op6418.40
130
b. voor andere vaartuigen, die hunne ligplaats
komen innemen
131
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909.
Aan onderhoud is uitgegeven in
1904
1905
1906
1907
1908
3864.89
4162.62V2
3588.02
2120.21
3137.68
Samen 18872.9272
of gemiddeld per jaar
Hierbij in rekening gebracht eene
rente van 372 van kapitaal
ad f 240.687.—.
Kosten van politietoezicht terzake
van de in deze gemeente ligplaats
nemende schepen
Voor genoemd onderhoud en toe
zicht komt der halve ten laste der
gemeente per jaar
Hot havengeld was verpacht
in 1904 voor 6280.
1905 6400.—
1906
1907
1908
3774.5872
8424.04
800.-
12998.627a
6400.—
6400.—
6612.—
Samen 32092.-
en bracht alzoo gemiddeld per jaar
Zouden de kosten derhalve geheel
worden gedragen door de personen
die bij het onderhoud der genoemde
werken rechtstreeks belang hebben
dan zou het kadegeld moeten op
brengen 6580.227a
Daar de opbrengst van het haven- en kadegeld
ten hoogste mag worden gesteld op f 2000.a
2500. welk bedrag kan worden berekend uit
den bij de stukken liggenden staat van do vaar
tuigen die vaste ligplaats in de gemeente hebben,
blijkt dat aan het voorschrift van art. 254 voor
noemd is voldaan.
Wij hebben de eer U in overweging te geven
tot het in het leven roepen van eene heffing voor
het gebruik der gemeentelijke kaden voor vaste
ligplaatsen en daartoe vast te stellen het in ontwerp
volgend besluit.
Loeuwarden, 5 Juni 1909.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
ZIMMERMAN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat de wenschelijkheid is gebleken
tot het heffen eoner belasting voor het bijzonder
gebruik van kaden der gemeente als vaste ligplaats
door vaartuigen
Gelet op de artt. 238, 240 en 254 der gemeente
wet
Gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
Besluit
vast te stellen de volgende
A. VERORDENING tot heffing van belasting
onder den naam van kadegeld in
de gemeente Leeuwarden.
Art. 1.
Er wordt ten behoeve der gemeente een recht
geheven onder den naam van kadegeld voor het
bijzonder gebruik van bepaalde gedeelten van
kaden der gemeente, die als vaste ligplaats aan de
vaartuigen, bedoeld in art. 2 der verordening van
politie op het liggen der schepen en op de scheep
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1909. Bijl. no. 11.
vaart en aan enkele andere in art. 7 dier verordening
genoemde vaartuigen door Burgomeester en Wet
houders worden aangewozen.
Art. 2.
Het recht bedraagt per strekkenden Meter lengte
van het vaartuig, gedeelten van oen Meter voor vol
te rekenen, per jaar
a. voor vaartuigen lang 30 Meter of daarboven,
die hunne ligplaats komen innemen
één maal per week, niet langer dan één etmaal,
75 cent
meermalen per week of langer dan één etmaal
achtereen, 1.50
één maal per week, niet langer dan één etmaal,
50 cent
tweemaal per week of langer dan één, doch korter
dan twee etmalen achtereen, 0.75
meermalen per week of langer dan twee etmalen
achtereen, f 1.
c. voor vaartuigen, ten behoeve waarvan aan de
kade vóór kantoren, pakhuizen en dergelijke, waar
voor die vaartuigen bestemd zijn, vaste ligplaats
wordt aangevraagd, 1.50;
d. voor niet, of als regel niet, in de vaart zijnde
vaartuigen, die uitsluitend of hoofdzakelijk, tor be-
oordoeling van Burgemeester en Wethouders, worden
gebruikt als winkel, voor het geheele vaartuig en
ongeacht de lengte, f 50.
De lengte der vaartuigen wordt gemeten van den
voorkant van don kop tot den achterkant van het
roer o,p de hoogte van het dek.
Art. 3.
Eenzelfde vaste ligplaats voor meer dan één
vaartuig van denzelfden belanghebbende kan alleen
worden toegestaan, of indien de vaartuigen in vasten
dienst worden gebezigd, of in het geval bedoeld
in art. 2 sub c, en beurtelings van do ligplaats ge
bruik maken.
Het verschuldigde recht wordt in dat geval be
rekend naar het langste vaartuig, dat van de lig
plaats gebruik maakt.
De aanvrage voor een vaste ligplaats wordt
schriftelijk aan Burgemeester en Wethouders gedaan
onder opgave van den belanghebbende door wien
de ligplaats wordt verlangd, c. q. van den dienst,
waarin de vaartuigen worden gebezigd, van het aantal
malen per week en den duur, dat telkens van de
ligplaats gebruik zal worden gemaakt, en voorts
van de kade en van de scheepslengte of, in het
geval van het vorige lid, van de grootste scheeps
lengte, die bij de aanvraag in aanmerking komen.
Art. 4.
Het recht is verschuldigd bij vooruitbetaling.