Bijlage no. 17.
Bijlage tot liet verslag van de handelingen va
Lilt. b. Brief' van Curatoren.
LEEL'WARDEN, 25 April 1906.
No. 798.
Art. 17 der Verordening voor het Gymnasium
alhier van dl December 1878 (Gemeenteblad van dat
jaar no. 14) bevat eene regeling van de overgangs
examens van de leerlingen aan die Instelling tot een
hooger studiejaar overeenkomstig het bepaalde bij het
5e lid van art. 9 der Jlooger Onderwijswet van 28
April 1876 (Stbl. no. 102).
Intusschen is bij de jongste wijziging dier wet
gezegd 5e lid ingetrokken bjj art. II der wet van 22
.Mei 1905 (Stbl. no. 141) en is daarmede vervallen
de verplichting tot het houden dier examens aan de
openbare gymnasia en wel op grond dat daaraan niet
veel waarde was te hechten omdat de dagelijksche
ervaring van het werk en de vorderingen der leer
lingen alléén uitspraak moest doen omtrent hun al
of niet overgaan. In de memorie van toelichting
behoorende bij genoemde wet van 1905, werd ove
rigens opgemerkt dat de gemeente, welke die examens
wenschte te behouden, dit tocli nog kon doen in eene
verordening krachtens art. 10 dier wet.
Curatoren zijn echter van meening dat die examens
geheel kunnen worden afgeschaft. Deze toeh zijn in
hoofdzaak eene ledige vorm geworden, omdat zij bij hun
korten duur geen maatstaf kunnen zijn voor de aan
spraken oj> bevordering en goede leerlingen daardoor
wel eens een slecht figuur maken en omgekeerd de
slechte uen goed figuur. Bovendien zijn die examens
noch voor curatoren, die zich langs andere wegen èn
door hun schoolbezoek èn door het ontvangen van
de twee-maandelijksche rapporten der leeraren op de
hoogte stellen van de vorderingen der leerlingen
noch natuurlijk voor de leeraren zelve van noode.
Daarbij komt nog dat deze examens, die, ingevolge
art. 17 voormeld, in het openbaar werden gehouden,
ten einde aan de ouders of voogden en verdere be
langstellenden gelegenheid te geven zich persoonlijk
te overtuigen van de vorderingen der leerlingen, zoo
goed als nimmer door die personen werden bijgewoond.
Kunnen die examens alzoo, naar ons inzien, zonder
schade vervallen, het komt ons daarbij raadzaam voor
dat de eindbeslissing over de bevordering der leer
lingen tot eene hoogere klassegelijk tot dusver
ingevolge het genoemde (thans vervallen) 5e lid van
art. 9in handen van curatoren blij ve berusten.
Deze bestaande toestand heeft toch nimmer aanleiding
gegeven tot bezwarenterwijl men daarmede blijft
in de lijn der Hooger Onderwijswet, die, ook nu,
evenals vroeger, voorschrijft dat het toelatingsexamen
tot onze Instelling geschiedt „onder toezicht van
curatoren" (vgl. art. 9, 2e lid)zoodat bij verschil
den gemeenteraad van Leeuwarden, 1906.
van gevoelen tusschen curatoren en leeraren eerst
genoemde de beslissing bij dat examen hebben. Be
houd van die eindbeslissing bij curatoren ook voor
de overgangsexamens is, on Zes inziens, gewenscht en
de Reetor is te dezer zake geheel van onze meening.
Voor zooveel noodig zij hierbij opgemerkt dat de
gemeenteraad van Leiden en die van Groningen een
besluit van geheel gelijken geest hebben genomen.
Met het oog op een en ander hebben wij de eer
U beleefdelijk in overweging te geven om aan den
Raad voor te stellen om art. 17 der reeds genoemde
Verordening van 1878 in te trekken en te doen ver
vangen door een art. 17 van den volgenden inhoud
„Ten minste acht dagen vóór den afloop van eiken
„cursus brengen rector en leeraren gemotiveerd advies
„uit aan het college van curatoren omtrent het on
voorwaardelijk, voorwaardelijk of niet overgaan van
„de leerlingen tot een hooger studiejaar. Curatoren
„beslissen daarover alsdan zoo spoedig mogelijk en
„maken daarna in eene daarvoor te houden vergade-
Ving van curatoren met leeraren den uitslag bekend.
„Alsdan wordt mede bepaald op welken dag vóór
„den aanvang van den nieuwen cursus het onderzoek
„zal plaats hebben of aan de opgelegde voorwaarden
„voor eene bevordering is voldaan. Na dit onderzoek
„hebben de beslissing over en de bekendmaking van
„den uitslag op dezelfde wijze plaats als boven is
„geregeld."
Bij deze gelegenheid wenschen wij tevens voor te
stellen om in art. 1, 2e lid, van bovengenoemde
Verordening (zie Gemeenteblad 1881, no. 11), de
woorden„een der beide besmettelijke ziekten, mazelen
of diphthcritis" te doen vervangen door„de besmet
telijke ziekte diphthcritis", omdat op mazelen de be
palingen van de wet, houdende voorziening tegen
besmettelijke ziekten, niet meer van toepassing zijn
(vgl. art. 1 der wet van 4 December 1872, Stbl. no.
194, gewijzigd bij art. 1 der wet van 21 Juli 1899,
Stbl. no. 166).
De Heer Inspecteur der Gymnasia, die door ons
over onze voormelde voorstellen is gehoord, heeft zich,
blijkens het hierbijgaand sehrijven van 21 dezer, no.
1011, volkomen daarmede vereenigd.
Gemelde missive zal te zijner tijd gaarne door ons
worden terug ontvangen.
aratoren van hel Gymnasium te Leeuwarden
R. VOREN KAMP, Voorzitter.
J. J. GOCKINGA, Secretaris
Aan
Herren Burgemeester en Wethouders
van de gemeente
LEEUWARDEN.
