VERORDENING op de invordening van het
havengeld.
MEMORIE VAN TOELICHTING.
Bijlage tot het verslag van (le handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907.
2°. voor de pramen, jachten en booten, bedoeld
bij het laatste lid van het vorig artikel, het
vooruitbetalen voor een jaar.
De vooruitbetaling moet zijn geschied, voor de
vaartuigen, sub ln bedoeld, binnen de eerste 14
dagen van het kwartaal, en wegens de vaartuigen,
sub 2° bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van
het jaar.
Art. 6.
Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders,
schippers of eigenaars der vaartuigen en hout
vlotten, en, bij afwezigheid, door hen, die in hunne
plaats optreden.
Indien meer dan één gezagvoerder of schipper
op het vaartuig is geplaatst, zijn allen hoofdelijk
voor het recht aansprakelijk.
Art. 7.
(leen recht is verschuldigd wegens vaartuigen
en houtvlotten, welke ligplaats hebben
wat de Dokkumer Ee betreft, ten noorden van
het brugje op Camstraburen bij het perceel kada
straal sectie E no. 1676
wat het Vliet betreft, ten oosten van den Poppc-
weg;
wat de Potmarge aangaat, ten oosten van de
lijn, getrokken van de zuidelijke grens der sloot,
ten zuidwesten van liet aschland, kadastraal sectie
G no. 4945 tot den zuidwestelijken hoek van het
perceel, kadastraal sectie G, no. 6930
aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente.
Art. 8.
Vrijstelling van recht wordt verleend:
1°. voor vaartuigen, die zonder oponthoud en
zonder te laden of te lossen, de gemeente enkel
doorvaren.
Als oponthoud wordt niet beschouwd een ver
blijf van minder dan 24 uren, de Zondag niet
medegerekcnd.
Als laden wordt niet beschouwd het innemen van
winkelwaren voor eigen huishoudelijk gebruik der
gezagvoerders.
Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk
overladen van een gedeelte der vracht in een ander
vaartuig, indien dit noodig blijkt te zijn om den
lagen waterstand, tenzij het lichtervaartuig de over
genomen vracht vervoert naar eene andere plaats
dan die, waarvoor het hoofdschip is bestemd;
2°. voor vaartuigen, bedoeld bij art. 2, le lid,
litt. b, indien deze een inhoud hebben van minder
dan 5 ton
3°. voor alle vaartuigen, die aan of op een der
scheepstimmerwerven worden hersteld of in aan
bouw zijn;
4°. voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor
den gemeentedienst, de ammoniakschuit, liggende
bij de gasfabriek, hieronder begrepen
5°. voor baggermachines en de vaartuigen, die
daarbij gebezigd worden voor het vervoer der
baggerspecie, gedurende den tijd, dat zij binnen
de gemeente werken
6°. voor houtvlotten die, de gemeente binnen
gekomen, vóór den nacht in particulier water wor
den opgeborgen.
Art. 9.
Deze verordening treedt in werking den 1 Januari
1908, met welk tijdstip het besluit tot het heffen
van een recht onder den naam van havengeld,
laatstelijk opnieuw vastgesteld den 10 September
1901 vervalt.
b. de navolgende bij voornoemd heffingsbesluit
behoorende
Art. 1.
De invordering- van het recht geschiedt door
middel van openbare verpachting, tenzij de raad
besluit, dat de invordering bij gadering zal ge
schieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd
van drie jaren, tenzij de raad, op voorstel van
burgemeester en wethouders, mocht besluiten, den
duur der verpachting korter of langer te stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door
burgemeester en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gadering be
sluit, wordt door hem eene instructie voor den
gaarder vastgesteld, met bepaling van diens be
looning.
Art. 2.
Burgermeester en wethouders doen steeds on
verwijld openbare kennigeving van den naam van
den pachter of gaarder.
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbe
taling volgens art. 4 van het heffingsbesluit, kan
het recht dadelijk, nadat het verschuldigd is ge
worden, worden ingevorderd.
