Bijlage no. 20. Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. van don onderhoudsplicht der Bonkevaart geene melding is gemaakt. De archivaris legt er den nadruk op, dat Leeuwar den publiekrechtelijk met de buiten haar gebied liggende Bonkevaart niets heeft uit te staan en bij het onderhoud der vaart geen belang hoegenaamd heeft en acht het daarom ongerijmd, dat de stad in het onderhoud zou hebben bij te dragen. De juistheid der praemissen wordt volkomen toe gegeven, doch do conclusie of, zoo men wil, de kwalificatie van ongerijmdheid is daardoor niet gewettigd. Het zal ieder particulier wel eens zijn overkomen, dat hij eenige verplichting heeft aan gegaan, meenende daardoor zijn eigen belang te dienen, doch later tot do overtuiging komt, dat hij zich daarin heeft vergist. Dit kan voor hem aan leiding zijn om de aangegane verbintenis te betreuren, doch niet om te pogen, ze als ongerijmd ter zijde te stellen. De gemeente Leeuwarden is evenzoo krachtens wettiglijk door haar aangegane verbintenis tot ge deeltelijk onderhoud der vaart verplicht en dient dien plicht ruiterlijk te erkennen en na te komen. Hiermede acht Uwe Commissie hare taak vol bracht, immers het antwoord gemotiveerd, dat, naar haar oordeel, de Raad zal moeten geven op de hem door Burgemeester en Wethouders voorgelegde vraag, of de Raad ten aanzien van den plicht der gemeente tot gedeeltelijk onderhoud der Bonkevaart wenscht te besluiten tot het inroepen van's rechters tusschenkomst. De verdere behandeling der zaak schijnt eigenaardig bij het College van dagelijksch bestuur tehuis te behooren. Op bovenstaande gronden hebben de onderge- teekenden de eer eenstemmig te adviseeren, dat de Raad als zijn oordeol uitspreke, dat de gemeente Leeuwarden verplicht is tot medewerking aan de slatting der Bonkevaart op den voet, als is geregeld bij de conventie en accoord van 1759 en toegepast bij de latere slattingon dier vaart, en mitsdien be^ sluite, aan Burgemoestor en Wethouders te berichten dat er geene termen zijn om in deze de tusschen komst van den rechter in roepen. Gerapporteerd ter raadsvergadering van 1 Sep-1 tember 1908. A. DUPARC. VAN KETWICH VERSCHUUR* A. MENALDA Hzn. C. BEEKHUIS. A. BURGER. '244 Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Bijl. HO. 20. BESCHOUWINGEN omtrent de wenschelijkheid der opheffing of reorganisatie van de Middelbare School voor Meisjes. Litt. A. Voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aan den Gemeenteraad. In Uwe vergadering van den 31 October 1906, zitting van den lsten November d.a.v., is de volgende motie aangenomen „de Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid tot opheffing of reorganisatie van de Middelbare School voor Meisjes." Aanleiding tot hare indiening was een voorstel tot opheffing der school, gedaan door den heer Besuijen met de bedoeling dat dienaangaande prae- advies van Burgemeester en Wethouders zou worden gevraagd, doch uit de discussie werd de motie ge boren, die boven is afgeschreven. In dien vorm bestond er voor niemand der leden bezwaar haar te aanvaarden, allerminst voor hen die zich bij het debat reeds als overtuigde voorstanders der school hadden doen kennen en, blijkbaar niet bevreesd omtrent het resultaat van het in te stellen onder zoek, haar als aanleiding aangrepen om later, bij een meer diepgaande behandeling dan waartoe in de voormelde vergadering van 31 October 1906 gelegenheid washun stem te verheffen tegen eene vernietiging dezer inrichting waarop door sommigen werd aangestuurd. Specifiek Leeuwardensch was de aandrang om tot dit laatste te geraken trouwens nietin meer dan één plaats van het land toch werd de bewe ging tegen deze scholen tegelijkertijd gevoerd, een verschijnsel in den