Bijlage no. 8.
Bijlage tot het verslag van de handeliugen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1906.
K.M. per uur, daar springt aanstonds in het oog, dat
ook bij snelverkeer langs de ontworpen verbinding,
Groningen even ver van Leeuwarden zal blijven liggen
als tot dusver.
Blijft derhalve over het belang van eene spooraan-
sluiting met thans nog van onze gemeente vrijwel
geïsoleerde streken.
Zullen de hiervan verwachte voordeden wel opwe
gen tegen de nadoelen, die het plan overigens mede
brengt 't
Wat de nadoelen betreft, mag de vraag gesteld
worden of de Kamer van Koophandel in haar advies
niet eenigszins de beteekenis overschat van liet feit,
dat door de ontworpen lijn het personen-en goederen
vervoer Amsterdam BueekGroningen over Drachten
in plaats van over Leeuwarden zal worden geleid.
Van een dergelijk transito-verkeer zijn de voordeden
voor de tusschengelegen stations al heel gering en
wij hebben, om slechts één voorbeeld te noemen, er dan
ook nimmer van gehoord dat Stavoren en Enkhuizen een
groote vlucht hebben genomen sinds de (nu) llol-
landsehe lijn Amsterdam Leeuwarden tot stand kwam.
Van meer gewicht schijnt ons dus de opmerking
der Kamer dat ook in het locale verkeer de verbin
ding Drachten -Leeuwarden niet zal mogen onder
doen voor die van Drachten met Groningen. Dat aan
dit bezwaar volledig zou worden tegemoet gekomen,
indien slechts beide baanvakken op gelijk doelmatige
wijze worden geëxploiteerd, zouden wij echter niet
voetstoots w illen beamen. .Men verlieze toch niet uit
het oog, dat liet luttel aantal kilometers dat de af
stand Drachten Leeuwarden korter is dan Drachten
-Groningen, bij een snelvcrbinding zeer weinig ge
wicht in de schaal legt, zoodra het den handel voor-
deeliger wordt gemaakt te Groningen dan te Leeu
warden ter markt te gaan. Er zal derhalve een
scherpe concurrentie tusscheu beide hoofdplaatsen in
het leven worden geroepen en het is in hooge mate
onzeker, cd' deze onzerzijds tegenover «le zooveel groo-
tere en zoo welvarende zusterstad zal kunnen worden
volgehouden.
In de adressen van reemdelingenverkeer en de
afd. Leeuwarden e. o. der Eriesche maatschappij is,
naar het schijnt, de zaak wel wat al te zeer van
eenzijdig standpunt beschouwd, en worden o. i. hierin
geheel over het hoofd gezien de schaduwzijden die
het plan juist door de lijn DrachtenGroningen
met zich brengt en waarop zooeven boven reeds
door ons werd gewezen. Daar komt nog bij, dat
blijkens de ïnodedeeling van den laatste der beide
adressantenons gedaan bij een onderhoud dat wij
over de onderwerpelijke aangelegenheid met hem had
den, de aanleg van het gedeelte Drachten—Ureterp
Wijnjeterp pas aan de beurt zal zijn, als de vak
ken Bozum DrachtenGroningen en Drachten-
Leeuwarden reeds in exploitatie zijn, terwijl, gelijk
door den Minister bij de memorie van antwoord op
het voorloopig verslag der Waterstaatsbegrootiug aan
de Tweede Kamer is medegedeeld, ook de totstand
koming der Drentsch-Friesche lijnen nog verre van
verzekerd is te achten.
"Wat wij voor Leeuwarden wel van belang zouden
achten, is een rechtstreeksche verbinding van den
geheeten tot nog toe grootondeels gcisoleerden Zuid-
Oosthoek met de hoofdstad van ons gewest. Betrof
het hier dus een subsidieaanvraag voor eene spoor
verbinding Leeuwarden Drachten I reterp-Wijn
jeterp Oosterwolde -Appelscha in aansluiting aan
den staatsspoorweg Assen Meppel, ons college zou
dan voorzeker niet aarzelen II voor te stellen een
dergelijk plan krachtig te steunen.
liet voorgaande samenvattende, komen wij alzoo
tot de conclusie dat, daargelaten of door de ontworpen
lijnen eene snellere verbinding Leeuwarden -Gronin
gen wordt geschapende voordeden van eene com
municatie met Drachten, zonder dat de totstandkoming
O
der verbinding met den verderen Zuid-Oosthoek van
Friesland genoegzaam gewaarborgd is, niet zoodanig
opwegen tegen de nadoelen, die van do lijn Drachten
Groningen voor onze gemeente zijn te verwachten, dat
wij L eene gunstige beschikking op het verzoek zou
den durven aanraden.
Met verwijzing voor het overige naar de bijge
voegde stukken en L' de adressen weder aanbiedende
hebben wij mitsdien de eer l in overweging te geven aan
het Xoord-Nederlaudsch Spoorweg-Comité, het bestuur
der afdeding Leeuwarden e.o. der Eriesche maatschappij
van Landbouw en het bestuur van Vreemdelingen
verkeer alhier in antwoord te doen weten
dat de verleening van een subsidie of renteloos
voorschot ten behoeve van den aanleg en de exploitatie
eener spoorlijn Groningen Drachten Leeuwarden
met een zijtak WargaBozum niet kan worden be
vorderd.
