80
Bijlage No. 4.
VORMING van een pensioenfonds. (Bijlage
no. 39 van 1907).
81
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. BijlHO. O
5. van 12 Oct. 1897 tot het in gebruik afstaan
van een lokaal der gemeenteschool no. 4, aan Th.
Boersma
6. van 24 Februari 1903 tot het in gebruik af
staan van het natuurkundelokaal der middelbare
meisjesschool, aan H. Albers
7. van 22 Nov. 1904, tot het in gebruik afstaan
van een lokaal der Schipperschool Achter de Witte
Hand, aan het bestuur der Friesche Tuinbouwver-
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Bijl. no. 4.
Aan den Gemeenteraad.
Na afloop der behandeling in Uwe laatst ge
houden vergadering van de in bijlage no. 39 tot
's Raads handelingen van 1907 afgedrukte voor
dracht tot het vaststellen eener verordening rege
lende het gemeentelijk pensioenfonds, werd, op
voorstel van den Voorzitter, Uw definitief besluit
aangehouden, totdat door ons college, in verband
met de aanneming van eenige amendementen van
ingrijpenden aard, daarvoor nader eene passende
redactie zou zijn ontworpen.
Bedoelde wijzigingen waren van tweeërlei strek
king vooreerst om vast te leggen dat het te vormen
fonds voor de betaling der krachtens de verordening
van 1899 uit te keeren pensioenen niet eerder in
aanmerking zal mogen komen dan wanneer het
daartoe blijvend in staat is en ten tweede om het
fonds niet te houden buiten de gemeentekas. Met
dit laatste punt hing in zekeren zin ook samen het
op art. 5 aangenomen amendement dat de belegging
van alle gelden van het fonds uitsluitend voor
schrijft in Grootboek-inschrijvingen.
Nu door U alzoo is goedgevonden dat het fonds
deel zal blijven uitmaken van de gemeentekas, heeft
het nader overleg in ons college er toe geleid U
voor te stellen de overgebleven eerste leden resp.
van de artt. 4 en 6, beide bepalingen inhoudende,
waaromtrent reeds regelingen voorkomen in de
gemeentewet, te doen vervallen, terwijl het ons
het meest wenschelijk is voorgekomen de aldus
overgebleven vier artikelen niet tot eene afzonder
lijke verordening te vormen, doch ze in eenigszins
herziene redactie, opgezet overeenkomstig de blijk
bare bedoeling, in te lasschen in de pensioenveror
dening van 1899, waar ze o.i. beter op hun plaats
zijn, nu van een afzonderlijk beheer van het fonds
toch geen sprake meer is. In een nieuw ontwor
pen laatste lid van art. 3 (art. II ontwerp), zal in
verband mot het bepaalde bij art. 11*) van voor
noemde verordening nog eene regeling getroffen
moeten worden.
Art. 11 der verordening van 1899, gewijzigd bij gemeenteblad
1903 no. 13Teruggave van betaalde pensioenbijdragen wordt
alleen verleend aan den ambtenaar, bediende of werkman, die
wegens ziels- of lichaamsgebreken eervol is ontslagen, doch
wegens te korten diensttijd geen aanspraak op pensioen kan
doen gelden en niet voor toekenning van pensioen, inge
volge art. 4, laatste lid, of van eene rente ingevolge de bepa
lingen der „Ongevallenwet 1901" in aanmerking komt.
Door den heer Zandstra werd in Uwe voormelde
vergadering en naar aanleiding van do behande
ling der boven besproken aangelegenheid ingediend
het navolgend voorstel, dat na door U in over
weging te zijn genomen, vervolgens aan ons om
prae-advies werd gerenvoyeerd
„Do Raad,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit met
een deskundige in overleg te treden, ten einde te
weten te komen wat de gemeente jaarlijks zal
moeten bijpassen om tot een werkelijk pensioenfonds
te komen."
Blijkbaar is de bedoeling van den voorsteller met
de uitdrukking „werkelijk pensioenfonds" een ver
sterkt fonds als genoemd in het eerste lid van art. 3
in zijne nieuwe redactie (art. II van het hieronder
aangeboden voorstel), terwijl het bedrag dat „de
gemeente jaarlijks zal moeten bijpassen" bovendion
geheel afhankelijk is van het aantal jaren waar
over men die versterking zou willen laten loopen.
Deze min of meer vage inkleeding van het voor
stel evenwel daargelaten, wil ons in de tegenwoor
dige omstandigheden de aanneming ervan in hooge
mate praematuur toeschijnen.
Gelijk toch aan Uwe Vergadering uit de bladen be
kend is, zijn door het opvragen vanwege het depar
tement van Binnenlandsche Zaken van de betrek
kelijke gegevons en door het houden van bespre
kingen aan het departement van Financiën de eerste
stappen gedaan om tot voorstellen van die zijde
te geraken inzake eene rijkspensionneering van ge
meenteambtenaren en hunne weduwen en weezen.
Het ware daarom wellicht verkieselijk geweest indien
de Raad, hieraan indachtig, het voorstel zooals het
in bijlage 39 van 1907 is opgenomen, als een over
gangsmaatregel ongewijzigd had aanvaard, doch
thans door aanneming van het voorstel-Zandstra
in de richting van een volledig gemeentelijk pen
sioenfonds nog een schrede verder te gaan dan op
dien weg door het amendement-Burger-Beuckor
Andreae op art. 3 reeds is gezet, lijkt ons bepaald
ongeraden, omdat een onderzoek, gelijk door het
voorstel wordt verlangd, onder de gegeven omstan
digheden toch nimmer tot positieve resultaten zal
kunnen leidon, zoolang omtrent de komende rijks
regeling geene zekerheid bestaat. Daarenboven
o n o
mag worden gevraagd of, afgezien daarvan, zelfs
niet eerst zou moeten worden afgewacht, in hoe
verre naar aanleiding van het thans verschenen
rapport der staatscommissie voor de verbetering
der gemeente-financiën, voorstellen van de Regee
ring, in welke richting dan ook, zijn te verwachten.
Op grond van het voorafgaande hebben wij de
eer U voor te stellen te besluiten
A. aan te vullen de verordening omtrent het
verleenen van pensioen aan na den len Juli 1899
aangestelde gemeenteambtenaren (Gemeenteblad