Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909.
Litt. B.
Advies van den heer J. G. Bellaar Spruijt.
1Advies.
Aan de Commissie
voor de Gemeentelij/cc Gasfabriek
te Leeuwarden.
Naar aanleiding van de opdracht, mij namens
UEA. gegeven door den heer Directeur der Ge
meentelijke Gasfabriek, om U in te lichten over
de wenschelijkheid van het oprichten eener centrale
voor de levering van electrischen stroom voor ver
lichting en drijfkracht in Uwe gemeente, heb ik
de eer U het volgende mede te deelen.
Tot voor korten tijd was het voor steden van
de grootte van Leeuwarden practisch niet mogelijk
een electriciteitsfabriek te stichten. De financieele
bezwaren, die aan een dergelijk gemeentebedrijf
verbonden waren, konden volstrekt niet opwegen
tegen de voordeelen, die door enkele ingezetenen
daaruit getrokken werden.
In den laatsten tijd is daarin eenige verandering
gekomen en wel in hoofdzaak doordat de electrische
lampen zeer zijn verbeterd, maar ook doordat de
nieuwere machines, toestellen en geleidingen der
centraalstations goedkooper zijn geworden.
Bij de oprichting van de centraalstations te
Haarlem en Groningen in 1902, beschikte men
over twee soorten electrische lampen, namelijk
booglampen en kooldraadlampen.
Met booglampen was het electrische licht be
trekkelijk goedkoop te produceeren, maar alleen
bij hooge lichtsterkten. Bij een stroomsysteem,
zooals dat in dien tijd voor Leeuwarden gekozen
zou zijn, moest voor een booglampverlichting ge
nomen worden ten minste 2000 kaarsen, en het
meorendeel der verbruikers komt voor een dergelijke
verlichting niet in aanmerking. De gebruikelijke
kooldraadgloeilampen geven 16 kaarsen, maar
gebruiken per kaars ongeveer vijf maal zooveel
stroom als booglampen. Bij een dergelijk stoom
verbruik was iedere concurrentie tegen gasverlichting
buiten gesloten.
Een kubieke Meter gas leverde gedurende een
uur ongeveer 500 kaarsen, terwijl een eenheid elec-
tricïteit (kilowattuur), die gemiddeld tegen 30 cent
werd verkocht, gedurende een uur rond 275 kaarsen
gaf. Het electrische licht was dus per kaars en
per uur ongeveer negenmaal zoo duur als gaslicht.
In de praktijk was het verschil niet zoo groot,
omdat het electrische licht op gunstiger wijze
aangebracht kan worden en men zich ook met
minder licht tevreden stelde, maar zelfs bij een
verhouding der kosten van 1 op 4 a 5, ten nadeele
van de electrische verlichting, was haar beperkte
toepassing zeer wel te verklaren.
Sedert 1900 kwamen verschillende gloeilampen
aan de markt, die een aanmerkelijk gunstiger ren
dement hebben dan de kooldraadlampen, terwijl
sedert ongeveer een jaar door bijna alle fabrieken
gloeilampen gemaakt worden, die per kaars ongeveer
Vb Yan den stroom verbruiken, die daarvoor bij een
kooldraadlamp noodig is.
De electrische verlichting wordt daardoor wel
niet in verhouding goedkooper het eerste gevolg
van de invoering der nieuwe metaaldraadlampen is
een algemeene verhooging der lichtsterkte geweest
maar zij kwam toch gunstiger tegenover gaslicht
te staan. Het grootere debiet, dat door het goed-
koopere licht wordt verkregen, maakt het bovendien
mogelijk om tegen lagere prijzen te leveren, waartoe
trouwens in den laatsten tijd toch al een zekere
neiging bestond. Deze omstandigheden in aanmer
king genomen mag men rekenen, dat het electrische
gloeilicht gemiddeld nu niet meer dan 50 duurder
is dan gasglooilicht.
De prijs der metaaldraadlampen, die in het begin
zeer hoog was, begint reeds te dalen, en ofschoon zij
wel nooit zoo goedkoop zullen worden als de gewone
gloeilampen, is het toch te verwachten, dat zij binnen
niet te langen tijd voor ƒ1.— a 1.20 te ver
krijgen zullen zijn. Een dergelijke lamp brandt ge
middeld 1000 uur en neemt niet noemenswaardig
in lichtsterkte af.
