Bijlage tot liet verslag der handelingen van den Gemeenteraad van Leeuwarden, 1909. schouwd mag worden en dat zij later zeker winsten zal afwerpen. De overgelegde begrooting van kosten, waarbij op eene zeer eenvoudige inrichting zonder eenige luxe gerekend is, wijst een eindcijfer aan van f 250,000.terwijl de tekorten der eerste vijf exploitatie-jaren achtereenvolgens op 15,000. 11,900.—, 8,300.—, 4,700.— en 1,100. worden geraamd. Nadat dit rapport met bijlagen bij de leden Uwer Commissie had gecirculeerd on daarover in een twee tal vergaderingen zeer breedvoerig van gedachten was gewisseld, werd besloten den Heer Bellaar Spruijt nogmaals tot eene samenspreking, die op 5 April 1.1. werd gehouden, uit te noodigen, ten einde omtrent sommige punten van hem nog nadere inlichtingen te verkrijgen. Hiertoe bestond nog des te meer aanleiding, waar den 22en Maart daaraan voorafgaande door Uw College in onze handen was gesteld een schrijven van den Direc teur-Generaal der Staatsspoorwegen, waarin deze mededeelt bij geruchte vernomen te hebben dat in deze gemeente een electrische centrale zal worden opgericht en verklaart, dat de Directie van ge noemde spoorwegen, indien dit gerucht waarheid mocht bevatten, genegen zou zijn, de voor de ver lichting van het stationsemplacement benoodigde electriciteit van de gemeentelijke inrichting te be trekken, terwijl zij, indien deze niet tot stand mocht komen, voornemens was om zelf eene installatie te maken ter verlichting zoowel van de stationsge bouwen als van het emplacement, waardoor dus ook de gaslevering aan de gebouwen zou eindigen. Waar zij bovendien een jaarlijksch verbruik van niet minder dan 50.000 K. W. U. (het door den Heer Bellaar Spruijt geraamde totaal-verbruik voor het eerste exploitatie-jaar) wilde garandeeren, was Uwe Commissie van meening, dat de mogelijkheid niet geheel was uitgesloten, dat deze toezegging wijziging zou kunnen brengen in het eind-oordeel van haren deskundigen adviseur. Een inmiddels tot de Directie gericht schrijven waarin de vraag werd gesteld of zij ook genegen was beweegkracht van de centrale te betrekken, werd in ontkennenden zin beantwoord, echter onder toevoeging, dat zoo te eeniger tijd daaraan behoefte mocht worden gevoeld, deze eveneens van de gemeente zou wor den genomen. Verder berichtte zij nog voor de verlichting een contract voor 10 jaar met eene daaraanvolgende stilzwijgende verlenging voor tel kens één jaar met de gemeente te willen aangaan. Dat Uwe Commissie niet geheel verkeerd had gezien, bleek reeds aanstonds uit het bovenbedoelde onderhoud, waarbij nog allerlei punten uit het rapport die nader toelichting behoefden, besproken worden, maar bovenal uit het den 18en Mei ont vangen aanvullings-rapport, waarin ten slotte wordt geadviseerd met het oog op de aansluiting van het station der Staatsspoorwegen, thans reeds tot de oprichting eener electrische centrale over te gaan. De heer Bellaar Spruijt overwoog hierbij dat indien de gemeente niet tot den bouw eener electrische centrale mocht besluiten, de Staats spoorwegen toch tot electrische verlichting van hun terrein en gebouwen zou overgaan, waardoor de gasfabriek een jaarlijksche winst van ongeveer f 1000.meer zou derven dan anders het geval zou zijn dat de maatschappij waarschijnlijk een stroom- prijs van f 0.10 zou willen accepteeren, (hetgeen bij schrijven vau den 24en Augustus 1.1. bevestigd is geworden), waardoor de ontvangsten der centrale jaarlijs met minstens f 5000.zouden toenemen dat de kosten van opwekking der gevraagde 50.000 K. W. U. ruim geraamd f 1000.zullen bedragen, zoodat deze levering een jaarlijksch overschot van minstens 4000.zal geven; dat de tekorten der eerste vijf jaren dus met circa 5000.per jaar zullen verminderen en dat de