VERORDENING op het beheer der gemeen
telijke Gasfabriek te Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910.
straatverlichting bepaald, hetgeen ook thans reeds
als regel geldt.
In het afschrijvings- en vernieuwingsfonds wordt,
volgens de regeling van artikel 28, een be
paald percentage van de waarde der daar ge
noemde onderdeelen van den fabrieksinventaris
gestort. Dit percentage is voor elk dier zaken
en voorwerpen verschillend en is in overleg met
een deskundige opgemaakt.
Het fonds dient in de eerste plaats tot equivalent
voor de waardevermindering door slijtagever
andering als anderszins van bovenbedoelde zaken
en voorwerpen. Naar mate de waarde daarvan
geringer wordt, stijgt de waarde van het fonds.
Dat daaruit de zooeven besproken 21/2 ver
plichte aflossing van schuld wordt voldaan, kan
geen bezwaar ontmoeten, omdat tegenover de daar
door ontstane waardevermindering van het fonds,
eene evenredige vermindering van de schuld dei-
fabriek komt te staan.
Ook behoeft geen vrees te bestaan, dat het fonds
daardoor te veel zal worden uitgeput, daar de
stortingen daarin belangrijk meer bedragen, dan
voor de aflossing noodig is. Yoor 1911 zijn deze
bedragen respectievelijk geraamd op 35,417.961/2
en 17779.52.
Dat voorts uitgaven voor vernieuwing en ver
betering, voor zoover zij de boekwaarde verhoogen,
en uitbreidingen uit dit fonds kunnen worden be
streden, spreekt bijna vanzelf, daar hierdoor tegen
over de waardevermindering van het fonds eene
evenredig lioogere waarde van den inventaris
komt te staan.
Volgens aard en bestemming behoort de rente
van het rentegevend belegde gedeelte van het fonds
feitelijk niet tot het fonds de berekening waarop
zijne samenstelling berust heeft de rente buiten
beschouwing gelaten en, daar de gelden uit de
opbrengst der fabriek zijn afgezonderd, behoort de
rente ook aan het bedrijf ten goede te komen. Dit
is in artikel 30 bepaald.
Van hetgeen, met inachtneming van het vooraf
gaande, volgens de winst- en verliesrekening door
het bedrijf wordt gewonnen, wordt dadelijk 60
aan de gemeente uitgekeerd (artikel 31). Deze
uitkeering komt niet onbillijk voor. De regeling
van 1902, volgens welke het voordeelig saldo
zal strekken tot buitengewone aflossing en daarna
ten bate der gemeente, tenzij de Baad er een
andere bestemming aan geeft, behoeft, als het
geen boven aangaande de aflossingen is gezegd
wordt aanvaard, niet langer te blijven bestaan
voor een alleszins voldoende regeling der financieele
verhouding tusschen gemeente en fabriek is dan
gezorgd. De overige 40 °/0 komen, behoudens het
bepaalde in het 4e lid van artikel 31, in het reserve
fonds, waarvan het doel is de winst in minder
voordeelige jaren aan te vullen of verliezen te dekken
en zoowel de bedrijfs- als de gemeentebegrooting
voor te groote schokken te behoeden.
Met het aldus opgezet ontwerp vereenigt de
Commissie voor de gemeentelijke gasfabriek, blijkens
het resultaat van het met haar gehouden mondeling
overleg, zich volkomen.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
a. tot het vaststellen eener verordening op het
beheer der gemeentelijke gasfabriek te Leeuwarden
en daartoe te nemen het in ontwerp overgelegde
besluit
b. met 1 Januari 1911 in te trekken het raads
besluit van 8 Juli 1902 betreffende de regeling van
de financieele verhouding tusschen de gemeente en
de gasfabriek.
Leeuwarden, 4 Augustus 1910.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
H. BEUCKER ANDRE/E, l.-Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
222
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl. no. 13.
ONTWERP.
de Raad der gemeente Leeuwarden
Gelet op artikel 1146is der gemeentewet, alsmede
op het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
besluit
vast te stellen de navolgende
VAN HET BEHEER.
Art. 1.
De inkomsten en uitgaven van de gemeente
lijke gasfabriek worden afgescheiden van de overige
inkomsten en uitgaven der gemeente.
Art. 2.
Onverminderd het bij Burgemeester en Wethou
ders berustend bestuur en beheer, is de dagelijksche
leiding van het bedrijf der fabriek opgedragen aan
den Directeur. Hij beveelt de uitgaven uit de kas
van het bedrijf.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis
wordt hij vervangen op de wijze als bij zijne in
structie is bepaald.
Deze instructie wordt door den Raad vastgesteld.
Art. 3.
Het toezicht op de boekhouding en de kas is in
het algemeen opgedragen aan den Directeur.
Zoo dikwijls dit gevorderd wordt, geeft hij aan
Burgemeester en Wethouders, de Raadscommissie
van bijstand voor de fabriek, een daartoe aangewezen
lid van Burgemeester en Wethouders of der Com
missie, of een daartoe aangewezen ambtenaar, die
door een deskundige kunnen worden bijgestaan,
inzage in de boeken en gelegenheid tot opneming
van de kas.
Deze opneming geschiedt tenminste eenmaal in
elk kwartaal van het kalenderjaar.
Het daarvan op te maken proces-verbaal wordt
aan den Raad medegedeeld.
Art. 4.
Met inachtneming van het bepaalde bij het eerste
lid van het vorige artikel is de inning van alle
ontvangsten, het doen van alle betalingen uit de
kas van het bedrijf en het bijhouden der boeken
opgedragen aan den boekhouder.
Hij geeft dagelijks aan den Directeur specificatie
van de door hem ontvangen gelden.
Hij doet geene betalingen zonder het fiat van
den Directeur. Voor betalingen boven de ƒ300.
wordt bovendien het fiat van den Voorzitter der
Commissie van bijstand vereischt.
223