1 Bijlage No13. Aan den Raad. Mijne lieer en, Wij hebben de eer hiernevens bij Uwe vergadering over te brengen een door de Commissie voor het ont werpen van strafverordeningen aan haar gericht voorstel tot intrekking en vaststelling van verordeningen, in ver band met de „Woningwet". Door onze tusschenkomst is daarover het advies ge vraagd van de Gezondheidscommissie voor de gemeente Leeuwarden, dat hiernevens wordt overgelegd en waar van, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 6, 2e lid der „Gezondheidswet", in hoofde van het ontwerp is melding gemaakt. Leeuwarden 9 Juni 1903. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden A. RÖELL, Burgemeester. 1'. A. BERGSMA, Secretaris. Aan den Raad. Mijne IIeer en, Als gevolg van het in werking treden der „Woningwet" op 1 Augustus 1902, is eene algelieele herziening en aanvulling in voorbereiding van de bestaande, in onder scheiden verordeningen verspreide, voorschriften omtrent de onderwerpen, waarin krachtens genoemde wet door den Gemeenteraad moet worden voorzien. Het voornemen bestaat, om alle ingevolge die wet vereischte, zoomede de overigens in het belang dei- volkshuisvesting in deze gemeente noodig geachte bepa lingen, tot liet vaststellen waarvan de Raad bij artikel 45 der wet uitdrukkelijk bevoegd is verklaard, in eene nieuwe „bouwverordening" samen te vatten. Deze verordening moet, met het oog op het bepaalde bij artikel 8, le lid der wet, vóór den len Augustus 1904 zijn tot stand gekomen. Hoezeer wij vertrouwen, dat deze uiterste termijn niet zal behoeven te worden afgewacht, eischt het ontwerpen van zoodanige verordening veel zorg en studie, zoodat daarmede nog wel eenige tijd zal gemoeid 'zijn. Intusschen zijn er twee punten, die, naar het ons voorkomt, reeds nu voorziening vorderen. Ten eerste is artikel 3 der verordening (Gemeente blad no. 6 van 1888), bepalende, dat kan worden vol staan met eene schriftelijke kennisgeving aan burgemeester en wethouders van het voornemen tot het stichten of inrichten van nieuwe of tot het verbouwen van bestaande woningen, in strijd met artikel 5 der „Woningwet", waarin het beginsel is nedergelegd, dat hiervoor eene schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders wordt vereischt, behoudens beroep op den Raad, als dat college de vergunning weigert of daaraan voorwaarden verbindt. In de tweede plaats zijn de artikelen 1424 dei- genoemde verordening, waarin bepalingen zijn opgenomen omtrent het verbeteren en onbewoonbaar verklaren van woningen, niet in overeenstemming met de paragraplien 3 en 4 (artt. 1125) der wet, die dat onderwerp in zijn vollen omvang regelen. De aangehaalde verordeningsartikelen zouden zeker, op grond van artikel 151 der gemeentewet, van rechts wege hebben opgehouden te gelden, indien niet artikel 51 der „Woningwet" bepaalde, dat de plaatselijke ver ordeningen, regelende het onderwerp, waarin deze wet voorziet, vervallen drie jaren na hei tijdstip, waarop zij in werking treedt, indien zij binnen dien termijn niet zijn herzien. Dit artikel nu geeft aanleiding tot twijfel over de vraag, of, zoolang die herziening niet is tot stand geko men, op beide bovengenoemde onderwerpen de bepalingen der verordening, dan wel die der wet van toepassing moeten worden geacht (vgl. Gemeentestem no. 2669 en 2685). Wij achten het van belang, dat voor dien twijfel in deze gemeente geen grond blijve bestaan en in elk geval wensclielijk en in overeenstemming met de bedoeling des wetgevers, dat de beide onderwerpen in quaestie reeds nu door de wettelijke bepalingen worden beheerscht. Hiertoe is het noodig de artikelen 3 en 14 tot en met 24 der betrokken verordening in te trekken, waardoor de toepasselijkheid der op die onderwerpen betrek king hebbende wetsbepalingen buiten twijfel wordt gesteld. (In verband daarmede zal uit artikel 12 de verwijzing naar artikel 3 moeten vervallen). Die intrekking is evenwel niet voldoende, om de wets bepalingen volledig te kunnen doen werken. Daartoe moet bovendien bij plaatselijke verordening worden geregeld: a. het beroep op den raad van afwijzende of voor waardelijke beschikkingen, door burgemeester en wet houders op verzoeken om bouwvergunningen genomen (artikel 5, 4e lid) b. de wijze, waarop aan onbewoonbaar verklaarde woningen het kenteeken zal worden bevestigd (artikel 18, 7e lid). Tot een en ander strekt nevensgaand ontwerp-besluit, dat wij de eer hebben Uwe Vergadering aan te bieden. In het hoofd daarvan zijn de overwegingen vermeld, waarop het steuntwij achten die vermelding gewenscht, om het voorloopig en tijdelijk karakter van den voor gestelden maatregel, ook bij de afkondiging, te doen uitkomen. De bepalingen der sub II voorgestelde verordening behoeven weinig toelichting. De artikelen 1 en 2 vol doen aan de bij de behandeling van het betrokken wets artikel gemaakte opmerking, dat de termijnen zouden moeten worden aangegeven, waarbinnen het beroep moet worden ingesteld en door den Raad eene beslissing moet worden genomen, terwijl artikel 3 voor het onderwer- pelijk beroep hetzelfde bepaalt, als de wet ten aanzien van het beroep, bedoeld in artikel 6. Voor de redactie van artikel 4 zijn de bewoordingen van artikel 13 der Drankwet, dat eene soortgelijke be paling als de hier gestelde bevat, tot richtsnoer genomen. Leeuwarden, 12 Mei 1903. l)e Commissie voor het ontwerpen van Strafverordeningen, A. RÖELL. A. DUPARC. VAN KETWICII VERSCHUUR. C. BEEKHUIS. A. MENALDA Hz.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 43