Het recht moet worden voldaan op de eerste
mondelinge aanvraag van den pachter of gaarder.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen
recht dadelijk eene behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingplichtige of be
lastingschuldige en den pachter of gaarder verschil
bestaat over de toepassing van het heffingsbesluit,
is de eerstgenoemde bevoegd, de beslissing van
burgemeester en wethouders in te roepen, mits na
vooraf het recht, zooals het door den pachter of
gaarder is berekend, te hebben voldaan.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl. No. 27.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste
van den belastingplichtige of belastingschuldige
beslissen, wordt het te veel betaalde aan hem terug
gegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van
den pachter of gaarder niet dadelijk het verschul
digde voldoet, geeft de pachter of gaarder daarvan
onmiddellijk kennis aan den ambtenaar, bedoeld bij
art. 261 der gemeentewet, die de vordering her
haalt en bij niet-betaling van het recht terstond
proces-verbaal opmaakt en aan den gemeente-ont
vanger zendt, ten einde de invordering te doen
plaats hebben overeenkomstig de artt. 258261
dier wet.
Art. 6.
Door burgemeester en wethouders wordt opge
maakt, aangehouden en gepubliceerd een staat van
alle in de gemeente binnen de in art. 7 aangeduide
grenzen gelegene wallen, waarvan het onderhoud
niet ten laste der gemeente is.
Art. 7.
Deze verordening treedt in werking den 1 Januari
1908, met welk tijdstip de verordening op de in
vordering van het recht onder den naam van haven
geld, laatstelijk opnieuw vastgesteld den 10 Sep
tember 1901, vervalt.
Den 31 December 1907 is de termijn geëindigd,
voor welken de thans bestaande verordening tot
het heffen van een recht onder den naam van haven
geld, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 September
1901, is goedgekeurd, zoodat die verordening op
nieuw dient te worden vastgesteld.
Wij achten het vooralsnog niet noodzakelijk, dat
er eenige wijziging in de heffing en invordering
van gemeld recht worde gebracht anders dan eenige
geringe veranderingen van redactioneelen aard en
uitbreiding van de heffing over de geheele Harlinger
vaart, waarom wij U dan ook voorstellen, de thans be
staande verordening behoudens deze ongewijzigd
opnieuw vast te stellen.
In verband met art. 254, le lid der gemeente
wet brengen wij in herinnering, dat bij ons
voorstel van 10 Mei 1898 tot vaststelling van een
besluit tot het heffen en van eene verordening op
de invordering van havengeld, is overgelegd een
staat van de sedert 1869 uitgegeven sommen voor
het verbeteren van wallen, kaden en vaarwaters,
waarin door geldleening is moeten worden voor
zien, tot een bedrag van 240,687.
Na 1898 is voor bedoelde werken niet geleend.
De kosten van het onderhoud van vaarten,
grachten, kaden en wallen, bedroegen in de laatste
vijf jaren als volgt
in 1902 f 3888.44
1903 2607.41
1904 3864.39
1905 4162.625
1906 3588.02
Totaal f 18110.885
of gemiddeld per jaar 3622.17
Brengt men hierbij in rekening eene
rente ad 31 °/0 van het kapitaal ad
240687.dan bedraagt deze 8424.04
Ten laste der gemeente komt dus
voor onderhoud van vaarwaters, wallen,
kaden enz., per jaar gemiddeld een
bedrag van12046.21
De opbrengst van het havengeld bedroeg in de
laatste vijf jaren als volgt
in 1902 6280.—
1903 6280.—
1904 6280.—
1905 6400.—
1906 6400.—
Totaal f 31640.—
of gemiddeld per jaar 6328.
Naar aanleiding van het vorenstaande mag worden
vastgesteld, dat het tarief van heffing in een zeer
bescheiden verhouding staat tot de uitgaven voor
werken, die door de gemeente in het belang der
scheepvaart zijn en worden gedaan.