Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. niet samengaan. Men kan natuurlijk op grond van allerlei opvoed kundige overwegingen de paedo-logische bezwaren over het hoofd ziende, co-educatie blijven verdedigen, doch dan dwingt men het onderwijs zich in allerlei bochten te wringen, waardoor het op den duur niemand, noch leeraren, noch leerlingen, noch ouders zal kunnen bevredigen. M.i. behooren voor de lagere school de opvoed kundige overwegingen den doorslag te ge^en en daar dus de co-educatie gehandhaafd, voor de middelbare school evenwel behooren ze terug te treden voor de paedo-logische en de daarmede samenhangende of liever daaruit voortvloeiende didactische bezwaren en daar dus gehandhaafd afzonderlijk onderwijs voor jongens en meisjes." (Wij hebben hierbij overgelegd een later nog door ons ontvangen schrijven van Dr. Gunning- zelf). Na al het voorafgaande zal het U geenszins ver wonderen dat wij, waar een onderzoek wordt inge steld naar de wenschelijkheid van opheffing of reorganisatie der middelbare school voor meisjes, ons beslist verklaren moeten tegen opheffing. Wij meenen echter, waar wij ons verklaren tegen op heffing en dus voor instandhouding der school, dat die instandhouding zou kunnen gepaard gaan met reorganisatie. Dit denkbeeld van reorganisatie is niet eerst sedert de behandeling van de zaak in den Raad bij ons in overweging. Reeds langen tijd geleden deelde de directrice der school ons hare inzichten daarover mede. Evenals zij, werd ook onze com missie lovondig bezig gehouden door de vraag of het niet mogelijk zou zijn dat de vrouwelijke leer lingen op de middelbare school voor meisjes, d.w.z. op eene, zich aan haren aard en eigenaardige ge schiktheid meer aanpassende inrichting van onderwijs dan de Rijks hoogere burgerschool, in staat werden gesteld het begin van de loopbaan te bereiken, die leidt tot het verkrijgen van positiën in de maat schappij, die slechts met behulp van het eind-diploma der Rijks hoogere burgerschool zijn te verwerven. Ook wij sloegen zorgvuldig gade hoe door het bezoek van vele meisjes aan de Rijks hoogere burgerschool, aan het gymnasium, leerlingen onze school verlieten, die daar veel meer op hare plaats waren dan aan die andere, niet voor de vrouwelijke jeugd ingerichte onderwijsinstellingen. Met belangstelling volgden wij wat elders b.v. in den Haag, in gelijke omstandigheden als hier door den Raad werd gedaan. En nu boden het ons door Uw college opgedragen onderzoek en de resul taten van het door oen commissie uit de leeraren en leeraressen van het middelbaar onderwijs alhier ingesteld onderzoek, een gereede aanleiding om onze denkbeelden, die, inmiddels gerijpt door de ervaring, door anderen elders opgedaan, een vasteren vorm hadden aangenomen, uit te spreken. In hoofdzaak sluiten onze denkbeelden zich aan bij die, geuit door de evenbedoelde commissie van leeraren en leeraressen, welke de gangbare meening over de wijze, waarop het onderwijs aan de middelbare school voor meisjes zich aan dat op de Rijks hoogere burgerschool zou kunnen aansluiten, in korte trekken heeft geschetst. Juist dit is reeds een voordeel eener middelbare meisjesschool, dat men bij de inrichting er van niet gebonden is aan wettelijke voorschriften, maar haar inrichten kan, zooals men dat voor meisjes het meest gewenscht acht. Op het behoud der school als inrichting van algemeen ontwikkelend onderwijs stellen wij echter vóór en boven alles prijs, maar wij meenen dat met het behoud van dat karakter der school, de inrichting kan worden uitgebreid tot eene die, met eerbiediging van de bizondere eischen welke het aan vrouwelijke leerlingen te geven onderwijs stelt, aan die