8 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. Intusschen zal tegenover die uitgaaf ook nog wel eenige besparing staan. Zoo de kosten voor het schoonmaken en schoon houden van het slachtlokaal, en, wat de varkenssla gerij betreft, die van het koken van water. Doch al mocht het zijn, dat enkelen door de stich ting van een abattoir eenig nadeel leden, dan kan dit tocb geen reden zijn om een uit een economisch en hygiënisch belang wenschelijk geachten maatregel niet in te voeren. Bij het algemeen belang moet het bijzonder belang achterstaan. Spoorwegen hebben de postwagens vervangen en menig herbergier heeft daardoor schade geleden stoombooten hebben de trekschuiten verdrongen de verplaatsing der veemarkt alhier benadeelde in sterke mate de kasteleins aan de oude veemarkt en de stich ting der waag en beurs vond een verklaarbaren tegen stand van de winkeliers aan de noordzijde der stad. Bij liet uitvoeren van maatregelen van algemeen nut is het veelal het geval, dat daarbij het belang van sommige particulieren wordt geschaad. Dit levert echter geen grond op tot het nalaten dier maatregelen en evenmin tot schadevergoeding. c. Verhooging van vleeschprijzen. Men mag aannemen, dat de slagers onder de uit gaven voor hun bedrijf ook zullen betrekken de slacht en keurloonen en bij het bepalen hunner prijzen daar mede dus rekening zullen houden. Doch, zooals wij reeds opgaven, zal de prijs van liet vleesch daardoor met niet meer dan 1 al'/, cent per kilogram behoeven te worden verhoogd en de meeste consumenten zullen ongetwijfeld die verhooging gaarne betalen. Gust Kjerrulfveearts te Stokholm, heeft in het najaar van 1896 aan de besturen van 560 steden in Duitschland o.a. de vraag gesteld „Heeft men onder bonden, dat door het verplichte gebruik van het abattoir „en het daaraan verbonden verplicht onderzoek de „prijs van het vleesch is gestegen?" Op deze vraag gaven 408 stadsbesturen een ant woord. In 22 steden was de prijs van het vleesch eenigs- zins gestegen, doch de oorzaak daarvan werd meestal niet aan de oprichting van het abattoir, doch aan andere economische oorzaken toegeschreven, terwijl de kwaliteit van het vleesch beter was. In enkele plaatsen waren de vleeschprijzen zelfs gedaald. De besturen van 361 steden verklaarden, dat het vleesch niet duurder was geworden. De schrijver trekt uit de door hem ontvangen ant woorden de volgende conclusies 1 abattoirs maken het vleesch niet duurder 2°. de vleeschprijzen regelen zich naar de verhou ding tussclien vraag en aanbod en in het bijzonder naar de veoprijzen 3°. de kwaliteit van het vleesch wordt door het oprichten van abattoirs in het algemeen beter, waaruit bij gelijk blijvenden prijs eene relatieve verlaging volgt 4°. soms stijgt de prijs van het vleesch dadelijk na de opening van een abattoiralthans beproeven de slagers na die opening hoogere prijzen te bedingen. Evenwel daalt de prijs weder tot het normale peil tengevolge der concurrentie 5°. de vleeschprijzen zijn in steden met een abattoir niet hooger dan in naburige steden zonder eene der gelijke inrichting. Zonder nog al deze conclusiëu als volkomen juist aan te nemen, is het duidelijk genoeg, dat voor de consumenten het betalen van slacht- en keurloon door de slagers geen bezwaar behoeft te zijn, wat de vleesch prijzen betreft. d. Financiëele druk voor de gemeente. Bij het debat in 1882 vreesde men, dat een abattoir een financiëele lastpost voor de gemeente zou worden. Dit behoeft geenszins het geval te zijn. Doch ook uit dit oogpunt is noodig, dat dan alle slachtingen in het abattoir geschieden. Dezelfde heer Kjerrulfdien wij zooeven aanhaalden, heeft ook aan 560 stadsbesturen in Duitschland ge vraagd, of de opbrengst der inrichting van dien aard was, dat de kosten van oprichting en exploitatie daaruit kunnen worden gevonden. Hierop kwamen 322 antwoorden in300 luidden bevestigend, terwijl de overige antwoorden ontkennend of onbestemd waren, hetgeen toegeschreven mag wor den aan de omstandigheid, dat de abattoirs, waarop deze antwoorden betrekking hadden, nog te kort in werking waren geweest. In Pruisen, waar men blijkbaar bevreesd is, dat de gemeenten te groote winst op de abattoirs zullen be halen, is bij de wet van 9 Mei 1881, regelende de oprichting van abattoirs, bepaald, dat de tarieven niet hooger mogen worden opgevoerd