Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Litt. c. Advies van Mr. Wolff. Leeuwarden, 30 Maart 1908. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. Gevolg gevend aan de mij bij Uw schrijven Van 16 Januari 1908, no. 403R/86 gedane opdracht om Uw College alsnog van advies te willen dienen naar aanleiding van de opmerkingen in het sectie rapport van den Gemeenteraad betreffende Uw voorstel van 1 Juni 1907 tot uitgifte in erfpacht van in dat voorstel vermelde terreinen, zij het mij vergund die opmerkingen, voor zooverre het te geven advies daarmede verband zal hebben te houden, op den voet te volgen, dus in de eerste plaats de in dat rapport onder 3 vermelde „Alge- meene opmerkingen" omtrent de indeeling en de redactie en daarna de onder 4 besproken artikelen van het ontwerp. Ad. I. Wat deze Algemeene opmerkingen be treft, zij het hier terstond toegegevendat hetgeen gezegd wordt omtrent den aard van het erfpachts recht volkomen juist is. Erfpachtsrecht is een zakelijk recht, zoodat in tegenstelling van hem, die krachtens bijzonderen titel den oorspronkelijken kooper in den eigendom opvolgt, de opvolger in het erfpachtsrecht jegens den eigenaar van den grond verbonden blijft alsof hij de oorspronkelijke erfpachter was. Dit was trouwens ook Uw College niet onbekend en voor zooveel noodig heb ik in mijn te dezer zake uitgebracht advies van 15 Juni 1907 daarop uitdrukkelijk gewezen. Dat dit bij het ontwerp niet in het oog zou zijn gehouden kan niet worden toegegeven, althans door de aangehaalde voorbeelden wordt dit niet bewezen. M. i. is er voor twijfel of het in art. 5. 3e lid in fine bepaalde ook voor de latere verkrijgers van het erfpachtsrecht van toepassing is, geen reden van bestaan. Door de artt. 15 en 16 wordt dit onom- stootelijk vastgesteld. Evenzeer is de opmerking in het rapport dat de in art. 15 opgelegde verplichting om bij overdracht van hot erfpachtsrecht sommige bepalingen in de akte van overdracht op te nemen, in het geheel geen zin heeft, niet van overdrijving vrij. Immers, al mag worden toegegeven, dat het niet strikt noodig is, er zijn van die verplichtingen waarvan het ge wenscht is dat de overgang ook op latere verkrij gers voor dezen duidelijk blijkt en daarvoor is de Is niet gedrukt, ligt ter visie. rationeele weg dat ze in de akten van overdracht worden overgenomen. Dat in zulke gevallen het overtollige zou schaden, kan niet worden beweerd. De aan de opmerking vastgeknoopte tirade omtrent het boetebeding kan niet anders dan op een misver stand berusten. De bewoordingen van het '2e lid van het artikel geven duidelijk aan, dat dit boetebeding op het hier behandelde niet van toepassing is. Of de raad dient te worden gevolgd in het rap port opgenomen om de bepalingen te splitsen in die welke uitsluitend op de uitgifte betrekking hebben en die als blijvende voorwaarden van het erfpachts recht gelden, terwijl dan de laatste tot een afzon derlijk geheel als „Algemeene voorwaarden voor door de gemeente Leeuwarden uitgegeven erfpachts rechten", zouden worden samengevoegd, meen ik te mogen betwijfelen. De bepalingen welke op de uitgifte zelve betrek king hebben en die welke als blijvende voorwaarden zullen gelden, grijpen zoo in elkaar en zijn zoo samen geweven, dat van een volkomen splitsing geen sprake kan wezen. Voor het doel, dat men zich voorstelt, het ver eenvoudigen van de erfpachtscontracten is het niet noodig omdat daarheen een gemakkelijker weg leidt, terwijl het de vraag is of dit kan geschieden op de in het rapport aangegeven wijze. Ik neem de vrijheid omtrent dit punt te verwijzen naar mijn advies aan Uw college van 7 Februari 11.*) waarbij tevens is uiteengezet hoe men tot de meest eenvoudige inrichting van de contracten zou kunnen komen. De ten slotte in 3 uitgesproken vrees, dat bij het behoud van de tegenwoordige redactie er gevaar kan bestaan voor de grootste moeilijkheden en voor de ingewikkeldste processen kan ik niet deelen. De terminologie van het ontwerp moge niet steeds elegant zijn, aan duidelijkheid laat zij in het alge meen niet te wenschen over. Overigens verlieze men niet uit het oog, dat de gemeente of dit al dan niet goedkeuring ver dient kan hier buiten bespreking blijven -zich ver gaande rechten heeft voorbehouden waaraan de erfpachters zich hebben te onderwerpen en welke ook doorwerken tegenover de hypotheekhouders, zoodat het gevaar, dat van den kant van die beiden procedure's zullen worden gewaagd, al bijzonder gering mag worden genoemd. II. De artikelen van het Ontwerp Hierbij worde wat de artt. betreft welke in het rapport onder 3 zijn behandeld, naar het sub I vermelde verwezen. Art. 8. Het is de bedoeling, mede in verband Niet gedruktligt ter visie. 204 Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Jijjl. 