leerlingen de gelegenheid biedt om geleide lijk, op eene voor hunnen aard en aanleg meer passende, meer geschikte wijze, dan aan de Rijks hoogere burgerschool mogelijke ware, te komen tot het bezit van het eind-diploma eener Rijks hoogere burgerschool. Wij wenschen dus in geen enkel opzicht het karakter der school prijs te geven, maar haar uit te breiden tot een inrichting waar men eenerzijds zal kunnen doormaken een leergang als de nu bestaande, anderzijds zich op doelmatige wijae zal kunnen voorbereiden voor een overgang naar een der hoogste klassen van do Rijks hoogere burgerschool. Het komt ons dan voor, dat de school, die naast algemeene ontwikkeling tot dusver op indirecte wijze aan de leerlingen de gelegenheid verschafte zich een positie in de maatschappij te verwerven, dat doel voortaan op meer directe wijze moet trach ten te bereiken. Te dien einde bevelen wij eene splitsing aan tusschen de leerlingen, die algemeene ontwikkeling verlangen en leerlingen, die wenschen opgeleid te worden voor het eind-examen, bedoeld bij artikel 55 van de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50) en voorts voor andere examina. Men zou dit op onder scheidene wijzen kunneu bereiken. Als eerste middel wordt het volgende aangegeven. In de eerste 3 klassen blijft het leerplan voor allo leerlingen gelijk, eerst bij den aanvang der 4e klasse heeft er eene splitsing plaats tusschen A degenen, die den tot dusver gevolgden gang van het onderwijs aan deze school blijven volgen en B degenen die, na de 4e klasse der meisjesschool te hebben doorloopen in de, 4e klasse der Rijks hoogere burgerschool willen overgaan. In het belang van eerstgenoemden is het ongetwijfeld wenschelijk, dat het uit te reiken eind-diploma als in den Haag, '252 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Jiijl. 1IO. 20. Haarlem en Utrecht zoo worde gewijzigd dat het door vermelding van de vorderingen in elk leervak, tot aan beveling kan strekken bij het dingen naar eene of andere betrekking. Voor laatstgenoemden, afd. B; zal het dunkt ons overbodig zijn om nog meer werk te maken van de talen, de aardrijks kunde, geschiedenis en natuurlijke historie. De ervaring heeft geleerd, dat de meisjes in die vakken stellig niet achterstaan bij de jongens. En dit za} dan te minder het geval zijn als de meisjes reeds 4 jaren onderricht hebben gehad in die vakken, waarin dan de jongens nog slechts 3 jaar onderwijs hebben genoten. Maar wel dienen zij zich in 't bizonder en in bizondere mate toe te leggen op de wis- en natuurkundige vakken. Mocht deze regeling worden gevolgd, dan behoeven do meisjes niet reeds op ongeveer 12-jarigen leef tijd te kiezen, in welke richting zij wenschen op geleid te worden, of laten wij liever zeggen, dan komen de ouders niet reeds zoo vroeg voor die moeilijke keuze te staan. Bovendien wordt dan aan de meisjes een ruimer tijdvak aangewezen om zich voor het eind-examen voor te bereiden. Dit wordt dan voor haar in plaats van oen 5-jarige, een 6-jarige cursus. Wel gebeurt het ook voor de meisjes, die van 't begin af de Rijks hoogere burgerschool bezoeken, dat een 5-jarige toch een 6-jarige wordt, indien men een enkele maal niet overgaat, van een lagere niet tot een hoogere klasse bevorderd wordt, maar in dat geval doorloopt men tweemalen denzelfden afstand van één jaar, worden de moeilijkheden van één klasse over 2 jaren verdeeld, terwijl die in de andere 4 jaren even zwaar blijven. Volgens ons voorstel wordt de geheele loop gelijkelijk over 6 jaren verdeeld, wat met het oog op het gevaar van te groote inspanning veel ver- 1 kieslijker is. Worden de leerlingen der meisjesschool, na 4 leerjaren met vrucht te hebben