maken van de benzine
bewaarplaats.
Art. 1.
Yan elk door burgemeester en wethouders volgens art.
3, le alinea van de verordening op de heffing genomen
besluit geven zij terstond kennis aan den gemeente
ontvanger.
Bij ontvangst 'van bet recht doet deze daarvan dade
lijk mededeeling aan gemeld college.
Is het recht niet binnen den in art. 3, 2e alinea van
het heffingsbesluit bepaalden termijn betaald, dan wordt
dit mede door den gemeente-ontvanger ter kennis van
burgemeester en wethouders gebracht.
Na verloop van bedoelden termijn mag de gemeente
ontvanger het recht, zonder nader besluit van burge
meester en wethouders, niet in ontvangst nemen.