108
Biilage tot het verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden, 1905.
lijk worden bestraat en zoo mogelijk aan het openbaar
riool worden aangesloten.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd van het
in dit artikel bepaalde vrijstelling te verleenen. In
dat geval gelden de door hen te stellen nadere eischen.
AFDEELING II.
Hoogtepeil van den vloer der benedenwoonvertrekken
en hoogte van gehouwen.
Art. 13.
Het is verboden den bovenkant van vloeren der be-
nedenwoonvertrekken lager te leggen dan 25 c.M.
boven de kruin der straat, waaraan wordt gebouwd,
of, indien er een aangrenzend trottoir is, lager dan
20 c.M. boven dat trottoir, of indien het gebouw
verder dan 10 Meter van eene straat is verwijderd,
lager dan 20 cM. boven den aangrenzenden beganen
buitengrond.
De bovenkant der hier bedoelde vloeren mag niet
lager dan 1.30 Meter boven Friesch zomerpeil worden
gelegd.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd hiervan
vrijstelling te verleenen. Tn dat geval gelden de door
hen te stellen nadere eischen.
Art. 14.
Het is verboden gebouwen hooger op te trekken
dan tweemaal de breedte van de straat, waaraan zij
worden gebouwd, met dien verstande, dat een hoogte
van 18 Meter niet mag worden overschreden. De hoogte
van een gebouw wordt gemeten van de kruin van de
straat tot aan den bovenkant van de dakbedekking.
In afwijking van het bepaalde in art. 8 mogen hoek
huizen worden opgetrokken tot op 12 Meter van den
hoek tot dezelfde hoogte als aan de breedste straat
is geoorloofd.
Onder breedte der straat wordt in dit artikel ver
staan de afstand tusschen de tegenover elkaar gelegen
rooilijnen.
Bij onderbreking der rooilijn door een dwarsstraat
wordt de rooilijn geacht te liggen in de rechte lijn,
die de uiteinden der afgebroken rooilijnen verbindt.
Door Burgemeester en Wethouders kan van boven
staande bepalingen vrijstelling worden verleend. In
dat geval gelden de door hen te stellen nadere eischen.
AFDEELING III.
Afmetingen der ter bewoning in te richten vertrekken
en van trappen en portalen.
Art. 15.
De oppervlakte van iedere in een gebouw te maken
woning moet, gemeten tusschen de muren, ten minste
30 M2. zijn.
Aan deze voorwaarde zal ook voldoen eene opper
vlakte van 40 M'., verkregen door samenvoeging van op
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden, 1905. Bijl. no. 14.
verschillende verdiepingen gelegen onderdeelen van eene
woning, niet behoorende tot meer dan ééne woning,
mits deze onderdeelen onmiddellijk boven elkander
zijn gelegen en door voldoende trappen met elkander
zijn verbonden.
Iedere woning moet ten minste één woonvertrek
bevatten, dat eene oppervlakte heeft van ten minste
16 M2., na aftrek van de betimmeringen.
De hoogte der woonvertrekken mag, gemeten tus
schen vloer en onderkant plafond of. bij het ontbreken
van plafond, tusschen vloer en onderkant zolder, niet
minder bedragen dan 3 Meter.
De zolderverdieping moet, indien en voor zoover
zij ter bewoning of voor slaapplaats dient, aan de
dakzijde behoorlijk zijn beschoten en ten minste 2.50
Meter hoogte hebben.
Burgemeester en Wethouders kunnen van het in dit
artikel bepaalde vrijstelling verleenen. In dat geval
gelden de door hen te stellen nadere eischen.
Art. 16.
Trappen, dienende tot toegang van eene woning of
van een gedeelte eener woning, moeten ten minste
0,70 Meter breed zijn.
Dient een trap tot toegang voor meer dan ééne
woning, dan moot hare breedte ten minste 1 Meter
bedragen en mag zij voor niet meer dan 2 gezinnen
zijn bestemd.
De gemiddelde aantrede van alle trappen moet ten
minste 0.14 Meter, de treebreedte ten minste 0,19
Meter bedragende optrede mag niet hooger dan
0,20 Meter zijn.
Voor zoldertrappen en trappen in woningen met
meer dan twee vertrekkenkunnen Burgemeester en
Wethouders vrijstelling van het in dit artikel bepaalde
verleenen. In dat geval gelden de door hen te stellen
nadere eischen.
Art. 17.
De hoofdtoegang tot eene woning moet voorzien
zijn van een van de buitenlucht voldoend afsluitbaar
portaal of gang, van ten minste 1,25 M2. oppervlakte,
na aftrek van alle betimmeringen.
Dit portaal of deze gang moet eene breedte hebben
van ten minste 0,90 Meter, indien zij voor ééne
woning dienen en van ten minste 1.— Meter, indien
zij gemeenschappelijk zijn.
AFDEELING IV.
Privaten.
Art. 18.
Bij of in elke woning óf eenig ander door Burge
meester en Wethouders aan te wijzen gebouw moet
ten minste één behoorlijk betimmerd en van binnen
afsluitbaar privaat aanwezig zijn, dat, ten genoegen
van Burgemeester en Wethouders, hetzij door een raam
109