118
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909.
Art. 15, eerste en derde lid.
Een lid der zelfde sectie meende dat het geval
zich kan voordoen, dat een werkman de ondertee-
kening terecht zou weigeren op grond van ver
meenden strijd tusschen de bijzondere voorschriften
en het reglement en dat voor dit geval beroep op
het scheidsgerecht zou moeten openstaan.
Art. 16.
Een lid wenschte aan dit artikel te zien toege
voegd „uitgezonderd bij staking."
Art. 17.
In alle sectiën werd de meening verdedigd, dat
geen werkman moet kunnen worden gedwongen
om in geval van werkstaking zoogenaamd onder-
kruiperswerk te verrichten.
Yan andere zijdo werd aangevoerd, dat, zoo al
de aanstelling voor eenig bepaald werk geschiedde,
zou moeten worden bepaald, dat bij werkstaking-
of in andere gevallen van tijdelijke vorlegenheid
voor de gemeente, de werklieden zouden kunnen
worden verplicht tot het verrichten ook van anderen
arbeid. Ook werd do meening verdedigd, dat in
zoodanig geval de werkman wel zou mogen worden
verplicht tot het doen van ander werk bij zijn
eigen tak van dienst, doch niet bij een anderen tak.
De bepaling uit het ontwerp-werklieden-reglement
van Dordrecht werd aanbevolen, luidende
„Hij is verplicht zoo noodig zes weken als plaats
vervanger op te treden van een wegens ziekte, verlof
of dergelijke andere reden afwezigen werkman,
indien hij daartoe door het hoofd van den tak van
dienst wordt aangewezen."
Art. 18.
Een lid wenschte van het oordeel van het hoofd
van den tak van dienst beroep op het scheidsgerecht
toe te kennen.
Geantwoord werd, dat dit beroep bestaat, wan
neer tot straffen wordt overgegaan.
Een lid stelde de vraag, of ook aan directeuren
in hunne instructiën wordt voorgeschreven, zich
tegenover het publiek en hunne werklieden voor
komend, althans behoorlijk te gedragen.
Art. 19, eerste lid.
In de eerste sectie werd de meening geuit, dat
de aansprakelijkheid te ruim is letterlijk zou de
werkman ook aansprakelijk zijn bijvoorbeeld voor
diefstal en verlies door overmacht. De sectie achtte
algemeen wijziging wenschelijk in dezen geest, dat
do werkman alleen aansprakelijk is voor de zorg,
die in billijkheid van hem kan worden verwacht.
Rapporteurs vereenigen zich geheel met deze
meening.
Artt. 19 en 20.
Sommige leden meenden dat hier beroep op het
scheidsgerecht moet worden opengesteld. Anderen
gingen daarin mede, doch wezen er op, dat naar
art. 50, tweede lid, dit beroep kan worden toege
kend bij de nadere verordening op het scheidsge
recht. Zoodanig beroep bestaat bijvoorbeeld te
Amsterdam.
Na art. 20 wilden sommigen de bepaling van
art. 37 zien opgenomen, die daar, in het hoofdstak
over „loon", minder juist geplaatst scheen.
Art. 21.
Gevraagd werd, wat „in den regel" beteekent en
of die woorden noodig zijn.
Het amendement-Oosterhoff vond in alle sectiën
verdediging enkele leden wilden verder gaan en
den werkdag op 9 of 8 uur bepalen.
In de eerste sectie werd de opneming voorgestaan
van eenc bepaling, dat behoudens in de bijzondere
voorschriften te bepalen uitzonderingen, het werk
des Zaterdagsnamiddags te 4 uur eindigt.
Artt. 21 en 22.
Gevraagd werd, of de in art. 22 bedoelde werk
man dezelfde is als de in art. 21 uitgezonderde.
Zoo ja, dan diende dit door gewijzigde redactie
beter uit te komen.
In alle sectiën heerschte onzekerheid omtrent de
vraag, wie in art. 22 bedoeld zijn.
In eene sectie werd van de zijdo van Burge
meester en Wethouders geantwoord, dat het artikel
alleen op de brugwachters slaat en zeker niet op
tonnenbezorgers, wien een vaste werkdag zal worden
gegevenin eene andere, dat het speciaal geldt
voor de tonnenbezorgers.
Rapporteurs achten toelichting en duidelijker
redactie gewenscht.
Bij art. 22 werd nog de wensch uitgesproken,
dat gezorgd zal worden, dat alle hier bedoelde werk
lieden op een vrijen tijd van ten minste een half,
uur voor hun middagmaal kunnen rekenen. Men
meende, dat dit althans met een der brugwachters
niet het geval was.
Art. 23.
De uitdrukking „bij de uitvoering van eenig
werk" werd onduidelijk geacht. Is, zooals in de
tweede sectie werd gezegd, de bedoeling, dat het
artikel geldt wanneer werk buiten de gewone plaats
van den arbeid wordt verricht, dan is, zoo meende
men, verduidelijking der redactie gewenscht.
Art. 24, eerste lid.
Onderscheidene leden wenschten hier te zien
opgenomen, dat in den rooster zal worden voor
geschreven een middagschafttijd van l1/2 uur.
Geantwoord werd, dat deze regeling feitelijk bestaat.
Opneming werd niettemin vrij algemeen wensche
lijk geacht.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909. Bijl. 710. 10.
