I
■i i-'.'V
••li'
'1 4'
r
i
flJi
ij ;:':V
li A.
i' va i
ii n
TfitëM 1* ,.k
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909.
voordeel dat zij in de eerste exploitatie-jaren geeft,
als zeer gunstig te beschouwen.
Bovendion is het verbruik van 50.000 K. W. U.
per jaar, in verband met de in uitzicht gestelde
garantie als een minimum te beschouwen, en kan,
mede met het oog op het feit, dat de gaslevering
voor de gebouwen voor de gemeente behouden zal
blijven, het voordeel gedurende de eerste vijf jaar,
veilig op f 5000.per jaar worden gesteld.
Aan het departement van Justitie, waar ik met
den betrokken ambtenaar de mogelijkheid eener
electrische verlichting voor de strafgevangenis be
sprak, word mij medegedeeld dat er geen redenen
waren om do bestaande verlichting te veranderen,
wel kreeg ik den indruk dat langzamerhand enkele
gedeelten aangesloten zouden worden, maar het
verbruik zal niet dadelijk na de opening van het
bedrijf beginnen en niet van dien aard zijn, dat
het aanleiding geeft om de cijfers van de raming
te wijzigen.
Het zelfde geldt voor de gasfabriek en voor de
straatverlichting. Wat de laatste betreft, zou ik or
TJ nog op willen wijzen, dat daarvoor in mijn be
grooting geen post is uitgetrokken dat per boog
lamp op ongeveer 400.gerekend moet worden
en dat de kosten voor stroom, koolspitsen, bediening
en onderhoud c.a. 175.per lamp en per jaar
bedragen.
Wanneer het mij, bij het stellen van mijn rapport
van den 9den November 1908 bekend was geweest
dat de S.S. voornemens was haar emplacement
electrisch te verlichten, zou ik de nadeelige saldi
der eerste vijf exploitatie-jaren ieder c.a. ƒ4000.—-
lager geraamd hebben, dus het totaal verlies over
die jaren op rd. 20,000.— in plaats van ƒ41,500.
In verband met de aansluiting van de S.S. moet
gerekend worden, dat de centrale een jaar vroeger
wordt uitgebreid dan in het rapport werd aange-
genomen. Het voordeelige saldo zal in het jaar
waarin de uitbreiding noodig wordt, ongeveer even
groot zijn als ik in mijn rapport aangaf, zoodat de
verdere beschouwing over de ontwikkeling der
centrale ongewijzigd kan blijven.
Waar de omstandigheden voor het oprichten van
een electriciteitsbedrijf gunstiger zijn geworden dan
ik bij het stellen van mijn rapport kon vermoeden
en het, naar mij in Uw vergadering werd mede
gedeeld, mogelijk zal zijn om de middelen tot dek
king van de verliezen in de eerste jaren buiten
den koofdelijken omslag te vinden, zou ik U willen
adviseeren tot het bouwen eener electrische centrale.
Ik wil hier niet verzuimen er IJ op te wijzen, dat
op het oogenblik de prijzen van toestellen en ge
leidingen zeer laag zijn, en zou U daarom beleefd
in overweging willen geven om, voor het geval U
mijn advies wilt volgen, de afdoening zooveel mo
gelijk te bespoedigen.
Hoogachtend,
SPRUIJT.
Litt. D.
Derde advies van den heer
J. G, Bellaar Spruijt.
Maastricht, 14 Juli 1909.
Aan de Commissie
voor de Gemeentelijke Gasfabriek
te Leeuwarden.
Edelachtbare Heer
en,
In vervolg op mijn schrijven van den 2den heb
ik de eer U mede te deelen dat ik den heer Direc
teur der gasfabriek te Utrecht heb gesproken en
dat deze mij omtrent Uwe bedoeling nader heeft
ingelicht.
Ik vernam dan van den heer Riedel dat U wenscht
te weten op welke wijze het door mij aangenomen
debiet was geschat en hoe die schatting gecontroleerd
kan worden.