gevraagde levering ook afgezien van het voordeel, dat zij in de eerste exploitatie-jaren geeft, als zeer gunstig is te beschouwen. Deze gewijzigde conclusie vormde nu gedurende eenigen tijd het onderworp der beraadslagingen üwer Commissie, maar aangezien zij van meening was, dat door den heer Spruijt wel zeer duidelijk en uitvoerig was uiteengezet, welke de vermoede lijke financiëele gevolgen van de oprichting eener centrale voor de gemeente zouden zijn, maar in geen van beide rapporten op voldoende wijze waren aange geven de gronden en motieven, die hem tot zijn advies hadden geleid, richtte zij tot hem het verzoek alsnog te willen mededeelen, hoe hij tot do door hem gemaakte ramingen was gekomen en op welke overwegingen zijne conclusie berustte, terwijl hem tevens werd opgedragen om te onderzoeken of er kans bestond, dat de gevangenis geheel of gedeeltelijk bij de electrische centrale zou worden aangesloten. Uit zijn in antwoord op bovengenoemde vragen tot ons gericht schrijven van den 14en Juli 1.1., waarin hij ons de alsnog gewenschte inlichtingen ver strekte, moesten wij tot ons leedwezen vernemen, dat voorloopig geene aansluiting der gevangenis gebouwen te verwachten was. In dezen brief geeft hij nader te kennen, dat hij zijne ramingen van de te verwachten vraag naar electrische drijfkracht maakte op grond van den indruk, dien hij van Leeuwarden had ontvangen, terwijl zij daarna werden gecontroleerd aan de sta tistische gegevens van een groot aantal andere steden van ongeveer gelijken omvangdat hij bij de schatting van het verbruik voor verlichtings doeleinden rekening heeft gehouden met de draag kracht der ingezetenen, zooals die blijkt uit het kohier van den hoofdclijken omslag en met den aard, het aantal en de ligging der winkels. 312 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909. Bijl. )lO. S2. Nogmaals wijst hij er op, dat het beschikbaar stellen van electrische drijfkracht voor de klein industrie en den gegoeden winkelstand van zoo groote beteekenis is, dat naar zijne persoonlijke meening zelfs een verlies van f 41,000.ook wanneer dit eventueel niet door latere winst ge dekt mocht worden, geen te groote opoffering geacht zou mogen worden. Daar de oprichting eener electrische centrale binnen langoren of korteren tijd toch zal moeten volgen en eene dergelijke gelegenheid, als de thans gebodene, tot vermindering van het onvermijdelijk verlies in de eerste jaren zich niet licht ten tweede male zal voordoen, heeft hij gemeend nu reeds tot de oprichting daarvan te moeten adviseeren. Thans bezat Uwe Commissie alle gegevens, die naar haar oordeel noodig waren, om zich eene op voldoende gronden berustende meening te kunnen vormen over de al of niet wenschelijkheid van de oprichting eener eloctriciteitsfabriok voor deze ge meente, reden waarom deze zaak in hare vergade ring van den 16en September 1.1. tot het nemen eener beslissing weder aan de orde werd gesteld. Aangenaam zou het Uwe Commissie zonder twij fel geweest zijn, indien haar tot het nemen van dit in vele opzichten zoo hoogst gewichtige be sluit meer tijd gegund ware, maar eon van den Directeur-Generaal dor Staatsspoorwegen ontvangen schrijven, waarin de reods verstreken datum van don len September als uiterste termijn voor het nemen van eene beslissing werd aangegeven en de overweging, dat toch ook aan Uw College en den Gemeenteraad de noodige tijd van beraad be hoorde te worden gelaten, drongen haar tot den grootst mogelijken spoed. Wel mocht onze voor zitter er in een mondeling onderhoud met genoem den Directeur in slagen den gestelden termijn tot 1 Januari 1910 verlengd te krijgen, maar niet tegenstaande dat moest do nog beschikbare tijd als uiterst gering worden aangemerkt. Na uitvoerige discussies, waarbij