Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907.
het stellen van een huurprijzenclausule nadeelig
vinden voor de verbetering der volkshuisvesting,
dan volgt daaruit de wenschelijklieid om bij het
stellen van die clausule in een Koninklijk besluit
pogingen aan te wenden, haar alsnog verwij
derd te krijgen. Die wenschelijklieid vloeit dus
voort uit het feit dat wij het stellen er van nadeelig
vinden en niet uit hetgeen de Minister in de Kamer
heeft gezegd; dit laatste laat de wenschelijklieid
van adressoeren onaangetast en heeft alleen invloed
op de motiveering, die bij het adres zou worden
gevoegd.
Aannemende dat Burgemeester en Wethouders
bij hun interpretatie juist waren, zou daarvan dus
hoogstens het gevolg kunnen zijn, dat zij aan den
Raad voorstelden Bij het opstellen van het adres
zich niet te beroepen op verwachtingen, die men
na de begrootingsdiscussiën van 190d meende te
mogen koesteren.
Het is ieder duidelijk dat de discussiën in de
Kamer niets uitstaande hadden met het tweede deel
der uiteenzetting van 20 Augustus j.l. (zie pag. 136
der Handelingen) betreffende de vermindering der
bijdrage en de weigering van geld voor krotten-
afbraak. Ook deze bezwaren leidden tot de conclusie
adresseeren naar de Tweede Kamer. Burgemeester
en Wethouders, die hier niet met een andere exegese
van ministerieele woorden kunnen komen, achten
nu deze punten niet gewichtig genoeg om adres
seeren te rechtvaardigen.
In verband hiermee is het gewenscht nogmaals
de aandacht van den Raad te vestigen op de, door
het inkorten der bijdragen, verhoogde risico voor de
gemeente. Het Rijk geeft door de inkorting 33142.50
minder aan bijdrage dan is aangevraagd en in de
becijferingen van de woningvereeniging is onder
steld. Zonder een enkel argument uit de regeering
bij deze inkorting de bewering „de huren en daar
door ook de inkomsten van de vereenigingen zullen
wel stijgen". M. i. is hierin alleen reeds voldoende
reden om de meest ernstige pogingen aan te wenden,
alsnog wijziging van het Koninklijk besluit te
krijgen.
In verband met 't bovenstaande meen ik, dat
zelfs voor lien, die met Burgemeester en Wethou
ders van oordeel mochten zijn, dat mijn interpretatie
van de bovengenoemde begrootingsdiscussiën minder
juist is, nog geenszins reden bestaat om op het
genomen raadsbesluit terug te komen.
Bestrijding van Burgemeester en Wethouders'
argumentatie.
Heb ik hierboven een oogenblik aangenomen dat
de bezwaren van Burgemeester en Wethouders niet
voor aanvechting vatbaar waren, ik hoop de Raads
leden nu te overtuigen, dat inderdaad het tegendeel
het geval is. Ja, zelfs is de kans niet geheel af
wezig ook het college van Burgemeester en Wet
houders nog van hun ongelijk te overtuigen, waar
immers uit hun schrijven, Bijlage 26, blijkt, dat zij
zich nog beter in de kwestie hadden kunnen in
werken. Zij zouden dan niet Mr. Pierson hebben
doen spreken van „huurnorm" en normalen huur
prijs' waar deze afgevaardigde, na een opmerking
van Mr. Treub (pag. 663 Hand. Tweede Kamer), zoo
voorzichtig was om deze bestreden woorden niet te
gebruiken. Zij zouden dan ook niet beweren dat
de voorsteller, Besuijen, het stellen van de huur
prijzenclausule een „ramp" zou achten. Dit was
de qualificatie van Mr. Borgesius, mijne heeren!
(Zie pag. 135 Hand. Raad.) Zij zouden verder niet
geschreven hebben datMr. Borgesius het woord
„ramp" verbond aan de weigering van vereenigingen,
die de clausule niet in hare statuten hadden opge
nomen.
Neen, heeren, Mr. Borgesius bracht het woord
„ramp" in verband met eventueele weigering van
financiëelen steunomdat vereenigingen zich niet
zouden willen binden aan de clausule.
