Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907.
betrekkelijk slecht woonden te lokken in betere
woningen, zij het tegen hoogere huurprijzen en
daardoor hunne vroegere woningen te doen vrij
komen voor hen, die thans voor minder dan f 1.
per week in de allerslechtste krotten huisden, van
welke soort er bij het laatst gehouden onderzoek
(zie bl. 199, Bijlage 20 tot 's Raads handelingen
over 1906) te Leeuwarden nog 481 aanwezig waren.
Zoo komt het opschuivingssysteem tot zijn recht,
terwijl, wanneer men lien als huurders neemt, die
beter en duurder wonen gewoon zijn, er opschui
ving zou komen in de verkeerde richting
Men vergete ook niet, dat het allereerste belang
der vereeniging is, dat zij zooveel mogelijk al hare
woningen verhuurt aan goede, stabiele bewoners.
Het vragen van een billijken prijs als het
zonder beneden den kostprijs te gaan kan, iets
lager dan de hoogste door de huisjesmelkers
gemaakte prijzen bevordert de stabiliteit, do te
vredenheid der huurders en daarmede nette be
woning en goedkooper onderhoud en gaat ver
huizing tegen. Daardoor kan zelfs het vragen van
een iets lageren huurprijs voor de vereeniging
geldelijk voordeeliger uitkomen.
Met leegstaan van woningen en herhaald ver
huizen valt slordige bewoning, wanbetaling en
kostbaar onderhoud samen.
Teekenend is de helaas niet te controleeren
door een deskundige aan den voorzitter der
woningvereeniging gedane mededeelingdat in
eene straat hier ter stede een aantal woningen
staan van gelijke inrichting, aan twee verschillende
eigenaren behoorende, waarvan de eene 10 a 20
cent huur per week en per woning meer maakt
dan de andere, doch voortdurend last heeft van
leegstaan, wanbetaling en slordige bewoning, ter
wijl de andere slechts tevredene, stabiele en ge
regeld betalende huurders heeft.
Het voorbeeld illustreert juist, wat naar 's Raads
oordeel de woningvereeniging moet trachten te
bereiken zij mag en moet tevreden zijn wanneer
zij er in slaagt, een aantal personen uit den ar
beidersstand te helpen aan goede woningen voor
billijken prijs, terwijl toch de kostende prijs ge
heel wordt opgebracht. Wordt dat resultaat be
reikt, dan zullen de leden, die zich voor de tot
standkoming en den arbeid der vereeniging moeite
getroostten en hun geld er in waagden, tevreden
zijndan zullen zij en anderen opgewekt worden
om meer in denzelfden geest te werken.
Moeten zij echter met huisjesmelkers gaan con-
curreeren, dan zal hun ijver voor de goede zaak
wel spoedig gedoofd zijn.
Eindelijk komt het den raad voor dat een groot
bezwaar tegen de zoogenaamde „huurprijzenclausule"
is, dat de vereeniging, wie deze clausule als voor
waarde is opgelegd, hare vrijheid kwijt is. Hare
handen zijn gebonden.
Wie zal ten slotte beoordeelen of de bedongen
huren al dan niet lager zijn dan de te bedingen
huren Wie zal hier de controle uitoefenen en
ten slotte het oordeel vellen, dat over het bestaan
zelf der vereeniging zal beslissen
Zal deze taak op de Regeering rusten, dan wordt
daarmede eene naar de meening van den raad al
hoogst ongewenschte centralisatie ingevoerd en alle
plaatselijk of particulier initiatief onderdrukt.
Zooals elke streng gecentraliseerde controle zal
ook deze moeten leiden tot toeval en willekeur in
de beslissingen. Hoe conscentieus ook de vereeni
ging moge trachten, de voorwaarde na te leven,
het zal haren vijanden en die zullen er onge
twijfeld zijn niet moeilijk vallen om met cijfers,
aan bepaalde verhuringen ontleend, een schijn van
waarheid te geven aan de bewering, dat zij inder
daad de voorwaarde heeft overtreden. Men kan
zelfs eene combinatie van huisjesmelkers denken,
die tijdelijk de huurprijzen opdrijft om met schijn
van grond tegen de vereeniging te kunnen klagen.
En tegenover deze klachten zal de vereeniging
niet anders kunnen stellen dan de verzekering, dat
zij naar haar beste weten heeft gehandeld. Zal die
verzekering geloof vinden bij het centraal gezag,
dat nu reeds, door het stellen der voorwaarde, een
niet te miskennen wantrouwen in de vereeniging
heeft aan den dag gelegd
Ten slotte voor wat dit punt betreft nog deze
vraagIndien de vereeniging geene bijdrage had
gevraagd, zou dan de Regeering eenig bezwaar
hebben tegen het wegvallen der voorwaarde
Zoo neen en de raad twijfelt niet dat het
antwoord ontkennend zal luiden dan is er ook
hier voor het stellen der voorwaarde geen grond,
waar, zooals in de praemisse is gezegd, de bijdrage
alleen noodig is doordat de aflossingstermijn van
het voorschot te kort is gesteld.
In de derde plaats betreurt de Raad ten zeerste
dat door de weigering van het onder 3° gevraagde
voorschot en de onder 4° gevraagde bijdrage in de
voor rente en aflossing daarvan te bepalen annuï
teit op het gebied van de opruiming van krotten
een noodzakelijk onderdeel van de werkzaam
heden tot verbetering der volkshuisvesting door
de vereeniging niets zal kunnen worden gedaan.
Het is waar, het plan, zooals het is voorgedragen,
stuit af op een wettelijk bezwaar. Dit betreft ten
slotte slechts den vorm, zoodat, ware dit het eenige,
de raad zich zou mogen vleien met de hoop dat
door overleg wel een weg zou zijn te vinden ge
weest om tot het gewenschte doel te geraken.
