Bijlage no. 13. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl. no. 13. BEDRIJFSVERORDENING voor de gemeentelijke gasfabriek. Aan den Gemeenteraad. Met 1 Januari 1911 treedt in werking de jongste wijziging der gemeentewet (wet van 30 December 1909 St.bld. 416), waarbij onder andere is bepaald, dat de gewone regelen voor de ontvangsten en betalingen der gemeente, zooals die neergelegd zijn in de artt. 113 en 114 der gemeentewet, uitzondering lijden „voor zoover de Raad, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, ter zake van met name aangewezen inkomsten, ontvangsten en betalingen andere regelen stelt". (Artikel 114öis). Voor die inkomsten, ontvangsten en betalingen, welke het ware het dan niet geheel in over eenstemming met de wet tot dusver de prak tijk was niet alle over de gemeentekas te laten loopen, kan dus na 1910 alleen de bestaande toe stand bestendigd worden, indien hij gesanctionneerd wordt door een verordening krachtens artikel 114bis en, gelijk wij reeds in ons voorstel van 7 Mei 1910 tot wijziging der verordening betreffende de ambte naren aan de gasfabriek (bijlage no. 9) te kennen gaven, zal voor de gemeentelijke gasfabriek derhalve van dit artikel gebruik moeten worden gemaakt. De toestand is daar immers thans zoo, dat de boek houder belast is met de invordering van gelden, verschuldigd voor de levering van gas, cokes en bijproducten, dus geldelijk beheer heeft en daarvoor zekerheid stelt. Zijn kas kan weliswaar niet grooter zijn dan f 1000.doch hieruit doet hij, totdat de gelden weer op mandaat in zijn kas terugkeeren, enkele met name aangewezen betalingen. In het ontwerp dat U hieronder ter vaststelling wordt aangeboden en voor de samenstelling waar van hier en daar een dankbaar gebruik is gemaakt van de uitgave van het Bureau voor Staats- en Administratiefrechtelijke adviezen te 's Gravenhage „Proeve eener gemeente-bedrijfsverordening" (bij N". Samsom te Alphen 1910), terwijl in de voorbe reiding, waar dit te pas kwam, mede een accoun tant een aandeel heeft gehad, is nu een stel regelen opgenomen voor het geheel van de gemeentekas af te scheiden geldelijk beheer der fabriekalleen het winst- of verliessaldo, berekend met inachtneming van de bepalingen der verordening, zal op degemeen- tebegrooting paraisseeren (artikel 19 Jln en Ie), doch de inrichting krijgt haar eigen begrooting (artikel 18) en rekening (artikel 23), die beide vóór de gemeente- begrooting en -rekening worden vastgesteld en van de daarbij behoorende toelichtende bescheiden, voor zoover het even genoemde saldo-cijfer betreft, een onderdeel uitmaken. In deze bedrijfsorganisatie neemt de Directeur, onder het opperbeheer van Burgemeester en Wethouders volgens de wet, de plaats in, die ongeveer gelijk is te stellen met die van dat college in de gemeente. Hij beveelt daartoe de uitgaven (art. 2, vgl. art. 224 der gemeentewet) en heeft dan ook een soortgelijke geldelijke verant woordelijkheid (art. 27, vgl. art. 226 gemeentewet). Het opperbeheer van Burgemeester en Wethouders komt o. a. uit in art. 27 van het ontwerp. Wat de ontvanger in de gemeente is, is voor het bedrijf de boekhouder (artikel 4). In naam komt deze titularis met den tegenwoordigen boekhouder overeen, maar zijn werkkring wordt een minder zelfstandige dan tot dusver (artikel 3). Feitelijk wordt hij met eene functie belast, die, evenals in de boven aangehaalde „Proeve", het beste met den naam „kassier" ware aangeduid; daarnaast houdt hij de voor de kasvoering noodige boeken, en zoo is er de voorkeur aan gegeven hier de eenmaal bekende naam van „boekhouder" in wezen te laten. Daar hij dus comptabel ambtenaar is, moet hij zekerheid stellen. Het daarvoor in art. 10 genoemd bedrag houdt verband met dat van artikel 8, volgens welke bepaling de bedrijfskas als regel niet hooger is dan f 3000.Voor kasversterking treedt de ge meente als geldschietster op (artikelen 9 en 12), evenals deze, gelijk van zelf spreekt, aan de fabriek voor uitbreiding en verbetering, kortom voor uit gaven, die niet uit de middelen van het bedrijf kunnen worden bestreden, de noodige fondsen leent (artikel 19 ld). Bij raadsbesluit van 8 Juli 1902 is het bedrag van wat tot dat tijdstip voor genoemd doeleinde aan de fabriek was geleend op 168,500.ge fixeerd. Behalve de geregelde jaarlijksche vergoeding van f 0.70 per strekkenden meter buizenleiding, die de fabriek in de straten der gemeente had liggen, moest jaarlijks S1/^ rent0 en aflossing van dat bedrag worden betaald. Voor later te sluiten leeningen zou, gelijk ook bij de stichting der watergasfabriek en daarna bij de groote uit breiding is geschied, rekening worden gehouden met de verplichtingen die de gemeente tegenover hare geldschieters op zich nam. Bij het thans ontworpen stelsel is de vergoeding voor de buizen leiding behouden (artikel 19 II i), de rente in eens af op 4 °/0 van het nog verschuldigde en de aflossing op 2x/a van het oorspronkelijk geleend bedrag be paald, zoo voor de vroeger aangegane als nog aan te gane schulden (artikel 19 II h en artikel 29). Dit laatste houdt verband met de omstandigheid dat de tijd, gedurende welken een leening loopt, ge woonlijk op 40 jaar kan worden gesteld. De rente, die de fabriek aan de gemeente betaalt, is ongeveer het gemiddelde van en houdt dus verband met de rente en den koers waartegen de gemeente op haar beurt het geld heeft opgenomen. In artikel 19 II b en d is ten opzichte van de kosten der

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1910 | | pagina 113