Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910.
„Indien tusschen de straat en de voor de aan die
straat op te richten gebouwen geldende rooilijn
een sloot ligt, mag tot het bouwen niet worden
overgegaan, alvorens die sloot vóór het op te richten
gebouw over de lengte van den naar de straat
gekeerden gevel en daarenboven zooveel verder ter
weerszijden, als door Burgomeester en Wethouders
wordt geeischt, is gedempt en zoo noodig gerio-
leerd, of aan Burgemeester en Wethouders een
gezegelde verklaring van den rechthebbende op de
sloot is overgelegd, waarin deze den aanvrager,
die met name in de verklaring moet worden ge
noemd, het recht heeft gegeven het bedoelde ge
deelte der sloot te dempen vóór het gebouw vol
tooid is, in welk geval vóór die voltooiing de
sloot, voor zoover geeischt, moet zijn gedempt en
zoo noodig gerioleei'd".
In het laatste lid wordt in plaats van het woord
„hiervan" gelezen„van het in dit artikel be
paalde".
II.
In artikel 8 (2e regel) wordt in plaats van de
woorden„aan straten welker breedte op eenig
punt" gelezen „waar de straatbreedte".
Het 2e lid vervalt en wordt vervangen door een
nieuw 2o lid, luidende
„Behoudens de bevoegdheid van [den Baad tot
aanwijzing eener rooilijn, is het verboden aan de
onbebouwde zijde van straten te bouwen of muren
of schuttingen op te richten met overschrijding
der lijn getrokken op 10 Meter uit en evenwijdig
aan de rooilijn d6r tegenoverliggende bebouwing
of het verlengde daarvan".
III.
De punt achter het eerste lid van art. 30 wordt
vervangen door een komma en aan het lid toege
voegd de zinsnede
„een en ander ter hoogte van ten minste 0.90
Meter boven Friesch zomerpeil".
Aan het artikel wordt na het 3e lid een nieuw
lid toegevoegd, luidende
„Burgemeester en Wethouders kunnen van het
voorschrift betreffende de hoogte ten opzichte van
Friesch zomerpeil van de isoleerlaag, als bedoeld
in het eerste lid, vrijstelling verleenen. Alsdan
gelden de door hen te stellen nadere eischen".
IV.
In artikel 48 (le lid) wordt in plaats van de woor
den „die het doorgaand verkeer over die twee straten"
gelezen „die het verkeer tusschen die twee straten".
V.
In hoofdstuk VI wordt vóór artikel 69 ingelascht
een nieuw artikel 58bis, luidende
„Het is verboden de oprichting, of de geheele, of,
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders
daarmede gelijk te stellen, gedeeltelijke vernieuwing
van een muur of schutting aan de openbare straat
204
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl. no. 10.
anders uit te voeren dan met inachtneming van de
vanwege Burgemeester en Wethouders aan te wijzen
rooiïng, volgens de rooilijnen door den Baad vast
gesteld.
Het 2e, 3e, 4e, 5e en 6e lid van artikel 7 zijn
ten deze toepasselijk.
Het is verboden aan een muur of schutting eenig
buiten de rooilijn uitstekend werk of voorwerp te
maken.
Het in het 3e lid van dit artikel gestelde verbod
is niet van toepassing, voor zoover wordt gehandeld
met vergunning van Burgemeester en Wethouders
en de daarbij door hen gestelde eischen worden
in acht genomen".
Leeuwarden, 19
De Baad voornoemd
Litt. C.
MEMOEIE VAN TOELICHTING.
Zie ad II, IV en V de toelichting op blz. 103
van bijlage 4 van dit jaar ad I, II en III.
Ad I. De door de Commissie voor de openbare
werken opgeworpen vraag of een voorschrift van
deze strekking niet beter geplaatst was in artikel
5, meent de Commissie voor de strafverordeningen
beslist ontkennend te moeten beantwoorden. Het
woord „bouwterreinen", in artikel 5 der bouwver
ordening, kan, blijkens de plaatsing van het woord in
dit artikel en de plaats van dit artikel zelf, niets anders
beteekenen dan het perceel of complex perceelen
dat door den aanvrager der in het 2e lid van artikel
3 bedoelde vergunning is bestemd om daarop straten
aan te leggen. Wil men dus in de toekomst keeren
aanbouw aan bestaande door slooten begrensde
straten, dan schijnt eene aanvulling der verordening
te dien opzichte in artikel 2 op haar plaats. Ver
geleken bij de aan de Commissie voor de openbare
werken en de Gezondheidscommissie voorgelegde
redactie, heeft het voorgestelde nieuwe lid een
wijziging ondergaan, die aan het bezwaar van laatst
genoemde commissie tegemoetkomt, dat van een sloot
slechts onregelmatigo niet aansluitende vakjes zouden
kunnen worden gedicht. Burgemeester en Wet
houders zijn, zooals de aanvulling thans is voorge
dragen, in de gelegenheid in verband met een
doorgaande bebouwing de demping van grootere
gedeelten dan juist de lengte van het te stichten
gebouw voor te schrijven, ten einde dergelijke voor
de volksgezondheid schadelijke misstanden als de
Gezondheidscommissie vreesde te voorkomen. Het
schijnt te bezwarend en ook niet bepaald noodig even
eens de demping van langs de andere gevels dan aan
de voorzijde loopende slooten verplicht te stellen.
Met de Gezondheidscommissie acht de Commissie
voor de strafverordeningen het overbodig om den
eisch, in het 5e lid van artikel 4 der verordening
gesteld, te verzwaren en de kruinshoogte van nieuwe
straten te bepalen op 1.25 Meter boven Friesch
zomerpeil, zooals de Commissie voor de openbare
werken, of 1.20 boven dat peil, gelijk de Directeur
der gemeentewerken voorstelt. Ook het 2e lid van
artikel 13 zou dan een verandering moeten onder
gaan. Door den abnormaal hoogen boezemwater
stand van dit voorjaar is men wellicht tot dit
voorstel gekomen, doch dergelijke uitzonderings
gevallen schijnen het als regel voorschrijven van
een zooveel zwaardere verplichting dan wat tot
dusver gold niet te rechtvaardigen.
Ad III. Tot toelichting moge hier dienen wat
de Commissie voor de openbare werken schrijft.
Zij zegt:
„In de vigeerende bouwverordening komt o. i.
ten onrechte geene bepaling voor, dat open ruimten
beneden de vloeren der benedenvertrekken tot op
zekere hoogte moeten worden aangevuld.
In artikel 30, 2e alinea, staat wel dat tusschen
den onderkant van de binten onder de vloeren
minstens 20 cM. afstand moet zijn, gemeten tot op
den bovenkant van de isoleerlaag. Maar het geval
kan zich voordoen bij een laag gelegen bouwterrein,
dat de afstand tusschen de isoleerlaag en de houten
vloer zoo groot is, dat het grondwater onder de
houten vloeren kan binnendringen. Dat daartegen
ook de bouwverordening een bepaling bevat, is
o. i. hoogst wenschelijk. Wij stellen U voor
artikel 30 aan te vullen met eene alinea, die de
strekking heeft dat de open ruimten beneden de
vloeren van beneden-woonvertrekken moeten wor
den aangevuld tot 90 cM. boven Friesch zomerpeil,
aan welke hoogte Burgemeester en Wethouders,
bij gebleken onmogelijkheid om tot die hoogte
aan te vullen, nadere eischen kunnen stellen".