Doch alle hoop in dien zin is uitgesloten door de
overweging in het Koninklijk besluit, „dat het geen
„aanbeveling verdient gelden uit 's Rijks kas be
schikbaar te stellen voor handelingen van eene
„vereeniging, over de wenschelijkheid waarvan niet
ooo
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeonteraad van Leeuwarden, 1907. ffijl. 110. 30.
„vooraf kan worden geoordeeld."
De woningvereeniging had gewenscht en de
Raad had, op aanbeveling van Burgemeester en
"Wethouders, zich daarmede vereenigd de be
schikking te verkrijgen over betrekkelijk kleine
sommen om die natuurlijk onder controle van
de gemeente te gebruiken telkens wanneer zich
eene gelegenheid aanbood. Zij wilde dus niet in
het groot plannen maken om geheele buurten in
eens op te ruimen, wat ook naar 's Raads oordeel
vrij zeker niet tot eenig resultaat zou leiden reeds
om de groote duurte van aankoop in het groot
maar om hier en daar toe te tasten, waar eene
gelegenheid tot billijken aankoop zich mocht voor
doen, hetzij dan al of niet in verband met onbe
woonbaarverklaring. Dit zou een geldelijk impro
ductief werk worden; niet altijd zou het afbreken
door wederopbouw gevolgd worden; meestal zou
het eenig doel der opruiming zijn het verkrijgen
van licht en lucht voor de omgeving tot verbete
ring van de woninghygiène.
Deze werkwijze nu is dan alleen mogelijk, wan
neer de Regeering niet over eiken aankoop afzon
derlijk moet worden geraadpleegd. De administra
tieve omslag en het voor het verkrijgen der Regee-
ringsmedewerking noodige tijdverzuim maakt ze
absoluut onuitvoerbaar: wie gelegenheid heeft om
een koopje te doen, moet onmiddellijk kunnen
toetasten.
In de telkens gevorderde goedkeuring van Bur
gemeester en Wethouders ligt toch werkelijk wel
een voldoende waarborg tegen verkeerd gebruik
der toegestane fondsen. Voor elk onderdeel van
het opruimingsplan telkens de goedkeuring der
centrale Regeering te verlangen, is voor de hier
beoogde werkwijze eenvoudig moordend.
De afwijzing op den theoretischen grond, in het
Koninklijk besluit aangevoerd, schijnt juist geschikt
om van alle handelen op dit gebied te doen afzien,
ja zelfs den lust tot handelen voorgoed uit te dooven.
Resumeerende is adressant van oordeel, dat door de
wijzigingen die de plannen der „Woningvereeniging
Leeuwarden" ingevolge het Koninklijk besluit van
12 Juli 1907 No. 17 hebben moeten ondergaan, de
taak dier vereeniging aanmerkelijk is verzwaard,
de geldelijke grondslag harer exploitatie-rekening
is ondermijnd en de kans op het welslagen van
hare pogingen tot verbetering der volkshuisvesting
te dezer stede ten zeerste is verminderd, terwijl
daardoor tevens de gemeente is geplaatst voor aan
merkelijk verzwaarde geldelijke risico's,
en dat zoowel hierdoor als door het naar adressants
overtuiging geheel ongegronde gebrek aan vertrou
wen in de vereeniging en de gemeente, en de weinig
ruime opvatting der Regeering ten aanzien der
toepassing van de woningwet, waarvan het besluit
blijk geeftdit besluit noodzakelijk den uit de
oprichting en de werkzaamheid der vereeniging
sprekenden lust om in den geest der woningwet
werkzaam te zijn tot verbetering der volkshuisvesting
moet neerdrukken tot groote schade van het belang,
dat die wet bestemd is te dienen.
Het is op deze gronden dat de adressant onder
overlegging van de hierboven aangehaalde bijlagen
tot. het verslag zijner handelingen, zijnde no. 20
van 1906, nos. 3 en 24 van 1907, Uwe Excellenties
eerbiedig doch met aandrang verzoekt, Haren invloed
te willen aanwenden om te bevorderen dat. gemeld
Koninklijk besluit alsnog worde herzien op zoo
danige wijze, dat aan de geschetste bezwaren zal
worden tegemoet gekomen en wel zoo, dat
ten eerste in het eerste lid van sub 2 worde be
paald dat de aldaar bedoelde bijdrage gedurende
den vollen termijn van 50 jaren tot het aanvankelijke
bedrag worde toegekend,
ten tweede in het derde lid van sub 2 vervalle
de aan de „Woningvereeniging Leeuwarden" op
te leggen verplichting ten aanzien van de prijzen,
waartegen zij hare woningen zal mogen verhuren,
en ten derde alsnog worde toegestaan het voor
schot onder 3° en de bijdrage onder 4° gevraagd,
althans, zoo de wettelijke bezwaren tegen inwilliging
van dit laatste verzoek onoverkomelijk mochten
worden geacht, uit de overwegingen van het besluit
vervallen de woorden„en dat, ook al ware dit
wel het geval, het toch geen aanbeveling verdient
gelden uit 's Rijks kas beschikbaar te stellen voor
handelingen van een vereenigingover de wen
schelijkheid waarvan niet vooraf kan worden ge
oordeeld", zulks ten einde daarmede alsnog de
weg worde geëffend om door nader overleg te
komen tot eene regeling, waardoor de vereeniging
met steun van gemeente en Rijk zal worden in
staat gesteld om ook in de richting van opruiming
van krotten nuttig werkzaam te zijn in den geest,
die bij hare oprichting heeft voorgezeten.
't Welk doende enz.
333