Leeuwarden, 10 Januari 1906.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
VAMMERMAN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
80
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1906. Bijl. no.S.
WIJZIGING der verordening op de
Marktpolitie.
Lift. A. Voorstel der Commissie voor
het ontwerpen van strafverordeningen.
Aan den Baad.
Mijne Heeren
Naar aanleiding van de behandeling in den Raad
van het adres der afdceling Leeuwarden en Leeuwar-
deradeel der Eriesche Maatschappij van Landbouw
0111 voortaan geen wrak vee meer op de veemarkt toe
te laten, kwam ter sprake het door den lieer Besuijen
geopperde denkbeeldom onder de in art. 19 der
verordening op de marktpolitie (waarvan de tekst,
zooals zij thans luidt, is opgenomen in gemeenteblad
110. 46 van 1905) opgenoemde besmettelijke veeziekten,
aan welke lijdende geen vee ter markt mag worden
gebracht, tevens op te nemen de klinische tuberculose.
Aangaande dit denkbeeld, waarvan door den Voor-
Bestaande tekst.
Art. 19.
Het is verboden, vee, aan eene besmettelijke ziekte
lijdende of daarvan verdacht, ter markt te brengen.
Onverminderd het bepaalde bij art. I van het
Koninklijk besluit van 14 Maart 1880 (Stbl. no. 81),
Waarbij voor besmettelijke ziekten worden gehouden:
1°. de veepest (veetyphus) bij herkauwende dieren;
2'. de longziekte bij runderen;
3'. het mond- en klauwzeer (besmettelijke blaar-
uitslag van den mond en de klauwen) bij herkauwende
diereu en varkens;
4°. de kwade droes en huid worm bij eenhoevige
dieren
5U. de dierenschurft bij paarden eu bij schapen;
6°. de pokken bij schapen
7°. het miltvuur bij alle vee;
8°. de hondsdolheid bij alle vee,
worden voor de toepassing van deze verordening mede
voor besmettelijk gehouden
de verdachte of steendroes bij paarden
de schurft en de varkensziekte bij varkens.
Behoudens de hiertegen bij deze verordening be
zitter de nadere overweging werd toegezegd en dat
vervolgens door hem aan onze commissie werd voor
gelegd is het advies ingewonnen van den gemeente
veearts, dat wij in druk hieronder laten volgen.
Op de door dezen ontwikkelde gronden, waarnaar
wij volstaan te verwijzen komt ook ons opneming
van die ziekte in bovengenoemd artikel 19 niet ge-
wcuscht voor.
Met het oog evenwel op de omstandigheid dat in
dat artikel wordt aangehaald het sedert afgeschafte
Koninklijk Besluit van 14 Maart 188(1 (Stbl. no. 31),
houdende bepaling, welke ziekten van het vee als be
smettelijk worden aangemerkt, thans vervangen door
dat van 10 Juli 1896 (Stbl. no. 104), is tevens met
den veearts de vraag besproken, of ten opzichte van
onze verordening nog andere ziekten dan de in dit
laatste besluit genoemde voor besmettelijk moeten wor
den gehouden. Naar zijn oordeel, waarmee wij ons
kunnen vereenigen, is de noodzakelijkheid hiervan
niet geblekenzoodat kan worden volstaan met in
art. 19 der meergemelde verordening do ziekten
uit art. 1 van het Koninklijk Besluit van 1896 over
te nemen.
Op grond hiervan hebben wij de eer F voor te
stellen te besluiten art. 19 der verordening op de
marktpolitie te Leeuwarden (gemeenteblad 1884 no.
13), laatstelijk gewijzigd bij gemeenteblad no. 23 van
1905, en in haar geheel, zooals zij thans luidt, opge
nomen in gemeenteblad 1905 no. 46, te wijzigen als
volgt
Ontwerp.
Art. 19.
Het is verboden, vee, aan eene besmettelijke ziekte
lijdende of daarvan verdacht, ter markt te brengen.
Voor de toepassing van deze verordening worden
voor besmettelijk gehouden de ziekten van het vee, ver
meld in art. I van het Koninklijk Besluit d.d. 11 Juli
1896, Staatsblad no. 104, laatstelijk gewijzigd bij Kon.
Besluit van 3 Februari 1902, Staatsblad no. 15, waarbij
nader wordt bepaald, welke ziekten van het vee voor
besmettelijk worden gehouden, zijnde de navolgende
1°. de veepest der herkauwende dieren;
2 de longziekte (pleuro- en pneumonia contagiosa)
der runderen
3'. het mond- en klauwzeer (besmettelijke blaar-
uitslag van den mond en de klauwen) bjj de her
kauwende dieren en de varkens;
4°. de kwade droes en huidworm bjj de eenhoevige
dieren
5°. de schurft (sarcoptes-schurft en dermatocoptes-
sehurft) bij de eenhoevige dieren en de schapen;
6°. de schaapspokken bij de schapen eu de geiten
7". het rotkreupel der schapen;
81