4 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. geenszins geschroomd ten deze met particulieren in concurrentie te treden. Spreker gelooft werkelijk, dat het argument der concurrentie niet mag wegen. Hij zal zich tegen het voorstel verklaren. De heer DirTcs zou ook liever eene inrichting, als hier bedoeld, door particulieren zien ondernomen. Ook elders heeft men ze wel. Men denke aan Chicago in Amerika, waar men aan een abattoir behalve eene vleeschhal, eene geheele fabriekszaak heeft verbonden. De varkens, die de fabriek aan het eene eind inkomen, kan men er aan het andere eind in den vorm van hammen of wat dan ook weer zien uitkomen. Aan eene particuliere inrichting zou hij bepaald de voor keur geven, welke hij dan door middel van een sub sidie uit de gemeentekas zou willen ondersteunen. Zijn denkbeeld komt overeen met dat van burgemeester en wethouders n.l. dat een door particulier initiatief opgericht abattoir, verbonden met eene vleeschhal tot verkoop van vleescli en een uitvoerhandel voor het niet dadelijk verkoopbaar vleescli, goede vruchten zou kunnen afwerpen, vooral wanneer door de gemeente, hetzij door afstand van terrein, hetzij door subsidie, zoodanige onderneming werd gesteund. Spreker gelooft werkelijk, ook mot het oog op de gunstige ligging van Leeuwarden, dat in deze gemeente wel met succes zoodanige particuliere inrichting zou kunnen worden ondernomen. Na re- en dupliek werd het voorstel van burgemeester en wethouders, om vooralsnog niet over te gaan tot het hier ter stede oprichten van een abattoir van gemeenteivege, aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Het scheen, dat het denkbeeld van burgemeester en wethouders omtrent het oprichten van een alge meen slachthuis door particulieren en het oordeel daarover van den heer DirTcsde aandacht had ge trokken. Althans in de raadsvergadering van 2 Maart 1882 werd aangebracht een adres van A. L. Festen c. s. te Heeswijk, houdende aanvraag om concessie tot op richting van een publiek slachthuis. Burgemeester en wethouders brachten dit adres in de vergadering van 9 Maart d. a. v. opnieuw ter tafel met een ongunstig advies, hierop steunende, dat adressanten als voorwaarde van concessie o. a. van gemeentewege de verbods bepaling wenschten gesteld te zien, dat bij de opening van liet openbaar abattoir elke slachting van vee in particuliere slachthuizen zou zijn verboden en burge meester en wethouders niet waren teruggekomen van hunne vroegere zienswijze, dat het gemeente bestuur niet bevoegd is tot het stellen van zoodanige verbodsbepaling. Ditmaal schaarden de wakkere strijders voor een abattoir, de heeren Duparc en Baart de la Faille zich aan de zijde van burgemeester en wethouders, evenwel niet op evengemeld motief, dat niet gedeeld werd, maar hoofdzakelijk omdat zij een van gemeentewege geexploiteerd algemeen slachthuis noodig achtten, en bovendien de aanvraag voorwaarden bevatte, die niet toegestaan konden worden, o. a. concessie voor 50 jaren, wat in strijd zou zijn met de wet, het scheppen van een zoo langdurig monopolie op zich zelf, enz. Het voorstel tot afwijzing van het verzoek werd dan ook met algemeene stemmen aangenomen. Toch had het gevoerde debat tengevolge, dat door den voorzitter het denkbeeld aan de hand werd ge daan, om eene speciale commissie te benoemen, en aan haar, behalve een onderzoek naar de rechtskwestie betreffende de vraag, of bij oprichting van een abat toir verboden kon worden elders in de gemeente te slachten, ook op te dragen een onderzoek naar de wenschelijkheid der oprichting van gemeentewege van een abattoir. De heer Baart de la Failledit denkbeeld aanvattende, deed in dien geest een voorstel in de vergadering van 23 Maart 1882. Het werd in de vergadering van 27 April d. a. v. in dier voege gewijzigd, dat aan eene com missie van drie leden uit den Baad zou worden op gedragen, de vergadering te dienen van consideratie en advies omtrent de uitvoerbaarheid en wenschelijk heid, om van gemeentewege een abattoir op te rich ten en het slachten daar ter plaatse verplicht te stellen. Dit voorstel werd aangenomen met 12 tegen 9 stemmen. Tot leden der commissie werden benoemd de heeren Dr. Baart de la Faille, Mr. van Sloterdijck en Mr. Minnema Buma. De commissie bracht geen rapport uit, waartoe zeker verschillende omstandigheden hebben medegewerkt. Toen zij onvoltallig werd door het vertrek van Mr. Minnema Buma en het overlijden van Mr. van Sloter dijck, werd de commissie ook niet door den Baad aan gevuld. Uit het medegedeelde hebben wij gezien, hoe 20 jaren geleden het toenmalig dagelijksch bestuur en de leden van den Baad over het oprichten van een alge meen slachthuis