Memorie van Toelichting.
Bijlage tot liet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907.
die, naar het oordeel van Burgemeester en Wethou
ders, onvoldoende of schadelijk voor de gezondheid
worden geacht te zijn, die de hechtheid van het ge
bouw zouden kunnen in gevaar brengen of gevaar
voor de veiligheid opleveren, te gebruiken of te hebben.
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog
op het in het eerste lid van dit artikel bepaalde, mate
rialen, voor een bouwwerk gebezigd of bestemd, doen
keuren.
Afgekeurde materialen moeten dadelijk van het
werk worden verwijderd.
De eigenaar van een perceel is verplicht toe te
laten, dat van wege Burgemeester en Wethouders,
op kosten der gemeente, een onderzoek wordt inge
steld naar den toestand der riolen en afwateringen
en naar de deugdelijkheid van drinkwater.
Art. 76.
De eigenaar, in den zin van artikel 1, der perceelen,
waaraan wordt gewerkt, of de ontwerpers, uitvoe-
ders of toezichthebbenden, die eenig werk uitvoeren
in strijd met de bepalingen, voorwaarden of eischen
van deze verordening, worden als haar overtreders
beschouwd. De hoofdbewoner wordt beschouwd als
overtreder van de artikelen 41 en 56.
Art. 77.
De zorg voor de naleving dezer verordening wordt
opgedragen aan den inspecteur en de opzichters van
het woningtoezicht en, voor zooveel de artikelen 3
tot en met 6 betreft, aan den directeur der gemeente
werken.
Hun wordt de last verstrekt, tot dat einde de
woningen der ingezetenen, huns ondanks, binnen te
treden, mits daarbij worden inachtgenomen de voor
schriften der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad
no. 83).
die, naar het oordeel van Burgemeester en Wethou
ders onvoldoende of schadelijk voor de gezondheid
worden geacht te zijn, die de hechtheid van het ge
bouw zouden kunnen in gevaar brengen of gevaar
voor de veiligheid opleveren, te gebruiken of te hebben.
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog
op het in het eerste lid van dit artikel bepaalde, mate
rialen, voor een bouwwerk gebezigd of bestemd, doen
keuren.
Afgekeurde materialen moeten dadelijk van het
werk worden verwijderd.
De eigenaar van een perceel is verplicht toe te
laten, dat van wege Burgemeester en Wethouders,
op kosten der gemeente, een onderzoek wordt inge
steld naar den toestand der privaten, riolen en af
wateringen en naar de deugdelijkheid van drinkwater.
Art. 76.
De eigenaar, in den zin van artikel 1, der perceelen,
waaraan wordt gewerkt, of de ontwerpers, uitvoer
ders of toezichthebbenden, die eenig werk uitvoeren
in strijd met de bepalingen, voorwaarden of eischen
van deze verordening, worden als haar overtreders be
schouwd.
Als overtreder van het in het vijfde lid van artikel
3 vervatte verbod, om in gebruik te doen nemen, wordt
beschouwd hij, die ten tijde van het ingebruik nemen
eigenaar van het gebouw is; als overtreder van de
artikelen 56 en 58 de hoofdbewoner.
Art. 77.
De zorg voor de naleving dezer verordening wordt
opgedragen aan den inspecteur en de opzichters van
het woningtoezicht en, voor zooveel de artikelen 3
tot en met 6 betreft, aan den directeur en de opzich
ters der gemeentewerken.
Hun wordt de last verstrekt, tot dat einde de
woningen der ingezetenen, huns ondanks, binnen te
treden, mits daarbij worden inachtgenomen de voor
schriften der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad
no. 83).
Art. llbis.
Hij, die bouwt op grond, waarop ingevolge artikel 27
der Woningwet het bouwen is verboden, wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geld
boete van ten hoogste driehonderd gulden.
Artikel H.
Deze verordening treedt in werking den I Mei 1907,
met dien verstande, dat het voorschrift van artikel
47, voor zoover de in het privaat aanwezige ton aan
gaat en artikel 50, wat de aanhaling van artikel 21,
tweede lid betreft, in werking treden op den I Mei 1908.
