Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Bijl. 110. 10.
toestand wijziging zou zijn gekomen door den
svergang van den Zwarten weg in 1831, terwijl
overigens uitdrukkelijk is erkend, dat de bedoelde
legger den toestand omtrent den onderhoudsplicht,
zooals die vóór 1831 bestond, juist weergaf.
En eveneens is dit het standpunt, door de archivaris
dezer gomeente in haar rapport ingenomen.
De afrekening van de kosten der slatting van
1853 wijst aan, dat de verdeeling der kosten wederom
op denzelfden grondslag als vroeger heeft plaats
gehad en dat weder ongeveer twee derden derge-
heele kosten door de stad zijn gedragen.
Is de onderhoudsplicht der gemeente Leeuwarden
ien aanzien van de Bonkevaart op het Rijk overgegaan
door de overdracht van den Zwarten weg aan het
Rijk in 1831
Ziedaar de eenige vraag, die thans nog is te
beantwoorden. Of het recht der gemeente Leeu
warden om zich op die overdracht te beroepen niet
is verloren gegaan door niet-tijdig verzet tegen den
ligger of door de medewerking (zij het ook onder
protest) tot de slatting van 1853, is eene kwestie,
die eerst dan aan de orde zou komen, wanneer de
hoofdvraag toestemmend mocht worden beantwoord.
Uwe Commissie is echter eenstemmig van oordeel
dat het antwoord op de gestelde vraag niet anders
dan ontkennend kan luiden. En hiermede plaatst
zij zich lijnrecht tegenover de Nota van Burgemeester
en Wethouders van 1858 en tegen de door de
archivaris in haar rapport verdedigde meening,
terwijl zij zich daarentegen vereenigt met het betoog,
neergelegd in het schrijven van den minister
Thorbecke, van 9 April 1853. De door de archivaris
op dit schrijven uitgeoefende kritiek is, wel is waar,
niet onjuist, doch raakt meer de woorden dan den
daaraan ten grondslag liggenden gedachtengang.
De argumenten voor toestemmende beantwoording
der gestelde vraag komen hierop neer.
I. De door de stad Leeuwarden aanvaarde ver
plichting tot onderhoud van de Bonkevaart is een
accessoir van den Zwartenweg en dus vanzelf en
krachtens de bewoordingen van het contract van
1831 met dien weg aan het Rijk overgedragen.
II. Die verplichting lost zich thans op in die
van den naastleger en rust reeds daardoor, althans
voor het gedeelte van het Tolhuis tot de Hoogebrug,
op het Rijk als eigenaar van den weg.
Het argument onder II kan Uwe Commissie
nauwelijks als ernstig gemeend beschouwen. De
verplichting tot onderhoud is door de stad Leeuwar
den aanvaard niet als naastleger, wat zij trouwens
slechts voor een gedeelte was, doch wegens haar
belang voor don aanvoer van materialen. De vaart
is trouwens sedert lang onbetwist en onbetwistbaar
publiek vaarwater en niet eenvoudig scheidsloot
en van eene algemeene verplichting van naastlegers
tot onderhoud van publieke vaarten, aan hunne
eigendommen grenzende, is der commissie niets
bekend.
Maar ook het argument onder I komt der com
missie weinig steekhoudend voor.
In het contract van overdracht is de Bonkevaart
in het geheel niet vermeld. Men beroept zich op
woorden van het slotartikel„Dat eindelijk bij het
„onverhoopt ontstaan van geschillen over verplich
ting tot eenig onderhoud of eenige servituten of
„lasten, tot den Zwarten Weg belioorende, de stad
„Leeuwarden daarvan geheel wordt vrijgesteld."
Maar om zich op deze woorden te kunnen be
roepen, moet men beginnen met aan te nemen, dat
de onderhoudsplicht van de vaart een onderdeol of
aanhangsel is van den eigendom van den Zwarten
Weg. En voor deze stelling, waarop het inderdaad
alleen aankomt, heeft de commissie geen enkelen
aannemelijken grond kunnen vinden.
Het is waar, dat de stad vóór 1831 eigenares
was van den Zwarten Weg en dat zij de verplich
ting tot gedeeltelijk onderhoud der Bonkevaart heeft
op zich genomen omdat zij door haar eigendomsrecht
op dien weg belang had bij den bevaarbaren toestand
der vaart voor het aanvoeren van materialen tot
onderhoud van den weg.
Maar daarmede is ook alles gezegd en dit recht
vaardigt, ondanks de stoute gevolgtrekkingen in de
nota van 1853 en ondanks de meer bescheiden be
zwaren van de archivaris, de bestreden stelling
niet in het minst.
Daargelaten nog, of de stad geene andere dan
de genoemde belangen had bij de bevaarbaarheid
van de Bonkevaart, ligt in het motief, dat haar
noopte tot aanvaarding der onderhoudsverplichting,
geen grond om die verplichting voortaan als onaf
scheidelijk van den eigendom te beschouwen.
De vaart heeft een eigen bestaan, eene eigene
bestemming, geheel onafhankelijk van den weg.
Leeuwarden moge bij hare bevaarbaarheid belang
hebben gehad doordat zij eigenares van den weg
was en daarom zich het onderhoud hebben aange
trokken, dit motief voor het aangaan der in
oorsprong zuiver civiel-rechtelijke verplichting is
geheel iets anders dan de inhoud der daaromtrent
aangegane verbintenis.
Had de stad Leeuwarden bij de overdracht van
den weg den onderhoudsplicht van de vaart mede
willen overdragen, dan had zij dit uitdrukkelijk
moeten bedingen, en dit te eerder, waar zij bij
die overdracht eene door onderhandeling bepaalde
som van 40,000.heeft moeten toebetalen, welk
bedrag volgens de woorden van het contract strekte
„zoo tot afkoop van het onderhoud als ter bevor
dering van de bestrating van welgemeldon Zwarten
„Weg" en zeker hooger zou zijn geworden, indien
de afzonderlijke last van onderhoud der Bonkevaart
afzonderlijk ware genoemd. Uwe Commissie heeft
zich overtuigd, dat in de gevoerde onderhandelingen
243