laatsten tijd, indien soortge lijke aangelegenheden als de onderwerpelijke in Uwe Vergadering ter sprake worden gebracht, reeds meermalen aan het licht gekomen. En al evenmin was de actie in dezen gemeenteraad nieuw. Herhaaldelijk is ook reeds vroeger daarin aange drongen op besparing in de uitgaven voor de Middelbare Meisjesschool, vooral nadat sinds '85 het rijkssubsidie van 5000.was ingehouden. Succes hebben doze pogingen evenwel nimmer gehad, niet het minst dank zij de warme verdedi ging door onderscheidene, thans nog zittende, leden Uwer Vergadering voor het behoud der school gevoerd. De groote meerderheid van den Raad bleef de overtuiging toegedaan dat de burgerij in al hare geledingen aanspraak mag maken op gelijke verzorging harer belangen door de overheid. Deze, als zij ook de opvoeding der vrouwelijke jeugdTT binnen den kring harer bemoeiingen trekt, behoort gelijkelijk zorg te dragen dat zoowel zij behoorlijk onderlegd en toegerust het leven kan ingaan, wier plaats in de toekomst niet allereerst is de maat schappij, doch het gezin, en wier taak niet is het uitoefenen van een bedrijf of het bekleeden eener betrekking, doch de opvoeding harer kinderen, als zij, die wèl op het verwerven van geldelijke verdiensten is aangewezen. Het is deze overtuiging welke ook nog die is van ons college. De vorming-- van de beschaafde vrouw, en daartoe werkt de Middelbare Meisjesschool uitnemend mede, is, omdat zij komt ten bate van het gezinen dus van de maatschappij, zeker geen minder groot ge meenschapsbelang dan die welke zich opleiding voor examens ten doel stelt. Dit geheel over het hoofd te zien, gelijk geschiedde door de heeren Lautenbach en Besuijen bij de aanprijzing van hun voorstel tot opheffing der school (handelingen 1906 pag. 253), getuigt, dunkt ons, van te groote een zijdigheid. Uit het bovenaangevoerde blijkt dat er bij ons geen voornemen bestaat om U voor te stellen in het karakter der school eenige verandering te brengen. Hare roeping, zooals zij boven in enkele lijnen is geschetst, heeft zij tot dusver met eere vervuld en ook voor het toekomstige kan voor haar o. i. nog een schoone taak zijn weggelegd, die, gelijk helder wordt aangetoond door de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in haar uitnemend advies dat wij te dezer zake van haar mochten ontvangen en dat hierachter onder litt. h is afgedrukt, noch kan worden vervuld door de Industrie- en huishoudschool, noch door school 12, noch ook door de Rijks Hoogere Burgerschool. Elk van deze instellingen kan uitstekende discipelen kweeken, doch zij zijn op een bepaalde latere opleiding harer leerlingen ingericht, wat de Meisjesschool niet be oogt en voor haar doel niet beoogen mag, daarge laten nog de omstandigheid, dat de Rijksschool, welker programma nog het meest met dat der Meis jesschool overeenkomt, een gemengde bevolking heeft en dus tot coëducatie leidt, die vele ouders voor hunne dochters tusschen 12 en 18 jaar bepaald niet begeeren. Wij verwijzen ten deze naar het (niet gedrukte) schrijven van den bekenden paeda- goog dr. J. H. Gunning Wz., door de Commissie bij haar rapport overgelegd en naar het door haar ver melde reeds jaren geleden uitgesproken oordeel van den toenmaligen inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, dr. W. C. H. Staring en naar dat van dr. Steijn Parvé. Gelijk intusschen de gegevens aanwijzen die zijn overgelegd door de Commissio van onderzoek inzake opheffing of reorganisatie der Middelbare Meisjes school te Leeuwarden, van wier rapport ons door den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs welwillend inzage verstrekt is, blijkt ook het onderwijs aan j

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1908 | | pagina 123