Men bemerkt, er is nog kans op overtuigen van
Burgemeester en Wethouders.
In 't kort is de redeneering van 't dagelijksch
bestuur
Het argument.
Uw interpretatie deugt niet, uit de discussiën 1906
mocht ge niet de gevolgtrekicing maken de huurprijzen-
clausule is van de baan.
Mr. Borgesius wordt hierbij genoemd.
AVelnu, hoe heeft deze oud-minister, ontwerper
der woningwet, de ministerieele toezegging opge
vat Ziehier, woordelijk spreekt hij (pag. 659
Handelingen, Mr. Borgesius le termijn)„Maar
„op één bezwaar wil ik in het bijzonder de aan
dacht der Kamer vestigen. Ik bedoel het stellen
„van den eisch, dat de toegelaten bouwvereenigingen
„zich moeten verbinden geen woningen te verhuren
„tegen lageren prijs dan tegen den prijs, die te
„bedingen is.
„Het stellen van dien eisch keur ik in hooge
„mate af en ik zal zeggen waarom. Men wil niet
„den eisch stellen dat de bouwondernemingen moeten
„verhuren tegen den kostenden prijs dat zou ik
„mij kunnen voorstellen maar tegen een niet
„lageren prijs dan in de gemeente voor soortgelijke
„woningen te bedingen is. Die eisch staat niet in
„het Koninklijk Besluit, waarin de voorwaarden van
„toelating zijn omschreven, maar toch heeft men een
„tijd lang dat als voorwaarde van toelating gesteld,
„totdat eindelijk een vereeniging te Zwolle zeide: dat
„doe ik niet. Toen heeft men ten slotte geantwoord
„dan zullen wij u zonder die voorwaarde toelaten,
„maar, heeft men er bijgevoegd, weet wel, dat dit
„niet wegneemt, dat, als gij straks een voorschot
„of bijdrage komt vragen, wij u dan nog altijd
„de voorwaarde kunnen opleggen, dat gij alleen
298
Bijlage tot het verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl. no. 29.
„tegen den marktprijs de woningen moogt verhuren.
„Zoo is op dit oogenblik de toestand, en daarom
„is volkomen terecht aan den Minister gevraagd
„in het Voorloopig Verslagwat is uw meening
„op dit punt? Zult ge al het mogelijke doen om
„de oprichting van bouwvereenigingen te be
vorderen en zult gij afzien van het plan van uw
„voorganger omwat betreft de vaststelling der
„huurprijzen, dezen dwang aan de vereenigingen op
„te leggen?
„Ik noemde reeds het stellen van dergelijke
„voorwaarden een groote, niet gerechtvaardigde
„belemmering".
Men leze deze interessante rede verder in do
Handelingen en ziet dan op pag. 660
„Nu had ik gehoopt dat de Minister van Bin-
„nenlandsche Zaken in de Memorie van Antwoord
„zou gezegd hebben dat régime van die dwang-
„huurprijzenclausule is nu voor goed uit".
Duidelijk is dus wat Mr. Borgesius wenschte.
Toen nu de regeering gesproken had, ik wil des
noods toegeven in niet zeer duidelijke termen, vond
Mr. Borgesius reden als volgt te pointeeren
(Handelingen pag. 732. Borgesius 2e termijn).
„Men zal misschien verwachten, dat ik nu zal be
handelen, datgene wat het hoofdpunt was in mijne
„eerste rede de huurprijzenkwestie. Maar na het-
„geen de Minister daarover gesproken heeft, meen
„ik dat ik mij thans, wat dit punt betreft, in
„tweeden termijn kan bepalen tot een woord van
„dank voor het gegeven antwoord. Wel is waar
„staat de Minister in theorie niet aan mijn zijde,
..maar in de praktijk zal hij handelen in den geest
„als mij voor een goede uitvoering der Woningwet
„werkelijk noodig voorkomt en daarmede ben ik
„alleszins tevreden. Het is mij niet om de theorie
„maar om de zaak te doen en ik geloof ook dat
„de Minister gelijk had, waar hij erop wees dat
„de afgevaardigden uit Gorinrhem en uit Enkhuizen,
„die zoo broederlijk tot het tot stand komen der
„Woningwet hebben samengewerkt, in de praktijk
„niet zoover van elkander staan, als dit misschien
„gisteren den schijn had. Maar hoe dit zij, ik
„verheug mij zeer over 's Ministers antwoord op dit
„punt, want het zou werkelijk een ramp zijn als de
„Regeering aan bouwvereenigingen steun weigerde op
„geen anderen grond dan dat zij bezivaar hebben
„tegen een in mijn oogen zelfs geheel onuitvoerbare
„huurprijzenclausule, op geen anderen grond dan
„omdat ze zich niet willen verbinden de woningen
„niet anders te verhuren, dan tegen „prijzen die te
„bedingen zijn'.. Daartegen was mijn verzet gericht
„en dat bezwaar is nu vervallen."
