I Bijlage no. ld. n. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. 1 Aan den Gemeenteraad. Mijne Heeren Onder overlegging van eene uitvoerige memorie van toelichting en van eene situatie-teekening van na te melden terrein hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten 1°. tot het oprichten van een gemeentelijk abattoir; 2°. daarvoor aan te wijzen een gedeelte van het terrein aan den Harlinger trekweg, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie D no. 1014 3°. het geheele terrein, groot 3 hekt., 66 are en 70 centiare, van de eigenaren, den heer F. IJpey en kinderen te Warnsveld, aan te koopen voor de som van 40,000 4°. burgemeester en wethouders uit te noodigen, plannen en teekeningen van het op te richten abattoir ter goedkeuring aan den Baad over te leggen met eene begrooting van kosten 5°. burgemeester en wethouders een crediet te verleenen van ten hoogste 3000 voor de kosten, uit sub 4°. voortvloeiende. Het advies der Gezondheidscommissie leggen wij Hierbij over. Leeuwarden, Augustus 1903. Burgemeester en Wethouders, A. RÖELL, Burgemeester. J. H. DE BAS, Loco-Secretaris. Memorie van toelichting. Den 4 November 1899 werd bij den Raad aange bracht en ten fine van praeadvies in handen van burgemeester en wethouders gesteld, een adres van de toen bestaande Yereeniging ter bevordering van Volksgezondheid, waarbij werd verzocht te willen besluiten tot de oprichting en exploitatie van een abattoir, en zulks op gronden, vermeld in het daarbij gevoegde rapport van den heer Dr. J. C. Schreuder, lid van de eerste sectie dier Vereeniging. Zooals zal blijken uit de geschiedenis van het abat toir-vraagstuk in deze gemeente, die we zullen mede- deelen, was dit niet de eerste maal, dat deze zaak bij den Raad aanhangig werd gemaakt. Reeds in 1878 kwam adressante met een gelijk verzoek en tevens vroeg zij toen eene verbeterde vleesch- keuring. Burgemeester en wethouders adviseerden den Raad: a. „hen uit te noodigen, te zijner tijd een plan voor te bereiden tot oprichting van een abattoir binnen deze gemeente" b. „aan adressanten van het besluit sub a mede- deeling te doen met bericht, dat de Raad het niet wenschelijk acht de bestaande verordening op de keuring van vleesch enz. en de instructie voor de ambtenaren te wijzigen en de tegenwoordige ambte naren door andere meer wetenschappelijke te doen vervangen, alvorens een besluit is genomen tot stich ting van een abattoir binnen deze gemeente en aan dat besluit uitvoering is gegeven". Den 24 April 1879 kwam dit advies in behandeling. Uit het debat bleek, dat in de eerste plaats was bedoeld eene verbeterde vleeschkeuring, doch dat met het oog hierop tevens groot belang werd gesteld in de op richting van een abattoir. Om dit beter te doen uitkomen werd door de heeren Baart de la Faille en Dujmrcleden van de Vereeniging ter bevordering van Volksgezondheid, een voorstel in gediend, strekkende om 1°. „de commissie voor de strafverordeningen uit te noodigen, aan den Raad in te dienen een ontwerp tot verbetering van de verordening betref fende de keuring van levensmiddelen" 2°. „burgemeester en wethouders uit te noodigen, een plan voor te bereiden tot oprichting van een abattoir binnen deze gemeente en dat plan binnen zes maanden aan den Raad in te dienen". Reeds bij dit debat werden bezwaren ingebracht tegen de oprichting van een openbaar slachthuis, doch, daar wij gelegenheid zullen hebben die straks mede te deelen, gaan wij ze hier voorbij. Punt 1 werd met algemeene stemmen aangenomen punt 2 met 12 tegen 4 stemmen. De meerderheid van den Raad sprak in het algemeen dus uit de wenschelijkheid van het oprichten van een abattoir. Burgemeester en wethouders voldeden bij schrijven van 22 September 1881 aan de hun verstrekte op dracht. Zij verklaarden daarin, dat zij, ofschoon in beginsel van meening zijnde, dat ook voor deze gemeente de oprichting van een abattoir eene nuttige, gewenschte zaak blijft, toch bezwaar moeten maken den Raad voor te stellen „van gemeentewege en voor hare rekening zoodanig abattoir in de naaste toekomst op te richten". Zij lieten daarop echter onmiddellijk volgen „Wan neer de Raad niettegenstaande onze aarzeling tot die oprichting besloot, dan zouden wij in staat zijn binnen weinige weken de noodige voorstellen omtrent de plaats, waar en de wijze, waarop zoodanig abattoir kan worden opgericht, aan uwe vergadering ter over weging aan te bieden. Voorloopig moeten wij echter het nemen van zoodanig besluit ernstig blijven ont raden". Tot staving van hunne meening schreven burgemeester en wethouders het volgende „In de eerste plaats zou de oprichting van een abattoir van gemeentewege in de gegeven omstandig heden een halve maatregel zijn. Wanneer wij toch een abattoir stichten, zou dit slechts door zeer wei nige slagers voor het slachten van hun vee worden gebruikt. Hoe klein en ongeriefelijk de bestaande slachtplaats soms ook is, en hoe schoon en ruim de in het abattoir aan te bieden gelegenheid moge wor den, de slager zal toch de voorkeur blijven geven aan zijne minder goede gelegenheid. Dit ligt voor de hand, wanneer men in aanmerking neemt, dat eerst het vee naar het abattoir moet worden vervoerd en dat na de slachting het vleesch weder vandaar moet worden overgebracht naar den slagerswinkel. Terwijl nu wel altijd eene zoodanige slachtplaats aan den buitenkant der stad, immers op eenigen afstand van de kom der gemeente, zal worden gevestigd, zullen die kosten niet onaanzienlijk zijn en is het bijna zeker, dat weinige slagers vrijwillig van de gemeentelijke slachtplaats zullen gebruik maken, zelfs voor het geval de gemeenteraad bereid zoude zijn geene retributie, welke ook, voor dat gebruik te vragen". „Intusschen rijst de vraag, of het slachten in het abattoir ook verplichtend zou zijn te stellen, met uit sluiting van iedere vergunning om dit bedrijf op eene andere plaats uit te oefenen. Wij willen niet beslis sen, of, zooals sommigen meenen, de bevoegdheid hiertoe uit art. 4 der wet op de inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, (wet van 2 Juni 1875, Staatsblad no. 95), is te put ten. Zeker is het onzes inziens niet de bedoeling van dat artikel om een bestaanden tak van industrie langs indirecten weg tot eene gemeentelijke industrie te maken, hetgeen gebeuren zoude, indien men met voorbijgang van alle verleende vergunningen het slachten verbood, elders als in een gemeentelijk abattoir en voor het gebruik maken dier inrichting

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 47