il Bijlage tot liet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. rapporteurs, hoewel van meening, dat de gemeente altijd dat voorbehoud heeft, zijn eenstemmig voor standers van het maken van een bepaling, dat de gemeente zich het recht tot dergelijke gunstiger bepalingen reserveert, omdat bouwvereenigingen dan tot het gebruik maken van die bepaling eerder worden aangelokt. Zij wijzen echter op den tegenspoed, ondervonden door do tegenwerking van Gedeputeerde Staten bij het maken van gunstiger bepalingen voor de Woning- vereeniging Leeuwarden. Ook vroeg men in de le sectie of het niet gewenscht was, dat de gemeente, door het zelf- bouwen van arbeiderswoningen op dit terrein, het werken van de bouwvereeniging Leeuwarden aan vulde. In dat geval toch zou men het terrein niet in erfpacht moeten uitgeven. In de derde sectie werd opgemerkt, dat een proef met hot in erfpacht uitgeven niet noodig was, omdat aan het Kanaal de mogelijkheid tot erfpacht ook al reeds lang bestond waarop werd gewezen op hot principieelo verschil tusschen eeuwigdurende erfpacht en die op bepaalden ter mijn met bovendien nog veranderlijken canon. In de 2e sectie werd geconstateerd, dat men vroeger tegen erfpacht had opgezien, omdat do uitgifte toch niet zou slagen. Men vond het te waardeeren in Burgemeester en Wethouders, dat dezen nu een proef wilden nemen. In verband hiermee achtte men het niet gewenscht, in debat te treden over de algemeene wenschelijkheid van het instituut erfpacht. Eén lid verklaarde zelfs in het algemeen niet veel te verwachten van uitgifte in erfpacht in het algemeen, maar meende toch, dat met dit terrein de proef wel eens kon worden gewaagd. 1. Duur van de erfpacht. In do eerste sectie kon men zich algemeen ver eenigen mot een erfpachtstermijn van 75 jaar, hoewel een termijn van 100 jaar, met herziening van den canon om de 25 jaar, boter word ge oordeeld. In de tweede sectie merkte één lid op, dat hij in verband met zijn bezwaren tegen de veranderlijk heid van den canon, bezwaar had tegen een ter mijn van 75 jaar en liever zou zien, dat de canon onveranderlijk en de duur van do erfpacht op 50 jaar werd gesteld. Hiertegen werd aangevoerd, dat een termijn van 75 jaar, met het oog op de aflossing van hypotheek en de afschrijving op de gebouwen, verkieslijker isook bij de plannen der Woningvereeniging Leeuwarden is op gezag van deskundigen aange nomen, dat gebouwen zeer wel 75 jaar mee kunnen. In de 2e en 3e sectie werd de vraag gesteld of het niet de voorkeur verdient de terreinen in plaats van voor verschillenden duur voor 75 jaar uit te geven, zoodat al de uitgiften tegelijk eindigen, b.v. in 1983 of 1984 dan zou de gemeente op éénzelfde tijdstip weder de beschikking krijgen over het geheele terrein. In de 2e sectie voelde men algemeen veel hieivoor, hoewel opgemerkt werd, dat de gemeente dan op het tijdstip der eindiging toch zou zitten met de opstallen, waarvoor zij volgens het ontwerp een waarde betaalt boven de afbraakwaarde en die zij dus toch niet zou opruimen, met het gevolg, dat feitelijk de geheel vrije beschikking over het terrein en voor elk perceel afzonderlijk eerst zou bestaan op het tijdstip, waarop de opstal geen hoogere waarde zou hebben dan afbraakwaarde. Voor het hier besproken denkbeeld werd nog aangevoerd, dat dan tevens het voordeel kon wor den verkregen, dat de herziening van den canon voor alle perceelen te gelijk en dus gelijkmatiger zou kunnen geschieden, n.l. wanneer het tijdstip der herziening wordt gesteld op 25 jaar vóór het tijdstip, waarop liet recht zal eindigen. In de derde