Aldus, mijne heeren, Mr. Borgesius, die dezelfde
interpretatie aan 's Ministers toezegging geeft als ik.
Hij zegt kortweg„Dank u, ik heb mijn zin, de
Alle vetdruk en cursiveering van mij. B.
huurprijzenclausule is van de baan" of zooals ik
zeide in de Raadsvergadering van 20 Augustus j.l.
„de huurprijzenclausule is van het tooneel".
Ik meen Burgemeester en Wethouders niet te
beleedigen als ik beweer dat de interpretatie van
dezen oud-minister, die bij de regeeringsspeech te
genwoordig was, bovendien weet hoe Ministers
toezeggingen doen, meer kans heeft de juiste te
zijn, dan die van Burgemeester en Wethouders,
welke met minder hulpmiddelen geboren werd.
Een zeer sterk argument voor de juistheid van
Mr. Borgesius' opvatting is wel, dat Minister Rink
blijkbaar geen aanleiding vond om in een slotwoord
die opvatting nog te rectificeeren, terwijl hij dit
wel deed met woorden van Mr. Treub, die een
uiting over een geheel ander punt naar des Ministers
oordeel verkeerd had gepointeerd of geïnterpreteerd.
Na het bovenstaande zou ik kunnen volstaan met
te melden, dat men in den lande het recht had te
veronderstellen, dat de huurprijzenclausule van de
baan zou zijn. Ik wil evenwel nog eenige feiten
aanhalen, waaruit blijkt dat personen, die met de
Woningwet c.a. iets uitstaande hebben, werkelijk
daarna van die onderstelling uitgingen, m. a. w. de
Borgesius-interpretatie tot de hunne maakten.
lo. Zoo vinden wij een jaar later Mr. Borgesius bij
de behandeling van Hoofdstuk V der Staatsbegrooting
opnieuw aan het woord over de Woningwet (pag.
811 Handelingen Tweede Kamer):
„Als de annuïteit in plaats van op 50, op 70 of
„75 jaar wordt gesteld, dan zullen de moeilijk-
bieden van 't Bildt en Wonseradeel zich althans
„niet in die mate meer voordoen. Het spreekt
„toch vanzelf, dat naarmate de annuïteit langer wordt
„genomen en de aflossing over meerdere jaren wordt
„genomen, de huren ook iets lager kunnen worden
gesteld.'"
Niemand in de Kamer kwam tegen deze uitine
O O
op en toch zal het college van Burgemeester en
Wethouders moeten toegeven dat „het lager stellen
van huren omdat de annuïteit langer wordt", zich
niet verdraagt met het bevel„verhuren tegen den
prijs, die te bedingen valt". De Kamer zal dus
ook de meening hebben gehad dat dit bevel, die
huurprijzenclausule, had afgedaan.
2o. De Woningvereeniging Leeuwarden zet op
instigatie van Mr. A. van Gijn (brief van 8 Mei
1904) in artikel 4 harer statuten de huurprijzen
clausule.
Na de toelating der Woningvereeniging „Open
baar Belang" te Zwolle zonder deze clausule en
de begrootingsdiscussiën 1906, schrapt de Vereeni
ging Leeuwarden de clausule weer uit haar statuten
en vraagt opnieuw toelating.
Zou, mijne heeren, deze vereeniging die moeite
hebben gedaan, zoo zij verwacht had, dat de go-
wraakte clausule toch onder de voorwaarden voor
voorschotverlening zou worden opgenomen?
299