Zooals ik U in mijn rapport reeds meedeelde is
die schatting gedaan op grond van den indruk,
dien ik van Leeuwarden kreeg. Do heer Riedel is
zoo vriendelijk geweest met mij een groot aantal
fabrieken en werkplaatsen te bezoeken en mij om
trent de te I went geplaatste gasmotoren en om
trent het gebruik, dat daarvan gemaakt wordt, in
te lichten. Met de op die wijze verkregen gegevens
en de ervaring die ik op andere plaatsen opdeed,
was het mij mogelijk een raming te maken van
het te verwachten aantal electromotoren, welke
raming aan de statistische gegevens van andere
plaatsen werd gecontroleerd. Men kan aannemen
dat bij een behoorlijk tarief het aantal P.K. der
electromotoren, dat na eenige jaren geplaatst is,
dubbel zoo groot zal zijn als dat van die der gas
motoren, welke bij den aanvang van het electrisch
bedrijf geplaatst waren.
Mijne taxatie voor Leeuwarden was 400 P.K,
na afloop van 5 jaren, in 1907 waren te Leeuwarden
230 P.K. aan gasmotoren opgesteld. In Haarlem
waren bij het begin van het electrisch bedrijf gas
motoren geplaatst met een gezamenlijk vermogen
van 350 P.K., terwijl in het vijfde bodrijfsjaar der
electrische centrale electromotoren waren opge
steld met een gezamenlijk vermogen van 650 P.K,
326
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909. Hijl. DO. S2.
In Leiden, waar 460 P.K. aan gasmotoren stonden,
waren in het tweede bedrijfsjaar der centrale reeds
610 P.K. aan electromotoren aangesloten.
Ter verdere conti-óle heb ik de statistische ge
gevens der Duitsche steden met 30 tot 40,000 in
woners in een staat te samen gesteld, zoodat die
gegevens gemakkelijk met mijn raming vergeleken
kunnen worden. De staat is aan mijn rapport toe
gevoegd. Om de cijfers behoorlijk te kunnen ver
gelijken is in den staat een kolom opgenomen,
waarin het aantal aangesloten P.K. per 1000 in
woners is aangegeven.
Zooals boven gezegd raamde ik voor Leeuwarden
in het zesde bedrijfsjaar een aansluitingswaarde
van 400 P.K. dit is rd. 11 P.K. per 1000 inwoners.
In bijna alle Duitsche plaatsen is dat getal zeer
aanmerkelijk hooger het gemiddelde, dat trouwens
voor de controle weinig waarde heeft, ligt gemid
deld 50 °/0 hooger, een bewijs dus dat de raming
matig is.
Voor Haarlem en Groningen waren de getallen
resp. 8 en 9.1, dus lager dan ik voor Leeuwarden
aannam. In deze plaatsen zijn die getallen echter
stijgende, zij bedroegen in 1906 resp. 7.2 en 7.6, zoo
dat het voor Leeuwarden geschatte bedrag per 1000
inwoners ook in die steden spoedig bereikt zal zijn.
Haarlem en Groningen verkeeren bovendien door
hun stroomsysteem (gelijkstroom) in ongunstiger
conditie dan Leeuwarden zou komen, omdat de
gelijkstroommotorcn en vooral de kleine, aanmerkelijk
duurder zijn dan draaistroommotoren.
Schattingen van dit debiet hebben altijd iets
willekeurigs en de middelen tot controle kunnen
slechts met grooto voorzichtigheid gebruikt worden.
Het was mij dus zeer aangenaam er U bij mijn
laatste bezoek te Leeuwarden op te kunnen wijzen,
dat door Dr. de Gelder voor Delft, dat 34000 inwo
ners heeft en ongeveer in dezelfde omstandigheden
verkeert als Leeuwarden, ook rd. 11 P.K. motor
aansluitingen per 1000 inwoners geraamd heeft,
terwijl hij het verbruik iets hooger schatte dan ik
voor Leeuwarden deed.