De booglampen hebben in hetzelfde tijdvak ver
beteringen ondergaan, die het stroomverbruik per
kaars ongeveer in dezelfde reden hebben doen
afnemen als dat der gloeilampen.
Deze verbetering der lampen heeft de kans op slagen
van kleinere electrische ondernemingen aanmerkelijk
gunstiger gemaakt. Waar wij nu het overgangstijd
perk nauwelijks achter den rug hebben, is het echter
moeilijk te zeggen in welke mate dat het geval is.
Het publiek was namelijk wat wantrouwig ge
worden door het voortdurend aanprijzen van kostbare
„nieuwere" en „nieuwste" lampen, die gewoonlijk
telkens nog een verandering in de geleiding noodig
maakten en niet altijd aan de verwachting voldeden;
toen de lampen, zooals zij thans algemeen worden
gebruikt, twee jaar geleden aan de markt kwamen,
konden zij niet overal in voldoende hoeveelheid
geleverd worden beide redenen om een snelle
algemeene invoering tegen te houden. Het plaatsen
van de nieuwe lampen in bestaande aansluitingen
geeft in den beginne natuurlijk aanleiding tot een
kleiner stroomverbruik. Door dit alles kan men
niet verwachten, althans er niet op rekenen, dat men
den invloed der betere lampen reeds nu uit de
bedrijfsresultaten der bestaande stations zou kunnen
beoordeelen.
Tets dergelijks heeft zich ook voorgedaan bij de
gasfabrieken, na het invoeren van het gasgloeilicht.
Het eerste gevolg van het gebruik van het gas
gloeilicht was over het algemeen een vrij sterke
daling van het debiet, dat zich echter spoedig weer
herstelde, om daarna des te sterker te stijgen. De
conclusie, die kort na de invoering van het gas
gloeilicht uit de statistieken getrokken moest worden,
314
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909. _Z) fal, ÏIO. S2.
moest dus ongetwijfeld deze zijn, dat de uitvinding
van Auer de gasfabrieken benadeelde, terwijl de
latere ervaring juist het tegenovergestelde leerde.
Ik heb daarom bij de schatting van het verbruik,
dat in Uw gemeente te verwachten is, niet zoozeer
rekening gehouden met de statistische gegevens uit
andere plaatsen, dan wel met. den indruk, dien ik
bij mijn bezoeken aan Uwe gemeente, ook van de
fabrieken en werkplaatsen kreeg, en met de meer
dere of mindere tevredenheid van electriciteits-
verbruikers in andere gemeenten.
Electrisch licht is in veel gevallen luxe en zelfs
het veelvuldig gebruik voor reclame wordt ten
onrechte gewoonlijk daaronder gerekend.
Het is natuurlijk niet mogelijk te beweren, dat
de koopkracht der bevolking door electrische reclame-
verlichting grooter wordt, maar de groote sommen,
die de winkeliers in het algemeen voor het aspect
en de verlichting van hun winkels over liobben,
bewijzen wel, dat zij daarin hun voordeel zien.
Hoe meer do winkeliers hetzelfde kunnen doen,
wat in grootere steden gedaan wordt, des te minder
zullen de ingezetenen hun benoodigdheden van
buiten af betrekken.
Er zijn verder nog tal van gevallen, waarin
electrisch licht niet als weelde beschouwd kan
wordenzoo bijv. in operatiekamers, ziekenzalen,
winkels en magazijnen van metalen artikelen, bloem-
winkels e. d. m.
Bovendien wordt door de voortdurende verbetering
van de verlichtingsmiddelen de uitgave voor ver
lichting betrekkelijk zoo klein, dat zelfs in huis
houdingen met een meer beperkte beurs de prijs
alleen niet meer den doorslag geeft.
Ook het gas werd reeds vrij algemeen gebruikt,
toen het, wat den prijs betreft, nog lang niet met
petroleum kon concurreeren.
Wanneer de oprichting van een electrische centrale
besproken wordt, wordt in don regel, en niet ten on
rechte, de stroomlevering voor drijfkracht ten behoeve
van de klein-industrie, op den voorgrond geplaatst.
