Bijlage no. 29.
Bijlage tot liet verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden, 1907.
plichtingen worden opgelegd aan, of zekere ver
bodsbepalingen worden gesteld jegens hem die
bouwt op een bepaald complex gronden, gelijk
elke strafverordening zich ten slotte richt tot die
genen, die in bij die verordening bepaald omschre
ven omstandighoden of hoedanigheden verkeeren.
Do algemeenheid van do werking eener politiever
ordening zou dan ook slechts kunnen worden be
twist, indien a priori vaststond dat niet ieder in
die omstandigheid zou kunnen geraken, of die
hoedanigheid zou kunnen bezitten. Met de onder-
werpelijke verordening is dit niet het geval.
In denzelfden geest oordeelt do Gemeentestem
110. 2768(8) en het daar aangehaalde arrest van
den Hoogen Raad van 10 October 1802.
Op grond van het voorafgaande meenen wij dan
ook dat aan de uitnoodiging van Gedeputoerde
Staten, vervat in hunne resolutie van 8 Augustus
1.1. 2o afdeeling no. 60, geen verder gevolg moet
worden gegeven dan de meergemelde verordening
van een nieuwen datum van vaststelling te
voorzien, zoodat wij de eer hebben U voor te
stellen te besluiten overeenkomstig het aangeboden
ontwerp.
Leeuwarden, 11 September 1907.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
ZIMMERMAN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Gelezen de resolutie van Gedeputeerde Staten
van Friesland, d.d. 8 Augustus 1907, 2e afdeeling,
no. 60, met bijgevoegde nota van op- en aan
merkingen, waarbij Burgemeester en Wethouders
worden uitgenoodigd de verordening tot verze
kering van de nakoming van bij uitgifte van
gemeentelijk bouwterrein gestelde voorschriften,
vastgesteld bij raadsbesluit van den 24 Juli 1907
no. 193R/99, aan deze vergadering, in verband
mot do hunnerzijds daartegen gerezen bedenkin
gen, vervat in de gemelde nota, ter nadere over
woging aan te bieden en haar daarna, c. q. ge
wijzigd, in elk geval van eene dagteekening van
nadere vaststelling te doen voorzien
Gezien het voorstel van Burgemeester en
Wethouders
Besluit
1. Burgemeester en Wethouders te machtigen
aan Gedeputecrdo Staten mede te dselen, dat de
gemaakte op- en aanmerkingen aan den gemeen
teraad geene aanleiding hebben gegeven wijzi
ging te brengen in zijn vorenaangehaald besluit.
2. Genoemd besluit nader van de dagteeke
ning van vaststelling van heden te voorzien.
Leeuwarden, 190
De Raad voornoemd,
296
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl. no. 29.
NOTA naar aanleiding van Bijlage 26,
handelende over het Adres aan de
Tweede Kamer, inzake de toepas
sing van de Woningwet.
Aan den Gemeenteraad.
Het is mijn bedoeling in deze nota in te gaan
op hetgeen Burgemeester en Wethouders in Bijlage
26 aan den Raad berichten en voorstellen. Vooraf
gaan echter twee opmerkingen, respectievelijk
betreffende de wijze, waarop het college van Dage-
lijksch Bestuur in deze zaak optreedt en het gewicht
van do door Burgemeester en Wethouders opge
worpen bezwaren.
De wijze van optreden.
Het komt mij voor dat de manier, waarop Bur
gemeester en Wethouders in de aanhangige kwestie
optreden, niet prijzenswaard is.
In de raadsvergadering van 20 Augustus j.l. werd
door mij een beknopte uiteenzetting gegeven van
de bezwaren tegen het Koninklijk Besluit van 12
Juli 1907 no. 17. De conclusie van het gesprokene
betreffende de huurpr ij zenclausule luiddeadresseeren
naar de Tweede Kamer (pag. 135 Handelingen
regel 20 v. o.), die betreffende de andere bezwaren
(vermindering der bijdrage-weigering van kapitaal
voor krottenafbraak) luidde eveneensadresseeren
naar de Tweede Kamer (pag. 136 Handelingen
regel 28 v. o.). Een voorstel in overeenstemming
met die conclusies wordt door mij als amendement
ingediend. De Voorzitter accepteert dit niet als
zoodanig en noemt het „een voorstel vreemd aan
de orde van den dag." Hij stelt echter voor
het voorstel onmiddellijk in behandeling te nemen.
