Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. aan de terminologie van art. 775 Burgerlijk Wet- doch moet uit de wettelijke bepalingen omtrent de boek, dat in beginsel hetzelfde bepaalt. kracht der grosse en omtrent de wijze van executie In ieder geval is liet zonderling, dat Burgemeester j worden afgeleid. en Wethouders uit eene veelheid van rechthebben den wel een of allen, maar niet meerderen als den erfpachter kunnen beschouwen. Van andere zijde werd de opmerking gemaakt, dat het voorgeschrevene in art. 21. 3, van zelf spreekt. Men kan executeeren bij vonnis en bij Artt. 21 tot 29. De terminologie waarmede in deze artikelen het tenietgaan van het erfpachtsrecht wordt aangeduid, werd in hooge mate zonderling en verwarrend geoordeeld. Vooreerst betwijfelde men of het woord „eindiging" wel goed Nederlandsch is„einde" en „beöindi- Wellicht, meende men, wordt met dit voorschrift iets anders bedoeld. Op verduidelijking van de mogelijke bedoeling werd aangedrongen. Art. 22, 1. De inhoud van den laatsten volzin i i vindt men opnieuw in artt. 27, 1 en 28, 1. De her- ging' kwamen juister voor. doch beter nog om het haling schaadt, algemeene begrip, waarvan in art. 21, 1, onder fl. I Gevraagd werd, waarom in dat raadsbesluit het b en c verschillende gevallen zijn opgesomd, aan te doel moet worden cuuden met den term „tenietgaan 783 Burgerlijk Wetboek. er voor den vervallen erfpachter toch geen verhaal Doch allerzonderlingst werd het geacht, te bepalen, r I is, ook al wordt van dat omschreven doel afge- zooals in art. 21, 1, aanhef en sub a geschiedt, dat weken, is opname er van in het besluit geheel overbodig. nuiuMi opgenomen. Wellicht om den gebezigd in art. j raad te noodzaken een motief te noemen, maar daar liet recht eindigt door beëindiging. Zonderling en verwarrend tevens om het onder a met „beëindi ging" aangeduide geval van tenietgaan in het vol gende artikel beurtelings als „het eindigen" en „de „eindiging" aan te duiden. Men zie ook art. 27, waar gesproken wordt van eindiging van het recht ingevolge raadsbesluit, waarbij de beëindiging is uitgesprokenhier eindigt het recht weder niet als in art. 21 door de beëindiging, maar door een raads besluit. Door deze verwarde terminologie en ook overigens werden deze artikelen nagenoeg onleesbaar geoor deeld en werden zij beschouwd als een ruime bron voor moeilijkheden en processen. Art. 21, 1. Waarom wordt hier verwezen naar Art. 22, 2. Men achtte het onjuist, het oordeel over de vraag, of het recht voor een deel van het terrein kan blijven bestaan, aan den gemeenteraad te geven de erfpachter moet, meende men, de keus hebben of hij bij ontneming van een deel het recht voor het overige al dan niet wil continueeren. Nauwkeurig dient bepaald, binnen welken termijn en op welke wijze hij zich zal hebben uit te laten en wat geschieden zal als hij dit verzuimt. Art. 22, 3. Hoe kan in het geval van lid 2 het recht terstond eindigen, wanneer nog niet vaststaat of het al dan niet voor een gedeelte zal blijven bestaan? Yan andere zijde werd nog opgemerkt, nos. 13 van art. 765 en niet tevens naar no. 4, dat het met het oog op hypotheekbanken, die bij doch deze wijze van tenietgaan onder litt. c weder j vervroegde aflossing der hypotheek boete bedingen, afzonderlijk genoemd? beter is terstond te vervangen in b.v. na 3 maanden. Art. 21, 2. Deze bepaling werd volkomen on- noodig geoordeeld, vooral voor het geval sub c; wanneer de termijn verstrijkt, zal de gemeente zeker wel naar eigen inzicht en niet naar dat van hare vertegenwoordigers van 75 jaren vroeger beoor- deelen of zij al dan niet tot weder-uitgifte in erf pacht zal overgaan en zoo ja, op wrelke voorwaarden dit zal geschieden. In ieder geval behoort de be paling uiet thuis in de tusschen eigenaar en erf pachter gemaakte bepalingen. Art. 22, 4. De nieuwe akte zal wel een nieuw contract moeten zijn. Hoe kan in het systeem van lid 2, als de Raad anders beslist dan de erfpachter wil, deze tot het aangaan daarvan worden gedwon gen En wat is het gevolg, als zijne medewerking achterwege blijft Art. 23, 2. Voorgesteld werd aan dit lid toe te voegen tenzij hij bewijst, dat die werkzaamheden reeds voor de kennisgeving waren opgedragen. Art. 21, 3. Men twijfelde of deze bepaling wel Art. 23, 3. De opmerking werd gemaakt, dat het recht van bestaan heeft. Men kan in de akte be- woord „onevenredig" kan vervallen. Voldoende is palen, dat de erfpachter tot ontruiming verplicht te bepalen, dat acht gegeven wordt op „de mindere is, maar door welke middelen hij zal kunnen worden waarde, van het overblijvende als noodzakelijk ge- geëxecuteerd, staat niet ter beslissing van partijen volg van de eindiging." 