Art. 24, tweede lid.
Een lid vroeg, of met de toekenning van een
rusttijd van „eens per week twee en dertig achter
eenvolgende uren, waarin een Zondag" inderdaad
bedoeld is, dat de werklieden in den regel alle
Zondagen vrij hebben. Zoo ja, dan ware het beter
in plaats van „een Zondag" te lezen „de Zondag".
Sommigen wilden dezen rusttijd op ten minste
34 uren gesteld zien.
Het amendement-Oosterhoff op het slot van dit
lid werd door sommigen gesteund. Enkelen wilden
verder gaan en ook dezen rusttijd op 34 uren
gesteld zien.
In de derde sectie werd door een lid de wensch
geuit, om ook aan de stokers der gasfabriek 14 a
15 geheele vrije Zondagen per jaar te verzekeren.
Dat kan, meende hij, bij eene regeling in den geest
als hier met zijne eigene woorden wordt weer
gegeven „door des Zondags zes mannen uit het
losse personeel van de lantaarnopstekers beurtelings
te laten invallen voor de stokers (4 zijn er noodig,
2 bij dag en 2 bij nacht, zoodat er 2 bij beurten
vrij zijn), hetgeen tengevolge zou hebben, dat bij
iedore ploeg stokers 2 iederen Zondag vrij hebben.
Zes vaste lantaarnopstekers moeten dan op den
Zondag de losse vervangen."
Art. 24, derde lid.
In alle sectiën werd in overweging gegeven, in
plaats van „eens per maand" te lezen „viermaal
per maand", zulks ten einde ook den hier bedoelden
werklieden een behoorlijken wekelijkschen rustdag
te verzekeren.
Art. 24, vierde lid.
De bepaling over overschrijding van den maximum
overwerTctijd gaf aanleiding tot verschil van opvatting.
Is hier bedoeld de elf-urige werktijd van art. 21
Dan zou eerst het twaalfde uur als overuur extra
worden betaald, zulks in strijd met de mededeeling
van den heer Oosterhoff in de toelichting op zijn
amendement op art. 21, volgens welke feitelijk een
tienurige arbeidsdag normaal zoude zijn.
Of is bedoeld de werktijd, zooals die voor den
dag zelf in den rooster is bepaald Dan is de
uitdrukking „maximum werktijd" onduidelijk en
kan het woord „maximum" vervallen.
In de eerste sectie werd van de zijde van Bur
gemeester en Wethouders verklaard dat bedoeld is
de werktijd voor den bepaalden dag volgens den
rooster.
In de eerste en derde sectie werd nog opgemerkt,
dat, ook al wordt de geheele werktijd niet grooter,
toch voor werk in den tijd, waarop de werkman
als rusttijd mocht rekenen, extra betaling behoort
te geschieden.
Art. 24, vijfde lid.
Gevraagd werd, of dit lid niet thuis behoort bij
het volgend artikel. Bovendien werd de verwijzing
naar het derde lid duister geacht.
Art. 25, eerste lid.
In de eerste sectie maakte een lid de opmerking,
dat de redactie juister zou worden, indien voor het
eerste woord „Behalve" werd gelezen„Boven".
Wat onder „de wet" moet worden verstaan,
dient, zoo werd opgemerkt, hier, en niet alleen in
de toelichting, te worden aangegeven, (Bedoeld is
ongetwijfeld het vierde lid van art. 1638c).
Bovendien werd het, daar juist de bedoelde wet
voor de gemeentewerklieden niet geldt, beter ge
acht, den inhoud der bepalingen hier op te nemen.
Een lid in de derde sectie wilde naast her
halingsoefeningen nog opnemen de gewone opkomst
voor de militie, alleen voor gehuwden, en alle
buitengewone opkomst onder de wapenen.
In de eerste sectie werd voorgesteld, achter
„rustdagen" in te voegen „en de in art. 5 genoemde
feestdagen". De sectie vereenigde zich algemeen
met dit voorstel. Het komt rapporteurs voor, dat
de sectie hierbij uitging van het denkbeeld, dat de
feestdagen als regel rustdagen zijn, wat huns inziens
nog niet zoo zeker is. Zie het aangeteekende op
art. 5.
In alle sectiën werd in overweging gegeven,
voor 7 dagen te lezen 14 dagen en voor 2 dagen
te lezen 4 dagen.
Art. 25, tweede lid.
„Dit verlof" is blijkbaar het vacan tie verlof. Voor
de andere in het eerste lid bedoelde soorten van
verlof is dus aanvraag niet voorgeschreven. Een
lid wenschte voorgeschreven te zien de verplichting
om in die gevallen zoo spoedig mogelijk kennis te
geven.
Een lid wenschte bepaald te zien, dat kleine
verloven van niet meer dan een halven dag niet
op het vacantieverlof in mindering zullen worden
gebracht.
Art. 26.
Vele leden wenschten voor „kunnen" te lezen
„desverlangd" en aldus den werkman, die van het
vacantieverlof in eenig jaar niet of niet geheel heeft
gebruik gemaakt, het recht te geven op inhaling in
het volgende jaar.
Art. 27.
In de derde sectie werd voorgesteld, voor 3 dagen
te lezen 7 dagen.
HOOFDSTUK IV.
Eenige leden in de verschillende sectiën wenschten
het stelsel der loonklassen te zien vervangen door
119