De Raad besluit hiertoe met algemeene stemmen en
verklaart daarmee het voorstel voor dadelijke be
handeling vatbaar (zie art. 60 Reglement van Orde).
Zelfs de later tegenstemmende wethouders hebben
het voorstel voor onmiddellijke behandeling vatbaar
geoordeeld. Het voorstel wordt hierna aangenomen
met algemeene stemmen, behalve die der twee
aanwezige wethouders.
Nu komen in een volgende vergadering de heeren
(Burgemeester en Wethouders) tegen wier zin de
beslissing viel, terug en zeggen feitelijk tot den
Raad
„Gij hebt wel gemeend een oordeel over de kwestie
te kunnen vormen, maar wij zeggen u dat ge daar
toe niet bekwaam waart. Wij zullen u nu eerst
eens instrueeren."
Men zou hier met recht mogen vragen: „Wan
neer gij meent ons te moeten inlichten, waarom
dit dan niet in de vergadering van 20 Augustus
gedaan'? Gij verklaardet toch zelf het voorstel
voor onmiddellijke behandeling vatbaar, daarmee te
kennen gevende„Wij zijn met de kwestie genoeg op
de hoogte om ons standpunt te bepalen."
Had men toen de argumenten niet bij de hand?
Het dagelijksch bestuur was toch niet geheel on
kundig van het plan van den voorsteller en het
spreekwoord luidt nog welun homme averti en
vaut deux!
Waar moet het heen wanneer een minderheid zich
niet bij zijn nederlaag neerlegt, maar in de volgende
vergadering komt met nieuwe strijdmiddelen om
daarmee te reageeren tegen de gevallen beslissing?
Riekt dat niet naar obstructie?
Zeker, er kunnen gevallen zijn, waarin het wensche-
lijk is spoedig op een genomen besluit terug te
komen. Waren b.v. door één der sprekers verkeerde
aanhalingen gebezigd of grove fouten gemaakt,
waarvan het vrij zeker was, dat ze de stemming
zeer hebben beïnvloed, dan zou een dier gevallen
aanwezig geweest zijn, maar paste het ook meer aan
een voorstemmer om de zaak opnieuw ter sprake
te brengen, dan aan een bestrijder van het voorstel
Is nu in ;t onderhavige geval van verkeerde aan
halingen of van grove fouten sprakeNeen! Burge
meester en Wethouders meenen hoogstens dat de
voorsteller een minder juiste interpretatie heeft ge
geven van de begrootingsdiscussies 1906. Burge
meester en Wethouders meenen die discussies anders
te moeten interpreteeren, anders dus dan onderge-
teekende en met hem het kamerlid Borgesius (zie
onder) doet.
Dit is natuurlijk hun recht. Waar echter uit
sluitend jverschil van gevoelen is en geen grove
fouten of verkeerde aanhalingen worden geconsta
teerd, is de reden tot terugkomen op de gevallen
decisie niet aanwezig en is derhalve de handeling
van Burgemeester en Wethouders: het scheppen
van een gevaarlijk precedent, niet prijzenswaard.
Het gewicht der bezwaren van Burgemeester en
Wethouders.
Het gewicht der bezwaren van Burgemeester en
Wethouders laat ik een oogenblik aannemen dat
ze niet voor aanvechting vatbaar zijn kan men
het beste wegen en tot de hun toekomende pro-
portiën terugbrengen door de vraag te stellen
Komt het er op aan, te weten wat de Minister in
de Kamer gezegd heeft, te weten of de interpretatie-
Borgesius de juiste is? Heeft het iets te maken
met de wenschelijkheid om inzake het Koninklijk
besluit te adresseeren?
Het antwoord hierop moet luiden
Wanneer wij, voorstanders van het stelsel-Faber,
297