doorloopen, in de 4e klasse der jongensschool opgenomen, dan sluiten zij zich aan, om zoo te zeggen, aan het 2e gedeelte van den 5-jarigen cursus der Rijks hoogere bur gerschool (de eerste 3 klassen vormen daar een min of meer afgerond le gedeelte) met nieuwe boeken, gedeeltelijk nieuwe vakken, nieuwe leerlingen van 3-jarige hoogere burgerscholen. Het zal echter de vraag zijn, of de leerlingen, i die de 4e klasse B der meisjesschool hebben door- j loopen, de 4e klasse der jongensschool zullen kunnen volgen, nu de statistiek schijnt uit te maken, dat de meisjes-leerlingen der Rijks hoogere burgerschool j het meestal in de 4e klasse moeten opgeven. Met het oog daarop en dit is een tweede wijze van reorganisatie der middelbare school voor meisjes, kan het wellicht aanbeveling verdienen eene splitsing aan te nemen bij den aanvang der 5e klasse tusschen A degenen, die den tot dusver gevolgden gang van het onderwijs blijven volgen en B degenen, die na de 5e klasse der meisjesschool doorloopen en het diploma behaald te hebben, in de 5e klasse dei- Rijks hoogere burgerschool (de repetitie- en examenklasse) willen overgaan. Zij hebben dan op de meisjesschool de kennis vergaderd, die met het oog op de exameneischen in de 5e klasse der jongens school nader verwerkt en aangevuld kan worden. Op die wijze wordt ook het bezwaar ondervangen dat bij eene splitsing der 4e klasse bestaat, het bezwaar n.l. dat de leei'stof der 3 eerste of gemak kelijkste jaren voor de meisjes verdeeld wordt over 4 jaren, terwijl zij, leerlingen van de 4o klasse der jongensschool geworden, de stof van het 4e en 5e jaar in 2 jaren moeten verwerken. Bij eene splitsing der 5e klasse zullen de moei lijkheden meer gelijkmatig verdeeld zijn. In verband met de voorgestelde reorganisatie hebben we hieraan nog een enkele opmerking toe te voegen. Daar sedert de oprichting der school 170 leer lingen de acte van onderwijzeres hebben verkregen, dat is ongeveer 57 °/0 van het geheel, dat zich later eene zelfstandige positie heeft verworven, zal het wenschelijk zijn, het onderwijs voor de leerlingen der 5e klasse, die zich voor die acte willen bekwa men, te sturen in de richting van het onderwijzers examen, met de bepaling, dat zij ook na het behalen van het eind-diploma bij wijze van voortgezette klasse (van 1 Sept.1 April) leerlingen der school kunnen blijven en niet verplicht worden buiten de middelbare school om een particulieren, betrekkelijk kostbaren cursus te volgen. De school zal dan kunnen medewerken tot vorming van flink en breed ontwikkelde onderwijzeressen, terwijl de finantieele bezwaren, aan die uitbreiding verbonden, zeer gering zijn. Er zou alleen moeten voorzien worden in het onderwijs in opvoedkunde en schrijven. Wij komen tot het laatste, naar de schatting van enkele, het gewichtigste bezwaar tegen de bestaande middelbare meisjesschool. Zij is te duur, zegt men, zij kost te veel met het oog op het getal leerlingen dat er van profiteert. Het is zeker wel de moeite waard, hierbij even te vermelden, dat in 1875, het jaar der oprichting, het getal leerlingen, dat men dacht dat komen zou op 80 geraamd werd, terwijl het gedurende 26 jaren meer dan 100 heeft bedragen en alleen in de 3 laatste jaren onder de concurrentie met school 12, de industrie- en huishoudschool en de Rijks hoogere burgerschool, eenigermate geleden heeft. Het oor spronkelijk geraamde cijfer wordt echter ook nu nog ongeveer bereikt. Wisseling heeft er trouwens altijd bestaan. Was het getal in 1899, 1900 tot op 88 gedaald, drie jaren later klom het weer tot 106. Men heeft ook gewezen op het gering aantal,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1908 | | pagina 127