Bijl. no. 14.
Bijlage tot hot verslag van de handelingen van don Gemeenteraad van Leeuwarden, 1905.
der in de omgeving gelegen woningen, meer hoogte
of verandering van de inrichting van de rookleiding
binnen een door hen te stellen termijn voorschrijven.
Art. 26.
Het is verboden een kachelpijp of eene metalen
rookleiding van eene wanddikte van minder dan 1
cM. door een dak, venster, muur of heining te steken
of te doen steken.
Art. 27.
Het is verboden vrijstaande aarden potten ter lengte
van meer dan 1 Meter buitenshuis aan een rookleiding
te bezigen, een rookleiding af te dekken met een
houten kap, of eenig ander houten voorwerp daarop
of daartegen aan te brengen.
Art. 28.
Het is verboden rookleidingen of schoorsteenen te
maken of te hebben, tenzij deze zijn voorzien van de,
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders,
noodige klimijzers, ladders, veegdeurtjes, ijzeren schui
ven of andere middelen tot vegen en schoonmaken of
afsluiting dienende.
De ze moeten op een, ter beoordeeling van Burge
meester en Wethouders, steeds toegankelijke plaats
onder of boven het dak worden aangebracht.
Art. 29.
De buitendeuren van een kerk, gesticht, school of
ander gebouwbestemd tot verblijf van een groot
getal personen of van meer dan drie gezinnen, moeten
naar buiten opendraaien.
De vloeren, trappen, gangen en deuren moeten,
wat aanleg, afmetingen en getal betreft, voldoen aan
de eischen, te dien aanzien door Burgemeester en
Wethouders, met het oog op brandgevaar, in ieder
afzonderlijk geval te stellen.
AFDEELING VII.
Voorkoming van vochtigheid.
Art. 30.
Onder houten vloeren van benedenvertrekken, waar
onder geen kelders zijn, moet oyer de geheele opper
vlakte een ruimte worden gelaten van ten minste
0.20 Meter beneden de.n onderkant der binten. De
aarde moet afgedekt zijn met een laag zuivere sintels
of cokes ter dikte van 0.20 Meter of met een dubbele
platte laag middelbonte mop of andere steen van
dezelfde hardheid in basterdtras of met een beton-
of asphaltlaag. Deze ruimte moet door muisdichte
roosters in open gemeenschap met de buitenlucht zijn.
Het is verboden de genoemde ruimte uit het gezicht
te werken, alvorens ten genoegen van Burgemeester
en Wethouders is gebleken, dat aan de gestelde voor
schriften is voldaan.
112
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden, 1905.
Art. 31.
Tusschen het fundament en de opgaande muren
van gebouwen moet een trasraam van tenminste 0.50
Meter hoogte, op ongeveer de halve hoogte boven en
beneden den aanliggenden buitengrond, of eene, ter
beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, vol
doende andere isoleerlaag worden gemaakt.
De omtrekmuren en vloeren van kelders moeten
op, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethou
ders, voldoende wijze waterdicht worden gemetseld.
Deze muren en vloeren moeten, evenals het tras
raam, van klinkers in sterke tras of cementspecie of,
behoudens aanduiding bij de vergunningsaanvrage,
bedoeld in art. 5 der Woningwet, van andere even
harde en dichte materialen, waarvan de voldoende
eigenschappen door of vanwege den bouwondernemer,
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders, vóór
of tijdens den bouw moeten worden aangetoond, wor
den gemaakt.
Art, 32.
Vloeren van woon- en slaapvertrekken moeten van
hout of ander slecht warmte geleidend materiaal zijn
gemaakt.
Kappen en dakvlakken moeten zoodanig zijn samen
gesteld, dat zij, met de dakbedekking, een volkomen
afsluiting vormen tegen wind, water en sneeuw, een
en ander ter beoordeeling van Burgemeester en
Wethouders.
Dakgoten moeten buiten de gebouwen worden aan
gebracht, waar dit mogelijk is.
Burgemeester en Wethouders kunnen, indien het
hoofdwoonvertrek voldoet aan het voorschrift in het
eerste lid van dit artikel gesteld, voor keukens afwij
king van dat voorschrift toestaan. In dat geval gelden
de door hen te stellen nadere eischen.
AFDEELING VIII.
Hechtheid van fundamenten, muren, vloeren, trappen,
zolderingen en dak.
Art. 33.
De fundamenten van een gebouw moeten, met uit
zondering van de laag, onmiddellijk op den vasten
bodem of op een bot gevlijd, geheel in mortel gemetseld
worden.
De aanleg van buitenmuren moet ten minste 0.50
Meter beneden den aanliggenden buitengrond beginnen.
In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Bur
gemeester en Wethouders, kunnen andere fundeeringen
worden toegelaten of voorgeschreven.
Het is verboden
1. fundeeringsmuren van woningen te bezigen als
wandmuren van regenbakken, riolen, rioolkolken, mest-
of aschbakken
2. op bestaande fundeeringen te bouwen
113