110. IS. met de aanvullingsclausule, dat de waarborg wordt geacht te behooren aan hem die tegenover de ge meente als erfpachter staat. Art. 10, 1. Dat hier precisie van redactie ont breekt, kan niet worden toegegeven. De uitdrukking „het terrein wordt aanvaard" moet in verband wor den beschouwd met hetgeen in liet 2e lid is bepaald. Daar wordt toegestaan dat het terrein d. w. z. de grond „in gebruik wordt genomen" terstond na de provisioneele toewijzing. Doch volgens het le lid is de regel, dat de in gebruikneming de aan vaarding eerst na het passeeren der akte geschiedt. Art. 11. De woorden „het volle genot" zijn ontleend aan de wetzie art. 767 B. W. Art. 13, 3. Ook omtrent de opneming van de bepaling betreffende de belastingen geldt, wat hier- voren is gezegd bij de bespreking sub I van art. 15. Te meer gewenscht is die opneming opdat, waar bij belastingen die op de terreinen drukken, de belastingheffer tegenover de gemeente als eigenares van die terreinen, tot executie kan overgaan, het voor geen twijfel vatbaar zij, dat deze betalende op den erfpachter verhaal heeft. Art. 14. Ook hij, aan wien de uitgifte geschiedt, is erfpachter. Aan de bedoeling, blijkbaar in de opmerking gelegen, om den oorspronkelijken erf pachter en niet de latere verkrijgers met de betaling van de kosten te bezwaren, kan worden tegemoet gekomen, door het slot, van het artikel te lezen „ten laste van hem met wien het erfpachtscontract wordt aangegaan". Art. 15, 2. Blijkens de bewoordingen geldt het boetebeding alleen op overtreding van de bepalingen van art 16. Op niet nakoming van het bepaalde in art. 5, 3 en de niet voltooiing van den bouw binnen 5 jaar wordt volgens de algemeen geldende beginselen de boete in art. 16a 1 voorgeschreven toepasselijk. Art. 16a, '2. De bedoeling is, dat de ontheffing ook na het sluiten van het contract kan geschieden. Dat dit moeite zal kunnen opleveren tegenover latere opvolgers in het erfpachtsrecht is niet waar schijnlijk. Immers de nadere eischen zijn de voorwaarden, waaronder de ontheffing verleend wordt. Bij niet nakoming der voorwaarden vervalt dus ook de ontheffing. Om intusschen aan de geuite bedenking tegemoet te komen zou de alinea kunnen luiden „Indien de Raad van het voorschrift vervat in het vorige lid ontheffing heeft verleend, geldt deze voor zoolang de door hem gestelde nadere eischen door den erfpachter worden nagekomen". Art. 17. 3. De bedoeling is een nieuw aanvul lend contract waarin het bedrag van de herziene canon wordt opgenomen. Voor de medewerking van den erfpachter wordt gewaakt door art. 24, 1 sub c. Of het zelfde te bereiken is door overschrijving van het raadsbesluit, waarbij de waarde van den grond opnieuw wordt vastgesteld, is de vraag, om dat de openbare registers daarvoor niet dienen. (Zie mijn advies van Februari 1.1.). Overigens zij hier opgemerkt, dat al wordt de nieuwe waardebepaling aan deskundigen opgedragen, de vaststelling door den Raad geschiedt, Art. 18. De kennisgeving dient om te weten wie in plaats van den vroegeren erfpachter als zoodanig optreedt. Ocschoon nu die wetenschap ook op andere wijze te verkrijgen is, zijn aan dit laatste kosten verbonden en mag tevens minstens genomen verlangd worden, dat iemand, die een ander in een, in den eigendom zoo ingrijpend recht als dat van erfpacht opvolgtdaarvan aan den eigenaar kennis geve. Die kennisgeving met gelijktijdige betaling is niet zoo vreemd als dit oppervlakkig wel schijnt. De nieuwe erfpachter heeft een tijdruimte van on geveer drie maandeil om van Burgemeester en Wethouders de vaststelling gewaar te worden van hetgeen zijn rechtsvoorganger ter zake van de erf pacht verschuldigd is. De uitdrukking „te hunnen genoegen" beduidt, dat een zekere vorm voorgeschreven wordt, waarin de kennisgeving moet geschieden. Gewenscht is daarvoor een formulier vast te stellen. Het, bezwaar tegen het absoluut recht op vast stelling door Burgemeester en AVethouders kan ik niet erkennen. Men vergete niet dat Burgemeester en Wethou ders bij de vaststelling gehouden zijn aan de dooi de „Bepalingen" gestelde grenzen dat natuurlijk niet is uitgesloten, dat indien de erfpachter meent, dat te veel van hem gevorderd is, hij beroep heeft op den Raad, doch dat het een bron van processen zou kunnen worden, indien hem recht van terug vordering werd toegekend. Het beroep op art. 156 der Grondwet gaat m.i. niet op omdat men hier niet kan zeggen, dat hij tegen zijnen wil van den rechter wordt afgetrokken, Erfpachter wordende en dus tot het erfpachts contract toetredend is het met zijn wil dat hij zich aan art. 18 onderwerpt. Art. 19. De bedoeling van het artikel is, dat in het hier gestelde geval Burgemeester en AVethou ders één, wien zij willen als den verantwoordelijken persoon kunnen beschouwen, tegen wien zij optre dende zij tevens geacht worden ook tegenover al de anderen te ageeren, zoodat zij bijv. waar aanschrij- 205

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1908 | | pagina 103