dan noodig is voor onderhoud, bedrijfskosten, interest en amortisatie van het aanlegkapitaal. Een hoogere rentevoet dan 5 °/u en meerdere amortisatie dan 1 mag niet worden berekend. Deze bepaling is dus van gelijke strekking, als die van art. 254 onzer gemeentewet. De meening is wel eens geuit, dat het billijk zou zijn de kosten van eene gemeentelijke algemeene slachtplaats ten laste van de gemeenschap te brengen, omdat het hoofdmotief voor de oprichting een hygiënisch belang betreft. Bij dit hygiënisch belang zijn echter in de eerste en voornaamste plaats betrokken de vleeschetenden. Nam de gemeente bedoelde kosten te haren laste, dan zouden de inwoners van andere gemeenten van de voordeelen van het abattoir profiteeren zonder in de lasten te deelen. Naar onze meening moet als algemeene regel gel den, dat de uitgaven van het abattoir gedekt moeten worden door de inkomsten. Het abattoir moet zich zelf kunnen bedruipen. Volgens Kjerrulf is dit in Duitschland regel. Wat Wesel, Cleve en Oberhausen betreft, hebben wij ons daarvan kunnen overtuigen, daar wij inzage hebben gehad van de rekening van ontvangsten en uitgaven van de openbare slachthuizen aldaar over 1899 en 1900. Doch ook in ons land is dit het geval. De exploi tatie-rekening van het abattoir te Roermond over 1901 toonde een overschot aan van 7,485.50, dat zou worden aangewend voor rente en aflossing van het oprichtingskapitaal 150,000). De rekening van het algemeen slachthuis te Nijmegen over 1901 gaf als batig saldo ƒ1,719.765, nadat onder de uitgaven was opgenomen voor rente en aflossing van het oprichtingskapitaal 12980. Utrecht gaf als voorloopige uitkomst over 1902 op, die zeer weinig veranderingen zou ondergaan in komsten 65,184.54; uitgaven 38,781.695, waar onder niet begrepen rente en aflossing van het op richtingskapitaal, dat met het terrein heeft bedragen 665,342. Over 1901 waren de uitkomsten te Groningen als volgt Ontvangsten Uitgaven 61,302.77 33,110.235 Rest 28,192.532 Aan rente werd betaald 16,216.51 en aan aflossing (2 °/0) 8,800. - 25,016.51 Batig saldo 3,176.025. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903. 9 Yoor Maastricht zijn ons voor 1902 het eerste jaar van exploitatie opgegeven de volgende cijfers: Uitgaven37,292.615 Ontvangsten36,007.83 Te kort 1,284,78*. Onder de uitgaven is begrepen f 13,333.69 voor rente en 7,296.89s voor afschrijving op gebouwen en werktuigen. De tarieven voor de slacht- en keurloonen ver schillen onderling niet veel. Zij bedragen gewoonlijk voor een rund boven 2 jarenf 3. 2 jaren en jonger. 2.— kalf1.50 varken„1.50 nuchter kalf0.25 schaap of geit 0.50 paard 3.— Dan zijn er nog verdere inkomsten. Wij zullen hierna eene rekening van de vermoede lijke ontvangsten en uitgaven van een abattoir te dezer stede opnemen, waaruit zal blijken, dat ook hier de oprichting en exploitatie kan geschieden zonder financieel bezwaar voor de gemeente. Algemeene eischen omtrent de plaats van oprichting van een abattoir. Dr. O. Schivartz bepaalt de grootte van het terrein op 0.25 Mh per inwoner, doch Osthoff: in leven Regierungs-Baumeister und Stadt-Baurat te Berlijn stelt in zijne brochure Schlachthöfe fiir kleine und mittelgrosse Stadievoor gemeenten van 10,000 tot 50,000 inwoners, 0.30 M2. oppervlakte per inwoner. De vraag, waar het terrein gelegen moet zijn om geen bodem- of waterverontreiniging door het spoel water te verkrijgen, is van geen gewicht. In goed gebouwde abattoirs toch wordt het spoel water gezuiverd, ten eerste door bezinking der grove bestanddeelen in de aanwezige zinkputten, ten tweede door zuivering in de mechanische klaarinrichting en ten derde door chemische zuivering. In verband hiermede dient gelet te worden op gelegenheid tot afwatering. Te Maastricht, Roermond en Nijmegen is men te dezen opzichte in eene gunstige positie, daar men het spoelwater door riolen rechtstreeks kan loozen op de rivier en zuivering dus niet noodig is. Gewoon lijk heeft men echter nog zinkputten voor het doen bezinken der grove bestanddeelen. Ook geven abattoirs, die naar de eischen des tijds zijn ingericht, geen stank in de omgeving, als men de inrichtingen, die daar niet thuis behooren, zooals vetsmelterijen, bloeddrogerijen en liuidenzouterijen slechts weert. Yan groot belang is, dat het terrein, waarop men de gebouwen wil stichten, is