<W BtR
MEI*
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1906. RlJjl» tlO. 17.
POLITIE-VERORDENING ingevolge de
Motor- en Rijwielwet 1905 (Staats
blad no. 69).
Aan den Raad.
Mijne Hceren!
die, daargelaten of zij wel geheel in harmonie is te
achten met de in art. 1 der gegeven definitie van
dat begrip en met de geschiedenis dier wetsbepaling
(zie Gemeentestem no. 2845), naar ons oordeel bij den
opzet van het ontwerp tot richtsnoer heeft moeten
strekken. Immers stelt men zich, wordt 's Ministers
uitlegging niet gevolgd, bloot aan de vernietiging der
verordening door de Kroon, terwijl, indien eventueel de
rechterlijke macht 's Ministers zienswijze niet zal blijken
te deelen, de verordening altijd nog in overeenstem
ming met de dan gewijzigde inzichten zal kunnen
worden gebracht.
Zonder ons derhalve voor heden verder over de be-
teekenis van het begrip „weg" uit te laten, meenen
Ingevolge art. 26 der met 1 Januari 1.1. in werking wjj? Dat het thans het meest practised is, de door den
Minister gegeven uitlegging te volgen. Op die uit
legging is het aangeboden ontwerp gebaseerd.
In de artikelen 2 en 3 is onderscheid gemaakt
tusschen die wegen binnen de kom, die volgens den
Minister niet onder de wet vallen (alleen voor voet
gangers toegankelijke en met rijwegen en straten
niet samenhangende wandelwegen) en die op welke
de wet wel toepasselijk is en die ingevolge art. 8
der wet voor het verkeer met motorrijtuigen enz.
kunnen worden gesloten, eenerzijds (artt. 2a en 3);
anderzijds die weggedeelten, die niet voor „sluiting"
in aanmerking komen, maar te welker opzichte krach
tens art. 7 der wet toch eene regeling mag worden
getroffen (art. 2b).
Ten aanzien van wegen buiten de kom is de macht
der gemeente beperkter en kan zij over 't algemeen
slechts daar optreden voor zoover door den Minister
krachtens art. 3 of door Gedeputeerde Staten krach
tens art. 4 der wet niet is ingegrepen. Art. 7a van
het ontwerp laat overigens te dezen aanzien den thans
bestaanden toestand intact en draagt de nadere rege
ling aan Burgemeester en Wethouders op.
getreden Motor- en Rijwielwet zal op 1 Juli e.k.
komen te vervallen de bepaling in het provinciaal
reglement (Prov. bl. 1902 no. 108), krachtens welke
bepaalde straten binnen de kom voor het verkeer met
motorrijtuigen zijn aangewezen en kan eveneens als
dan krachtens art. 82 der Algemeene Politie-verorde-
ning geene aanwijzing van straten als ongeschikt voor
het rij wiel verkeer meer plaats hebben. Tengevolge
van den algemeenen regel hebben dan verder alle
provinciale en plaatselijke verordeningen met betrek
king tot het verkeer met motorrijtuigen en rijwielen
hare kracht door de inwerkingtreding der motor- en
rijwielwet verlorenvan gemeentewege zal daarom
tijdig eene regeling van dit verkeer moeten worden
getroffen.
De plaatselijke wetgever put te dien aanzien zijne
bevoegdheid uit twee artikelen der wet: de artt. 7 en 8.
Ingevolge art. 7 kan hijevenals de provinciale
wetgeververordenen voor zooveel betreft punten
waarin de wet of do te harer uitvoering uitgevaar
digde algemeene maatregel van bestuur niet voorziet;
krachtens art. 8 en onder de nader daarbij gestelde
voorschriften, kan hij bepalingen maken omtrent de
sluiting van wegen binnen de bebouwde kom.
Art. 7 der wet legt reeds dadelijk aan den ge
meentelijken wetgever beperkingen op en noopt hem,
willen de door hem gestelde voorschriften niet de
kans loopen krachteloos gemaakt te worden door
bepalingen van het krachtens hetzelfde artikel uit te
vaardigen provinciaal reglement, zich voorshands te
bepalen tot het meest elementaire, om later, indien
de praktijk daartoe de noodzakelijkheid medebrengt
desgewenscht het ontbrekende aan te vullen.
Tot toelichting der artikelen moge het volgende d
ïenen.
Art. 1. Hier is eene andere definitie gegeven van
„bebouwde kom" dan wordt aangetroffen in art. 100
der algemeene politie-verordening (elke verzameling
van drie of meer op onderlingen afstand van 50
meter gelegen woonhuizen). Hot begrip is thans in
het ontwerp nauwkeurig omlijnd door als zoodanig
alleen de aaneengesloten stedelijke bebouwing te be
schouwen, ten einde eene provinciale regeling van het
Het ontwerp dat wij U dan ook hieronder ter motor- en rij wiel verkeer buiten de kom niet ten eenen-
vaststelliug aanbieden, is bijna geheel een uitvloeisel male onmogelijk temaken, hetgeen het geval zou zjjn,
van art. 8 der wet. indien werd bepaald dat in het landelijke deel der ge-
Aangaande de in dit en in andere artikelen der gemeente overal huizen-complexen een „kom" zouden
wet voorkomende uitdrukking „wegen" en mitsdien 1 vormen.
aangaande de uitgestrektheid van het gebied dat de
wet beheerscht, is, blijkens het Provinciaal blad no.
35 van dit jaar, door den Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid a. i. eene uitlegging gegeven
Hieromtrent mag volgens de algemeeno bepaling van alt. 135
der Gemeentewet eene regeling worden gemaakt.
107