dachten. Het komt ons voor, dat vrij algemeen eene zoodanige inrichting nuttig en wenschelijk werd geacht, doch niet bepaald noodzakelijk, en dat in verband met de financieele en andere bezwaren de meerderheid van den Baad besloot „vooralsnog" niet over te gaan tot het stichten van een abattoir. Intusschen is het abattoir-vraagstuk door het in de vergadering van 4 November 1899 aangebrachte adres van de voormalige Vereeniging ter bevordering van Volksgezondheid opnieuw aan de orde gesteld. In het daarbij gevoegde rapport wordt de oprichting vooral uit een hygiënisch oogpunt sterk aanbevolen, terwijl tevens wordt aangetoond, dat de daartegen bestaande bezwaren geen bijzonder gewicht in de schaal kunnen leggen. Nu er 20 jaren en meer verloopen zijn, sedert de abattoir-kwestie voor het eerst bij den Baad aanhangig werd gemaakt, kan men beter over de zaak oordeelen. In de laatste jaren is in onderscheidene gemeenten van ons land een algemeen slachthuis opgericht. Zoo b.v. in Amsterdam, Botterdam, Leiden, Maastricht, Groningen, Breda, Nijmegen, Boermond (en misschien in nog meer plaatsen). In Haarlem, Enschede, Arn hem, Alkmaar en Venlo is de zaak in wording of althans aan de orde gesteld. Wat hier te lande nog bijna uitzondering is, is in Duitschland sinds jaren regel in bijna elke plaats van eenige beteekenis. Ook met name bij Frankrijk zijn wij in dit opzicht zeer ten achter. Nu er ook in ons land ervaring is op dit gebied, bestaat er meer kans om ook hier tot eene gunstige oplossing der kwestie te geraken, vooral ook omdat sedert 1882 de omstandigheden veel veranderd zijn. Zoo treedt, vooral ook voor Leeuwarden, meer dan vroeger op den voorgrond het economisch belang van een gemeentelijk abattoir. Wij wijzen op de groote belangrijkheid van de vee markt te Leeuwarden. Zij is eene der meest bezochte van het geheele land. En hoezeer is de aanvoer niet toegenomen In 1882 werd aan de markt aangevoerd 129,382 stuks vee en in 1902, 218,468 stuks. Waarschijnlijk zullen, wanneer deze memorie gedrukt is, den Baad reeds voorstellen tot uitbreiding der veemarkt hebben bereikt, want er komen in de herfst marktdagen voor, waarop op de ruime markt nog ruimte tekort schiet. Sedert is er nog veel veranderd. In naburige landen wordt geen levend slachtvee toegelaten, of wel onder Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. 5 bezwarende voorwaarden. Dit heeft aanleiding gegeven tot het oprichten van exportslagerijen. Men treft ze ook aan in deze provincie. Op onderscheidene plaatsen worden in de maanden FebruariMei duizenden nuch tere kalveren voor uitvoer geslacht. Doch ook zijn er exportslagerijen voor ander vee, o.a. te Harlingen. Te Leeuwarden zijn, volgens opgave van den ontvan ger der accijnzen in 1902 niet minder dan 1381 run deren, 780 kalveren en 547 nuchtere kalveren voor uitvoer geslacht. En nu komt daar nog iets bij. Zooals ook in andere zaken, wenscht het buitenland meer en meer, dat er zoo groot mogelijke zekerheid besta omtrent de deug delijkheid van het ingevoerde vleesch. En die kan niet anders verkregen worden dan door keuring door deskundigen. En die keuring kan alleen deugdelijk geschieden aan een abattoir. Zonder dat wij ons nu te groote illusiën hebben te maken, bestaat er toch gereede aanleiding om aan te nemen, dat wanneer eene algemeene slachtplaats wordt opgericht in de nabijheid der veemarkt en van het spoorwegstation, er kans bestaat, dat daarin ook ge slacht zal worden voor uitvoer. En dan zal dit zeker ook al weer ten goede komen aan de veemarkt. Ook voor de lagere volksklasse is het slachten voor uitvoer niet zonder belang, omdat de eetbare inwendige deelen hier blijven en voor lagen prijs van de hand worden gedaan. Doch ook is de onderstelling niet te gewaagd, dat een abattoir het getal slachtingen voor verbruik bin nenslands zal doen vermeerderen. Menigeen buiten de stad zal er ongetwijfeld iets voor over hebben, zoo hij zeker kan zijn vleesch te ont vangen aan een abbattoir goedgekeurd. Soliede slagers, die gewoon zijn eerste kwaliteit vleesch te leveren, zullen hoogst waarschijnlijk daardoor hunne klandizie buiten de stad zien toenemen. Nog zij aangestipt, dat de Begeering onlangs maat regelen heeft genomen om de keuring van voor uit voer bestemd vleesch te bevorderen doch deze uit den aard der zaak beperkt heeft tot goed ingerichte exportslagerijen, een bewijs, dat ook zij weet en over tuigd is, hoezeer in het buitenland steeds meer prijs gesteld wordt op keuring van het vleesch. Het hygiënisch belang. Zooals we reeds opmerkten, is dit belang in het bij het adres gevoegde rapport uitééngezet, ook met be trekking tot de toestanden in deze gemeente. Op