Het is voor den klein-industrieel van het
grootste belang, dat hij beschikken kan over een
motor, die in annschaffen en gebruik niet kostbaar
is en die in een kleine werkplaats gemakkelijk
onder gebracht kan wordenhet groote aantal
gasmotoren, dat ook in Uwe gemeente geplaatst is,
levert daarvoor wel het bewijs.
Een electro-motor bezit de genoemde eigenschap
pen in nog hoogere mate dan de gasmotor en kan
in veel kleinere vermogens nog behoorlijk worden
uitgevoerd een electromotor van 1/10 P.K. is nog
een betrouwbare machine. De aanschaffingskosten
zijn geringer dan die van een gasmotor van gelijk
vermogen bediening en onderhoud zijn bijna niet
noodig en de plaats, die een electromotor inneemt,
is zoo gering, dat men bij uitbreiding van het
bedrijf niet den bestaanden motor door een grooteren
vervangt, maar eenvoudig er een tweede bij plaatst.
Daardoor mag de electromotor ook met een kleiner
percentage afgeschreven worden, dan dat bij andere
motoren noodig is.
In vele gevallen zal men voor ieder werktuig
een afzonderlijken motor plaatsen, waardoor ook
de kosten voor het drijven van de transmissies
vervallen en de motoren nooit nutteloos loopen.
Wat nu de bedrijfskosten betreft, is een electro-
motor in theorie duurder dan een gasmotor.
Een gasmotor gebruikt vol belast per paardekracht
en per uur ongeveer 0.5 M:!. gas, en kost dus met
smering per paardekrachtuur c.a. 3.5 cent.
Een electromotor gebruikt vol belast per paarde
krachtuur ongeveer 0.9 electrische eenheden (kilo
wattuur), die tegen 8 a 10 cent, stel gemiddeld 9
cent, geleverd kunnen worden. De electrische paar
dekracht kost per uur dus rd. 8 cent, d. i. ruim
tweemaal zooveel als de gaspaardekracht.
Gewoonlijk blijkt voor de kleinindustrie electrisch
bedrijf goedkooper te zijn dan gasbedrijf. De reden
daarvan is te zoeken in het zeer onregelmatige ge
bruik. dat in kleinere werkplaatsen van de drijf
kracht gemaakt wordt, en dat wel daaruit blijkt,
dat de electromotoren, die op centraalstations zijn
aangesloten, gemiddeld niet meer electriciteit ge
bruiken, dan noodig is om ze per jaar 400 a 500
uur volbelast te laten loopen. Nu neemt het electri-
citeitsverbruik van een motor ongeveer evenredig af
met de gevraagde kracht, terwijl het verbruik van een
gasmotor slechts weinig daalt met afnemende belas-
O
ting. Bij een werktijd van 3000 uur per jaar is daarin
reeds do verklaring voor het zuiniger bedrijf van den
electromotor te vinden. Bovendien is het aan-
en afzetten van electromotoren zoo eenvoudig, dat
zij bijna nooit onuoodig loopen, waardoor opnieuw
een besparing verkregen wordt.
In bedrijven waar de drijfkracht gedurende den
geheelen werktijd regelmatig noodig is, zal echter
bij vormogens, grooter dan 1 a 2 paarden, een
gasmotor voordeeliger zijn.
Ik heb den gasmotor tegenover electromotoren
gesteld, omdat die thans in Uwe gemeente het meest
in gebruik zijn. Een kleine stoommachine is in
den regel duurder in bedrijf dan een gasmotor en
men ziet dan ook, zoodra electrische stroom te
krijg wordt gesteld, de kleinere stoommachines door
electromotoren vervangen.
Wordt handkracht door electrische drijfkracht
vervangen, dan wordt natuurlijk een zeer groote
besparing gemaakt en de kleine vermogens, waarin
electromotoren verkrijgbaar zijn, maken dat juist
mogelijk. Zoo zal bijvoorbeeld oen met de hand
gedreven drukpers per jaar ongeveer f 200.aan
beweegkracht kosten, terwijl voor electrische drijf
kracht slechts circa 50.noodig zal zijn. De
electrische inrichting voor een dergelijke pers kost
geheel compleet circa 150.
315