Bij de raming van do aansluitingen voor verlichting
ben ik te rade gegaan met de lijst van de aange-
slagenen op het kohier van den hoofdelijken omslag
naar het inkomen, en verder naar den indruk, dien
de verlichting van winkels op verschillende avonden
op mij maakte en naar inlichtingen, dio ik bij eenige
Uwer ingezetenen en vooral bij den heer Riedel inwon.
De raming gaf een totaal van 400 K.W. eveneens
overeenkomende met 11 K.W. per 1000 inwoners.
Ik deelde U reeds mede hoe moeilijk het, dooi
den vooruitgang, dien de gloeilampen-techniek in de
laatste jaren gemaakt heeft, is, om de cijfers van
andere centralen te beoordeelen. In de boven ge
noemde Duitsche steden is gemiddeld hot dubbele
aangesloten van hetgeen ik voor Leeuwarden raamde.
Niettegenstaande dat zou ik mij genoodzaakt gevoeld
hebben mijn raming lager te stollen, wanneer ik
niet meende dat de nieuwe gloeilampen een zeer
grooten vooruitgang van het debiet zouden geven
en dat die vooruitgang door verschillende omstan
digheden op het oogenblik in de cijfers der statistie
ken nog niet merkbaar kan zijn.
In Haarlem en Groningen bedroegen die cijfers
in 1907 resp. 8 en 9.6, dus eveneens lager dan de
schatting in mijn rapport. Ook in die stations
echter kan de invloed der nieuwe lampen nog
nauwelijks merkbaar geweest zijn.
In verband met de wijze waarop de winkels in
Leeuwarden van hunne verlichting gebruik maken,
heb ik het electriciteits-verbruik per aangesloten
lamp laag geschat, lager dan ik dat gedaan zou
hobben voor een stad, waar het verkeer zich meer
regelmatig over de verschillende dagen der week
verdeelt.
Bij het projecteeren van de centrale is uitgegaan
van de ramingen van het debiet die op de boven
staande wijze zijn gemaakt en die voor kracht
400 K.W., voor licht 400 Iv.W., totaal dus 800 K.W.
gaven. In plaatsen als Leeuwarden wordt van het
aangesloten vermogen circa 30 °/0 tegelijkertijd ge
bruikt (voor Groningen was dit cijfer in 1907 29.7 °/0).
Teneinde in de sti-oombehoefte van 800 aangesloten
K.W. te kunnen voorzien moet de centrale dus
circa 240 K.W. nuttig kunnen afgeven, op welk
cijfer het project gebaseerd is.
De bij mijn rapport liggende rentabiliteitsrekening,
die opgesteld is op de boven gemotiveerde schat
tingen, geeft tot resultaat dat in de eerste vijf jaar
een verlies geleden zal worden van 41,500.
Zelfs wanneer tegen mijn verwachting later op de
centrale geen winst wordt gemaakt, meen ik
dat de voordeelen, die de kleinindustrie en de
winkelstand uit de centrale zullen trekken, met dat
bedrag niet te duur betaald zijn.
Het is natuurlijk een persoonlijk inzicht in de
zaak, dat zeer moeilijk door cijfers te motiveeren
is. Het verkrijgbaar stellen der electriciteit zal
zonder twijfel van groot voordeel zijn voor de
kleinindustrie waar echter op het oogenblik geen
electriciteit verkrijgbaar is, doet zich de behoefte,
zooals dat ook voor andere onbekende zaken geldt,
niet gevoelen. Het is daarom niet te verwachten
dat de ingezetenen zich ontevreden zullen betoonen,
wanneer de centrale niet spoedig tot stand komt,
maar het is eveneens te verwachten dat binnen
niet te langen tijd de noodzakelijkheid van het
oprichten van een electriciteitswerk zal blijken.
Uit een gesprek met Uwen Voorzitter had ik
opgemaakt, dat de gemeente op het oogenblik ge
drukt wordt door de lasten van de werken die in
de laatste jaren gemaakt zijn en, waar naar mijn
meening geen dringende behoefte aan een centrale
bestaat, meende ik in mijn rapport te moeten ad
viseeren om het oprichten van een dergelijke ge-
7