een te Berlijn gehouden internationaal congres tot bestrijding der tuberculose als volksziekte, werd door Prof. Dr. Virchow en Prof. Dr. Bollinger bij de bespreking der prophylaxis (voorbehoeding) der tuberculose met betrekking tot de voedingsmiddelen er op gewezen, dat het noodig is het slachtvee, als mede het voor de consumptie bestemde vleesch, onder strenge controle te brengen. In 1894 bracht het Hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland een rapport uit, waarin de noodzakelijkheid van eene goede vleeschkeuring werd aangetoond. Het is niet alleen de tuberculose, welke eene derge lijke controle wenschelijk maakt. De ervaring, vooral in zake het bacteriologisch on derzoek met betrekking tot de leer der oorzaken van verschillende ziekten, heeft geleerd, dat tal van ziek ten en ziekelijke aandoeningen bij den mensch, welke niet alleen sporadisch voorkomen, doch die met het meest treurige verloop dikwijls vele personen tegelijk aantasten, haar ontstaan te wijten hebben aan het ge bruik van vleesch of vleeschwaren, afkomstig van zieke dieren. Dit laatste is ook hier wel voorgekomen, doch on- geconstateerd blijven de gevallen, waarin het gebruik van vleesch van zieke dieren eene of andere minder in het oog springende ziekte doet ontstaan. Evenals bij den mensch bestaan bij het dier tal van ziekten, die voor den mensch gevaar opleveren, dat vrij zeker niet zelden-door aan het dier ingegeven medicijnen nog kan worden verhoogd. Nu kan, hierover zijn de deskundigen het allen eens, eene goede keuring alleen plaats hebben in een abattoir. Eene goede keuring vereischt een onderzoek van het vee voor en na de slachting, en het behoeft niet nader te worden aangetoond, dat dit alléén kan geschieden in een goed ingericht slachthuis, waar, bij twijfel, de instrumenten voor een zeer nauwkeurig onderzoek aanwezig zijn. Zoo lezen wij in het rapport van Dr. Schreuder dat, indien niet met het ingewand gefraudeerd wordt, ziekten als septichaemie (bloedvergiftiging), tubercu losis (knobbelzucht), miltvuur, trichinosis aan het onderzoek niet ontsnappen. Nu zal een slager vele dier ziekten, als zij in belangrijke mate aan het licht treden, wel kunnen constateerenmaar waarborg bestaat daarvoor niet en hoe dikwijls kan het ge beuren, dat eenige ziekte slechts te constateeren is na onderzoek der ingewanden. Hoe men het ook wende of keere een nauwkeurig onderzoek, dat tot volkomen zekerheid kan leiden omtrent de gezondheid van het geslachte dier, kan nergens anders geschieden dan in een abattoir. Wordt eene ziekte bij het geslachte dier geconsta teerd, doch die niet van dien aard is, dat het vleesch vernietigd moet wordendan wordt het in het abattoir door koken voor de gezondheid onschadelijk gemaakt, waardoor de gebruiker voor groot gevaar is gevrijwaard. Dat eene nauwlettende keuring van elk stuk vee ook te Leeuwarden onmogelijk is, behoeft nu niet nader in het licht te worden gesteld. Laat ons alleen nog mededeelen, dat er hier 71 slagers zijn, die over de geheele stad verspreid wonen, en dat er hier jaar lijks ongeveer 11000 dieren, buiten die voor export bestemd, worden geslacht. Mag alleen in het abattoir worden geslacht, dan zal ook niet meer gehoord worden het gekreun van eene stervende koe of het geschreeuw van een varken, dat op de slachtbank gelegd wordt, kwetsend en hinderlijk voor buren en voorbijgangers. Volgens bepaalde voorschriften moeten in een abattoir de dieren worden gedood en wel op de snelste en minst pijnlijke wijze. Ook een aanbevelenswaar dige zaak. Doch uit een hygiënisch oogpunt valt ook nog het een en ander op te merken omtrent het slachten in gewone slagerijen. Ofschoon in de laatste jaren met het oog op de Hinderwet door burgemeester en wethouders nog al zekere eischen zijn gesteld bij het oprichten van eene slagerij, kan toch niet geheel worden voorkomen, dat bloed en bloederig vocht door de steenen vloer dringt, wat aanleiding geeft tot verontreiniging van den bodem. Doch in elk geval komt het bloederig afvalwater en vloeibaar vuil in de riolen, soms langs open goten en zoo in de grachten, waardoor het water zeer ver ontreinigd wordt. Dan is de winkel of de bewaarplaats van het vleesch soms gebrekkig afgezonderd van de slachtplaats, of dat vertrek heeft onmiddellijke communicatie met de woonkamer of de keuken. Zoodanige toestand kan nu niet geacht worden gunstig te zijn voor het weren van bederf. Daarbij komt nog, dat de ventilatie vaak gebrekkig is, welk gebrek zich vooral in den zomer doet gevoelen. In 't algemeen kan er nog op gewezen worden, dat vele slagerijen in betrekkelijk nauwe straten zijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 49