Bijlage no. 19. Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Bijl. no. 19. ONDERHOUDSPLICHT van de Bonkevaart. Aan den Raad. In Uwe Vergadering van 14 April 1.1. werd besloten, aan eene raadscommissie op te dragen, U te adviseeren over het bestaan van verplichtingen der gemeente Leeuwarden tot onderhoud der Bonke vaart, onder bijvoeging van zoodanigo voorstellen als der commissie geraden zullen voorkomen. De |ondergeteekenden, tot leden dier commissie be noemd,hebben de eer,tervoldoening aan deze opdrachtj U onderstaand door hen eenstemmig opgemaakt advies uit te brengen. In de eerste plaats worde er aan herinnerd, dat de vraag, of onze gemeente inzake do Bonkevaart tot eenig onderhoud verplicht is, aan de orde is gekomen door een schrijven van Burgemeester en Wethouders van Leeuwarderadeel van 21 Januari 1908. Daarin wordt onder verwijzing naar een bijgevoegd relaas, inhoudende de geschiedenis der bedoelde vaart, waaruit blijkt dat onze gemeente indertijd als onderhoudplichtigo dier vaart ongeveer 2/3 gedeelte in de kosten der slatting heelt betaald, medegedeeld, dat de slatting thans wederom noodig is en bericht verzocht, op welke wijze het bestuur onzer gemeente als onderhoudplichtigo de slatting thans wil zien geregeld. Het overgelegde geschiedkundige relaas is, ook blijkens het uitvoerige en belangrijke rapport van de archivaris onzer gemeente en de bij beide stuk ken gevoegde historische bescheiden, volkomen objectief. Pogingen, om op enkele punten meer licht te verkrijgen, hebben gefaald, zoodat mag worden aangenomen, dat de genoemdo stukken en bescheiden een zoo veel mogelijk volledig en ge trouw beeld geven van de feiten, waarop het uit te brengen advies zal moeten worden gegrond. Uwe commissie meent dan ook in het algemeen naar die stukken*) te mogen verwijzen en, zonder hunnen inhoud te recapituleeren, te mogen volstaan met verwijzing of aanhaling, waar dit in haar be toog te pas komt. liet blijkt dan, dat, voor zoover bekend, de stad Leeuwarden voor het eerst aan de slatting van de Bonkevaart heeft medegewerkt in het jaar 1688, terwijl latere slattingen met medewerking der stad hebben plaats gehad in of omstreeks de jaren 1759, 1819 en 1853. De slatting van 16SS. De resolutie van 29 Juni 1688 heeft alléén betrekking op de slatting van het deel der Bonkevaart, loopende van de Dokkumer Ee tot ten oosten van het Tolhuis, niet vorder dan de De stukken zijn niet gedrukt, doch liggen op de ge wone wijze voor de leden van den Raad ter visie. (Noot van Burg. en Weth.). gasthuisplaats zich uitstrekt, en deze slatting ge schiedde geheel door en op kosten van de stad. Nader zal echter blijken, dat de belanghebbende grondeigenaren onder Lekkum de slatting van een meer oostelijk deel der vaart hebben bokostigd. De slatting van eerstgemeld gedeelte nu is ge schied nadat de magistraat van Leeuwarden met enkele belanghebbende eigenaren van landen onder Lekkum en met de voogden van het St. Anthony Gasthuis als eigenaresse der gasthuisplaats accoor- den had getroffon, waardoor de slatting aan genoem den magistraat werd veroorloofd. Van de eerstgenoemde belanghebbenden bedong de magistraat eenige voordeelen, bestaande in afkoop van eene eeuwige rente en afslatting van zekere landen onder Lekkumvan de Gasthuisvoogden werden geene voordeelen bedongen, doch van hen werd vergunning verkregen tot opruiming van den bij het Tolhuis liggenden dam, onder beding, dat die dam zou worden vervangen door een zet met barten. Het motief, dat de stad noopte tot het doen ver richten van de slatting en de opruiming van den dam, komt in de resolutie duidelijk uit. Immers de opslatting, verwijding en verdieping zouden ge schieden „sodanig dat door doselve hot keisel en „andere materialen, tot onderholdingo van dese „Swarte weg nodig, bequamelijk kondon worden „toegebragt." Het belang der stad lag dus in het op haar rustende onderhoud van den weg, dat door het bevaarbaar maken van de Bonke werd gediend. Geeft nu, zooals is gezegd, eenerzijds de resolutie den indruk, dat de stad geene verplichtingen op zich nam, doch alleen eene vergunning verkreeg, toch zijn er enkele bepalingen, die er op wijzen, dat de regeling ook voor do toekomst zou moeten geldon en alzoo de stad zich ook tot verder onder houd verplichtte. Dit geldt niet voor de verbintenis tegenover Gasthuisvoogden om het in plaats van den op te ruimen dam te leggen zet met barten altijd te onderhouden. Deze blijvende verplichting is afdoend verklaard door de immers ook blijvende verwijdering van den dam en behoeft niet samen te hangen met eene verplichting tot blijvend onderhoud der vaart. Anders echter is hot, waar wij lezen, dat de Lekkumer belanghebbenden „aan de Hoeren van de „Magistraat beloofden en aannamen voortaan ultoos „toe te staan om tot haar believen de voorgeroerde „vaart nevens haar Eds. landen hiervoor geroert, „te mogen en moeten opslatten tot der stadskosten." Iemand vergunnen om iets to mogen en moeten doen klinkt ons vreemd in de ooren. De zin van deze bepaling is niet wol vast te stellen. Doch, als men in aanmerking neemt, dat de stad zich blijkbaar voorstelde, hoe zij voortdurend belang zoude hebben bij het „altoos navigabel houden" der vaart, ten einde daarlangs de materialen voor het onderhoud van den weg te kunnen aanvoeren, dan 241

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1908 | | pagina 120