sectie werd nog opgemerkt, dat de gemeente, bij het gelijktijdig eindigen van alle erfpachten, gelijkvormige voorwaarden kan maken voor do nieuwe uitgiften. Er tegen werd aange voerd, dat het geheele denkbeeld een noodmaat regel is, alleen toe te passen op dit speciale kleine terrein. Bij ruimere toepassing van het in erfpacht geven zal gelijktijdige eindiging niet zijn vol te houden. Ook vond men, dat het recht van de gemeente, om op gronden van algemeen nut de erfpacht te doen eindigen, aan de gemeente de macht gaf, om toch, bij gebleken noodzakelijkheid, over het geheele terrein te beschikken. De Commissie van Rapporteurs voelde wat voor het hier geopperdo denkbeeld, als de termijn werd gesteld op omstreeks 100 jaar, onder nadruk kelijk voorbehoud van de meerderheid dier commissie, dat de canon wordt herzien om de 25 jaar. Met het oog op de bezwaren, die hypotheekgevers zou den kunnen hebben voor de laatst uitgegeven o r~> perceelen, achtte men een termijn van omstreeks 75 jaar bij deze verandering te kort. 2. De veranderlijkheid van den canon. In de le sectie wenschte de meerderheid den canon van 4'/i te veranderen in 4, omdat de rente stand tegenwoordig abnormaal hoog is. Daarmee krijgt men ook het voordeel, dat het uitgeven in erfpacht aan de eerste aanvragers gemakkelijker wordt gemaakt. Deze vermindering is een concessie aan de bouwers. En met het oog hierop èn daar de mogelijkheid bestaat, dat in korten tijd de waarde van den grond aanzienlijk kan stijgen, b.v. door een tram, verplaatsing van het station of iets dergelijks, achtte men het wenschelijk de herziening van den 338 Bijlage tot het verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Ti ijl. 710. 3 canon niet na 50, maar om de 25 jaar te doen plaats hebbendaardoor wordt de mogelijkheid, niet de noodzakelijkheid tot verhooging van den canon na de eerste 25 jaar geboren. Tegen deze wijzi ging werden in de eerste sectie geen bedenkingen aangevoerd. In de tweede sectie werd vrij algemeen ge waardeerd, dat Burgemeester en Wethouders komen met het donkbeeld van den veranderlijken canon één lid noemde dit zelfs de hoeksteen van het geheele gebouw. Tegen dit laatste werd opge merkt. dat de veranderlijkheid van den canon juist in het thans voor ons liggende voorstel niet veel te beteekenen heeft. De uitgifte in erfpacht ge schiedt voor een vasten termijn van 75 jaar en in den loop van dien termijn geschiedt herziening slechts éénmaal. Wel is waar kan vernieuwing van de erfpacht na die 75 jaar geschieden, doch volgens art. 26 alleen tegen in de nieuwe lijst te stellen prijzen en in concurrentie met andere aan vragers. Feitelijk is dus daarbij van herziening van den canon geen sprake, maar geschiedt een geheel nieuwe uitgifte, waartoe de gemeente niet eens verplicht is over te gaan. Bij de nieuwe uitgifte kan de ge meente oven goed geheel andere voorwaarden stellen, waarbij herziening Van den canon hetzij in het geheel niet meer, hetzij naar geheel andere termij nen plaats heeft. Feitelijk is het dus onjuist, wanneer in art. 17 bepaald wordt, dat de herziening- na do eerste maal steeds om de 25 jaar zal ge schieden. Waar nu als een feit mag worden aangenomen, dat de onvastheid van den canon min of meer afschrikkend zal werken, werd gevraagd of het dan niet beter is, den canon als onveranderlijk vast te stellen. De eventueele waardevermeerdering komt dan toch, na afloop van den erfpachtstermijn, aan de gemeente, waartegenover staat het achterwege blij ven van den omslag van de herziening en allicht meer gegadigdheid bij de uitgifte. Van die zijde werd