het voor en tegen met groote nauwgezetheid werd gewikt en gewogen en waarbij ook nog werd nagegaan de mogelijkheid eener electrische centrale voor meer dan één gemeente, eene onderneming, die naar het oordeel Uwer Commissie om verschillende redenen, maar vooral om het zeer groote risico dat de ge meente daarmede op zich zou nomen, geene aan beveling verdiende, werd met op één na algemeene stemmen besloten Uw College te adviseeren, thans den Raad nog geene voorstellen tot den bouw eener gemeentelijke electrische centrale te doen op grond van de navolgende overwegingen dat niet met recht zou kunnen worden beweerd, dat zich tot nu toe in deze geinoento de behoefte aan electrische verlichting eenigszins merkbaar heeft doen gevoelen of dat eenige aandrang tot oprichting eener electrische centrale uit do burgerij is waargenomen. Weliswaar werden enkele stem men vernomen, die eene zoodanige behoefte zouden kunnen doen vermoeden en kwamen in de laatste twee jaren een paar concessieaanvragen voor par ticuliere electriciteits-levoring bij Uw College in, maar van de eene werd sinds dien niets meer ver nomen, terwijl de tweede alleen beoogde de verstrek king van licht aan één met name genoemde firma dat in het algemeen ook moeielijk kan worden aangenomen, dat in onze gemeente inderdaad be hoefte aan electrische verlichting zou bestaan, om dat hare bewoners in hoofdzaak hun bestaan vinden in de verstrekking der dagelijksche levensmiddelen en benoodigdheden aan elkander en aan de be woners van de overige gemeenten dezer provincie en, door de afwezigheid van andere grootere centra in hare nabijheid geen vrees voor concurrentie van buiten haar behoeft te drijven, gelijk dat met ver schillende plaatsen in Noord- en Zuid-Holland het geval is dat het Uwer Commissie bekend is, dat vele winkeliers, door de concurrentie van enkele der grootste zaken gedwongen, genoodzaakt zouden worden zich voor eene electrische installatie groote geldelijke offers te getroosten, zonder dat hun debiet daardoor in evenredigheid zou toenemen, wat zeker niet in hun belang, maar toch ook niet in dat van de gemeente zou zijn dat weliswaar electrische beweegkracht zeer ten goede zou komen aan de klein-industrie, maar dat, waar deze tot nu toe hier ter stede slechts in geringe inato wordt aangetroffen en het nog vol strekt niet zeker is, dat zij inderdaad in dier voege zal toenemen, als door haren adviseur in zijne berekeningen wordt verondersteld, de groote uit gaven en daaruit voortvloeiende groote tekorten, die de oprichting eener gemeentelijke electrische centrale met zich zoude brengen, daardoor niet gerechtvaardigd genoemd mogen worden dat de aansluiting van het emplacement der Staatsspoorwegen aan eene op te richten elec trische centrale de onvermijdelijke nadeelige saldi der eerste jaren zonder twijfel aanmerkelijk zou doen afnemen, maar dat dit toch immers geen motief mag zijn voor het in het leven roepen van eene inrichting, die op zich zelve nog niet noodzakelijk wordt geoordeeld, temeer waar met vrij groote zekerheid mag worden aangenomen, dat bedoelde aansluiting later toch wel zal volgen. Maar boven dien werd geoordeeld, dat, al mocht de aansluiting van het emplacement later ook niet meer tot stand komen, men zich door eene grootere uitgaaf van 5000.gedurende de eerste vijf exploitatie-jaren nimmer van den bouw eener electrische centrale zou mogen laten weerhouden, indien zich te eeniger tijd de wenschelijkheid of noodzakelijkheid daarvan inderdaad mocht doen gevoelen. Uwe Commissie meent hiermede aan haro op dracht te hebben voldaan. De Commissie voor de Gemeentelijke Gasfabriek, J. OOSTERHOFF, Voorzitter. A. MENALDA, Secretaris. 313 Ana lY|1 4#

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1909 | | pagina 157