96
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl. no. 4.
Art. 3, tweede lid. Het „toezicht op den aanleg" was tot dusver niet geregeld: bij de vergunning
werden te dien aanzien voorschriften gegeven, zonder dat de verordening daartoe
de bevoegdheid gaf. De toevoeging strekt derhalve om de in de praktijk gevolgde
handelwijze in de verordening vast te leggen.
Art. 3, derde lid. Tegenwoordig komt het voor, dat door onwil van de rechthebbenden op de
slooten in of langs de bouwterreinen, de concessionarissen niet aan de hun bij de
vergunning opgelegde verplichting tot demping dier slooten kunnen voldoen. Wel
is waar zou, wegens niet-nakoming der opgelegde voorwaarden, de vergunning door
den Raad kunnen worden ingetrokken, maar tot toepassing van een zoodanigen maat
regel zal uit een billijkheids-oogpunt niet licht worden overgegaan. De aanvulling
bedoelt om dergelijke toestanden in het vervolg te voorkomen. Voortaan zal
bij de vergunningsaanvrage moeten worden overgelegd de bij dit lid bedoelde
verklaring, tenzij de belanghebbende mocht verzoeken van de verplichting tot sloot-
demping geheel of gedeeltelijk te worden vrijgesteld. Volgens de ontworpen wijziging-
van het laatste lid van art. 5 beschikt de Raad, inplaats van, zooals tot dusver
Burgemeester en Wethouders, op dat verzoek, alvorens eene beslissing te nemen op
de aanvrage om vergunning tot straataanleg. Wordt de vrijstelling niet verleend of
niet in den omvang waarin zij werd gevraagd, dan wordt de verzoeker alsnog in de
gelegenheid gesteld eene gezegelde verklaring, als waarvan hier de rede is, over te
leggen en de beslissing op de vergunningsaanvrage intusschen aangehouden. Is de
belanghebbende om de een of andere reden tot die overlegging niet in staat, dan
wordt de gevraagde vergunning tot straataanleg geweigerd.
De Gezondheidscommissie, zich in het algemeen met de voorgestelde wijzigingen
kunnende vereenigen, acht eene gezegelde eenzijdige verklaring, als scheppende geen
verbintenisonvoldoende ter bereiking van het beoogde doel en geeft in overweging
de overlegging te vorderen van eene op schrift gestelde overeenkomst van de recht
hebbenden. Waar het bezwaar hoofdzakelijk gericht is tegen de eenzijdige ver
klaring, daar zij opgemerkt, dat ook door eene „schriftelijke overeenkomst" als
door de Gezondheidscommissie bedoeld en waaraan toch ook nimmer de sremeente.
O 7
die daarbij geen partij is, rechten zal kunnen ontleenen, het doel demping der
slooten niet zou worden bereikt. Onze commissie, van meening, dat eene
gezegelde verklaring in de praktijk zal blijken voldoenden waarborg te geven,
heeft daarom geen aanleiding gevonden op de verder door de Gezondheidscom
missie aan de hand gedane denkbeelden in te gaan.
(Zie voorts de toelichting op art 5, laatste lid.)
Art. 3, laatste lid. De woorden „of te doen nemen" zijn hier ingevoegd met het oog op de
omstandigheid, dat ingevolge art. 76 der Bouwverordening de meesttijds onschuldige
huurder straf kan beloopen, indien hij een gebouw in gebruik neemt, vóór en aleer
aan de bij het slot van artikel 3 gestelde voorwaarden voldaan is.
De Gezondheidscommissie, die zich bij schrijven van 26 Juli 1906 met deze
toevoeging wel kon vereenigen, meent thans eene andere redactie in overweging te
moeten geven, meer in overeenstemming met de woorden van art. 5 lett. b der Woningwet.
Het door genoemde commissie aangehaalde artikel heeft evenwel geen betrekking
op het hier geregelde onderwerp, zoodat geen aanleiding is gevonden in de omschrij
ving verandering te brengen.
In verband met de voorgestelde wijziging, heeft art. 76 de vereischte aanvulling
ondergaan.
(Zie voorts de toelichting op art. 6, vierde lid).
97