344 Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl. no. 37. Wordt ook de „onevenredig mindere waarde" door deskundigen bepaald? Dient dit dan niet uitdrukkelijk te worden gezegd? Dit kan b.v. geschieden door voor te schrijven dat niet bij de berekening van de vergoeding, maar bij die van de waarde op een en ander wordt gelet. Want niet de bepaling der vergoeding, maar die van de waarde is aan de deskundigen opgedragen. Wordt art. 22, 2 gewijzigd, zooals daar in over weging is gegeven, dan dient bepaald dat het recht geheel vervalt, tenzij partijen 't eens worden over de vergoeding. Daarmee wordt elke taxatie ver meden. Art. 23, 4. De stijl werd omslachtig en ondui delijk geoordeeld. De bedoeling schijnt te zijn: „Op het bedrag der volgons lid 1 uit te betalen schadevergoeding wordt gekort hetgeen de erf pachter nog aan de gemeente schuldig is." Blijkens vaststelling door Burgemeester en Wet houders.'" Zie hierover onder art. 18. Zie ook de slotopmerking aldaar. Nog wei'd opgemerkt, dat de redactie heel wat eenvoudiger zou worden, wanneer dit lid werd ge voegd achter het le lid van dit artikel, dat dan als volgt werd gelezen Deze waarde wordt, ingeval van verschil, be paald door deskundigen, evenwel onder aftrek van hetgeen de erfpachter, blijkens vaststelling door Burgemeester en Wethouders, nog aan do gemeente schuldig is. Art. 23, 5. „voorzoover enz. Die woorden kunnen gerust vervallen als men de bepaling maar omzet in dezen geest „De erfpachter kan de uitbetaling der schade loosstelling niet vorderen zoo lang niet a" enz. Art. 23, 5b. Wat is de „vereischte aanteekening?" „Aanteekeningen", in de hier in aanmerking ko mende registers zijn, meende men, in de wet niet bekend. In ieder geval eindigt het recht even goed zonder eenige aanteekening of andere handeling in of aan die registers. En wil men het raadsbesluit of eenige verklaring in de registers doen overschrijven, dan is daartoe de medewerking van den erfpachter niet noodig en is het dus niet logisch, zijn recht om de vergoeding te vorderen, daarvan afhankolijk te stellen. Art. 24. 1. Gevraagd werd of het niet beter is, de vervallenverklaring door den rechter te doen uit spreken overeenkomstig art. 780 Burgerlijk Wetboek. Men ontkomt den rechter toch niet, wanneer de erfpachter, wiens recht is vervallen verklaard, meent dat het geval, waarin dat mocht geschieden, niet aanwezig was. Het is waar, dat eene procedure tot vervallenverklaring niet aanlokkelijk is, doch de onaangenaamheden, die zij medebrengt, komen toch dragelijker voor dan die, waaraan men blootstaat, wanneer de rechter achterna uitmaakt dat zij ten onrechte is uitgesproken. Zie de bepalingen van Zaandam art. 17, Am sterdam art. 16. De opsomming onder b komt onjuist voor in zoover daar art. 15 en art. 16 a en naast elkaar zijn genoemd. Art. 15 geeft geene voorschriften, die niet ook in art. 16 voorkomen. En terwijl men van art. 16 alleen de voorschriften onder en noemt, omvat art. 15 ook de andere onderdeelen van art. 16. Op onderdeel a is door den heer G. W. Koop- mans een amendement ingediend, om dit onderdeel te lezen als volgt „Ingeval de erfpachter in gebreke mocht zijn het ingevolge art. 13 verschuldigde, blijkens vast stelling door Burgemeester en Wethouders te vol doen". Dit amendement gaf geen aanleiding tot opmer- merkingen. In onderdeel c dient „inschrijving" te vervallen. Akten als de hier bedoelde worden niet in-, maar alleen overgeschreven. Art. 24. ld. Van andere zijde werd opgemerkt, dat, om aan den erfpachter beroep op den rechter mogelijk te maken, de woorden „naar genoegen van Burgemeester en Wethouders" behooren te vervallen. Art. 24. 2. Hot hier gestelde schijnt onuitvoer baar, de bedoeling is waarschijnlijk om, wanneer één ongesplitst erfpachtsrecht verschillende huis- perceelen omvat, die door verschillende der ge rechtigden worden bewoond, het recht op enkele perceelen en ten voordeele van enkele gerechtigden te doen voortbestaan met uitsluiting der anderen. Dit gaat, meende men, niet aan. Blijft het recht voor een deel in stand, dan blijven ook alle ge rechtigden voor dat deel gerechtigd. Ook het feit, dat de Gemeenteraad hier oor- deelen zal en dat, zooals men veronderstelt dat de bedoeling is, de erfpachters daaraan gebonden zouden zijn, ontmoette bedenkingde gemeente moet óf het recht instandhouden, óf het doen ver vallen tusschenwegen schenen niet recommandabel. Niets belet trouwens om na verval van het recht een deel van den grond opnieuw aan een der ge rechtigden in erfpacht uit te geven. Art. 24, 3. Wat, als de erfpachter zijne mede werking tot het opmaken der akte weigert dan weder vervallenverklaring

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1907 | | pagina 172