toegegeven, dat veranderlijkheid van don canon een noodzakelijk complement is van uitgifte in erfpacht voor eeuwig en goed kan zijn, wanneer de termijn voor herziening kort is in verhouding tot den erfpachtstermijn doch herziening slechts éénmaal in den loop van dien termijn werd geacht meer na- dan voordeel op te leveren. Hiertegen werd opgemerkt, dat een kortere tor mijn van herziening zeker meer gewenscht zou zijn, doch niet geraden schijnt, om de onzekerheid, die daaruit voor de pachters zou voortvloeien. Na 50 jaar is de grondwaarde allicht veel hooger dan thans. Waar het doei van de uitgifte in erfpacht is de gemeente te doen profiteeren van de waardever meerdering, komt het niet geraden voor daarmee 75 jaar te wachten. Men was in deze sectie het algemeen hierover eens, dat, hoe men ook denkt over de wenschelijk heid van herziening van den canon in het algemeen, in het voorliggende ontwerp de éénmalige herziening zou kunnen vervallen, zonder aan het wezen van het plan afbreuk te doen. Ook in de derde sectie vond de onveranderlijk heid van den canon gedurende den erfpachtstermijn voorstanders. Deze leden hadden o.a. bezwaar teaen de vaststelling van don canon na 50 jaar op grond van de hertaxatie van de waarde van den grond de in de lijst genoemde prijzen zijn geheel willekeurig. Na de eerste 50 jaar zal die waarde opnieuw geheel willekeurig door deskundigen of door den Raad worden vastgesteld, dat zal een bron worden van veel moeilijkheden. Er werd gevraagd, op welke manier het bedrag van den canon na die eerste 50 jaren zou worden vastgesteld. Een lid meende ook, dat do waardevermeerdering van deze terreinen niet groot zou blijken. Het terrein is geheel ingesloten en heeft dientengevolge zijn hoogste waarde reeds bereikt. Daartegen werd aangevoerd, chit de ondervinding leert, dat do grond waarde van perceelen, ook al liggen die geheel tusschen andere bebouwde perceelen ingesloten, wei degelijk stijgt en dat er geen reden is om aan te nemen, dat deze perceelen niet in zulk een alge meene stijging van de grondwaarde zouden deelen. Bij een erfpachtsduur van 75 jaar en een onver- anderlijken canon zouden, naar het oordeel van een lid in de derde sectie, de bepalingen veel eenvou diger kunnen worden en zou de gemeente, door verkoop van den opstal, weer in het vrije bezit kunnen komen van den grond. Dit lid was ook van meening, dat na 75 jaar onder de voorgestelde bepalingen, de gemeente niot de vrije beschikking zou hebben over de terreinen, maar dat dan alleen een wijziging van den canon mogelijk zou zijn, welke meening echter door andere leden, op grond van het bepaalde in art. 26 word bestreden. Tegenover deze meeningen omtrent een vasten canon gedurende den geheelen erfpachtstermijn, stond do meening van een ander lid, dat het voor- doel voor de gemeente nog grooter was, wanneer de canon om de 25 jaar werd herzien. De waarde vermeerdering na die eerste 25 jaar komt dan reeds aan de gemeente en de verhooging van den canon heeft met een minder grooten sprong plaats, dan bij een herziening na de eerste 50 jaar. In de 2e en 3e sectio werd nog de vraag ter sprake gebracht, of bij herziening- van den canon behalve de grondwaarde, niet ook de rentevoet opnieuw moet worden vastgesteld en of het niet juister zou zijn, de nieuwe taxatie te doen geschie den door deskundigen en niet, zooals in art. 17 is voorgesteld, door den Raad. In de 2e sectie verklaarde men voor beide denkbeelden wel wat te voelen. In de 3e sectie werd het denkbeeld ge

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1907 | | pagina 169