gelegen buiten de be bouwde kom der gemeente, met het oog ook op on- belemmerden toevoer van zuivere luchtvoorts, dat het gelegen is aan of in de nabijheid van de vee markt, voor een gemakkelijken aanvoer van vee, en, om dezelfde reden, in de nabijheid van het spoor wegstation en aan het openbaar vaarwater, waardoor het vee ook met stoombooten kan worden aange voerd. Ook moet het terrein door een ruimen toegangsweg kunnen worden bereikt. Algemeene opmerkingen omtrent de inrichting van abattoirs. Er bestaat eene rijke litteratuur over de inrichting van algemeene slachthuizen. Van die, welke in de laatste jaren in ons land zijn opgericht, bestaan uit gebreide verslagen, waarin de geheele inrichting in meest alle onderdeelen nauwkeurig wordt aangegeven. Het ligt in den aard der zaak, dat de inrichting der in de laatste jaren gebouwde abattoirs in hoofd zaak overal dezelfde is. Het verschil bestaat hoofd zakelijk in de meerdere of mindere ruimte der ver schillende afdeelingen en lokaliteiten, die zich regelt naar het getal slachtingen en bijzondere plaatselijke omstandigheden. Ook de bouworde is niet overal dezelfde hierbij moet rekening worden gehouden met het beschikbare terrein. Ofschoon de bedoelde verslagen en verdere ge schriften ons reeds in staat zouden stellen een vrij volledig en duidelijk beeld te ontwerpen van den bouw en de inrichting van een algemeen slachthuis, dat aan alle eischen voldoet, zoo hebben wij toch ge meend enkele in den laatsten tijd gestichte abattoirs te moeten bezoeken. Reeds vroeger bracht ons college een bezoek aan het slachthuis te Groningen, en in 't midden der maand Juni heeft eene commissie uit ons midden met den directeur der gemeentewerken de abattoirs te Maastricht, Roermond en Nijmegen bezocht en deze nauwkeurig in oogenschouw genomen, waar bij haar de meest mogelijke aanwijzingen en inlich tingen zijn gegeven. Al de bezochte slachthuizen kunnen gezegd wor den naar de eischen des tijds te zijn ingericht. De grootte der lokalen, met name die van de slachthal- len en het koelhuis, is niet overal gelijk, daar deze, zooals reeds is opgemerkt, verband moet houden met het getal slachtingen, dat weder in verband staat met de hoegrootheid der bevolking. Zoo zijn die te Roermond het kleinst, doch deze gemeente telt dan ook slechts 13,000 a 14,000 zielen. Yerder is er verschil in de bevloering, de wijze van ventilatie, alsmede in de aansluiting der ver schillende lokalen, waarbij soms rekening moest wor den gehouden met de grootte van het beschikbare terrein. De stichtingskosten zijn, bij overigens gelijke in richting, ook verschillend. Zoo is o. a. te Maastricht eene belangrijke som voor het maken van fundeeringen moeten worden uitgegeven, terwijl aldaar niet, zooals elders, het koelhuis onder één dak met de slachthallen is gebracht, maar een afzonderlijk gebouw uitmaakt, evenals de darmwasscherij. De slachthallen en de darmwasscherij kunnen nu van beide zijden licht en lucht ontvangen, wat mis schien, bepaaldelijk wat de ventilatie betreft, van eenig belang is, maar aan den anderen kant worden daardoor de bouwkosten verhoogd, omdat meer buitenmuren zijn te maken, terwijl bij dit systeem ook dadelijk groot genoeg gebouwd moet worden, aangezien uit breiding van eik onderdeel op zich zelf moeilijk is. Verder zijn de bezochte slachthuizen omringd door muren, waarvan de kosten niet onbelangrijk zijn waar het terrein door slooten of grachten behoorlijk van den publieken weg kan worden gescheiden, zullen wellicht geen ringmuren noodig zijn. Ook de woningen, de bureaux, de cantine enz. kun nen op meer of minder weelderige wijze worden in gericht, wat natuurlijk ook van invloed is op de stichtingskosten. In de nieuwe abattoirs in het buitenland en ook hier te lande, zooals te Groningen, Roermond, Nij megen, Maastricht, is het Duitsche hallen-systeem toegepast, en ook voor de te stichten slachthuizen te Leiden en Haarlem zal dit stelsel worden gevolgd. Het bestaat hierin, dat de slachtingen van vee van gelijke soort alle in één lokaal (slachthal) plaats hebben, terwijl volgens het Eransche stelsel het zooge naamde cellen- of kamersysteem elke slager eene afzonderlijke slachtplaats ter beschikking heeft. Het Duitsche systeem heeft het voordeel, dat de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1903 | | pagina 51